ECLI:NL:RBDHA:2021:14435

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 december 2021
Publicatiedatum
24 december 2021
Zaaknummer
20-2480
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor het bouwen van een bedrijfsverzamelgebouw met hotel aan de Dr. Lelykade in Scheveningen

Op 24 december 2021 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen Stichting Bewoners Organisatie Havenkwartier, eiseres, en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder, met Vastint Hospitality B.V. als derde-partij. De zaak betreft een omgevingsvergunning die op 20 augustus 2019 door verweerder is verleend voor het bouwen van een bedrijfsverzamelgebouw met onder andere een hotel aan de Dr. Lelykade in Scheveningen. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, dat door verweerder op 26 februari 2020 ongegrond is verklaard. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft op 3 december 2021 de zaak behandeld. Eiseres betoogde dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan, omdat het hotel meer kamers zou bevatten dan toegestaan. Daarnaast vreesde zij overlast en stelde dat de parkeerbehoefte onjuist was berekend. De rechtbank overwoog dat verweerder de aanvraag om omgevingsvergunning correct had beoordeeld aan de hand van het bestemmingsplan en dat er geen maximale kamerbeperkingen in de planregels stonden. De rechtbank concludeerde dat het bouwplan voldeed aan de eisen van het bestemmingsplan en dat de parkeerbehoefte adequaat was onderbouwd.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om in beroep te gaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/2480

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 december 2021 in de zaak tussen

Stichting Bewoners Organisatie Havenkwartier, te Den Haag, eiseres

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. M.C. Remeijer-Schmitz).
Als derde-partij neemt aan het geding deel:
Vastint Hospitality B.V., te Amsterdam, vergunninghoudster
(gemachtigde: mr. W. van Galen).

Procesverloop

In het besluit van 20 augustus 2019 (primaire besluit) heeft verweerder vergunninghoudster een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een bedrijfsverzamelgebouw met bedrijven, opslagruimte, kantoren, horeca, een hotel en een parkeerdek aan de Dr. Lelykade ongenummerd ter plaatse van nummer 2 te Den Haag.
In het besluit van 26 februari 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Vergunninghoudster heeft haar zienswijze gegeven op het ingestelde beroep.
Eiseres heeft nadere stukken in het geding gebracht.
De rechtbank heeft het beroep op 3 december 2021 op zitting behandeld. Namens eiseres zijn verschenen [A] , [B] en [C] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en [D] . Namens vergunninghoudster zijn verschenen, [E] , ir. [F] en [G] , bijgestaan door hun gemachtigde.

Overwegingen

1. Op 20 november 2018 heeft vergunninghoudster een omgevingsvergunning aangevraagd voor het bouwen van een bedrijfsverzamelgebouw met bedrijven, opslagruimte, kantoren, horeca, een hotel en een parkeerdek aan de Dr. Lelykade ongenummerd ter plaatse van nummer 2 te Den Haag. De aanvraag is nadien verschillende malen gewijzigd, laatstelijk op 17 juli 2019.
2. Verweerder heeft in het primaire besluit de gevraagde omgevingsvergunning verleend. In het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit, conform het advies van de Adviescommissie bezwaarschriften van 25 februari 2020, gehandhaafd. In het bestreden besluit is overwogen dat gebleken is dat de aanvraag past binnen de regels van het bestemmingsplan “Scheveningen Haven”. Weliswaar is in de toelichting van dit bestemmingsplan vermeld dat de mogelijkheid bestaat om ter plaatse een hotel van 75 kamers te ontwikkelen, maar de planregels zijn juridisch gezien leidend bij de toets.
Daarnaast voorziet het bouwplan in voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein, aldus verweerder.
3. Eiseres voert aan dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan “Scheveningen Haven”, omdat het hotel veel meer kamers zal bevatten dan op grond van dat bestemmingsplan is toegestaan, namelijk 144 in plaats van 75. Verder vreest eiseres dat het bouwplan overlast zal veroorzaken en de parkeerbehoefte is volgens haar onjuist berekend. Zij stelt dat het bouwplan ten koste gaat van het leefplezier van de bewoners van de Scheveningse haven. Verder wordt de kade ter plaatse van het bouwplan te hoog, waardoor de bedrijvigheid in gevaar komt, aldus eiseres. Volgens eiseres leidt dit ertoe dat de vergunning is verleend in strijd met de bedoeling en de geest van het bestemmingsplan.
4. De rechtbank overweegt dat verweerder een aanvraag om een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen moet beoordelen aan de hand van het bestemmingsplan, het bouwbesluit, de bouwverordening en de redelijke eisen van welstand. Als de aanvraag hieraan voldoet moet verweerder de omgevingsvergunning verlenen. Dit volgt uit het zogenoemde limitatief/imperatief stelsel van weigeringsgronden in artikel 2.10 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
4.1.
De rechtbank overweegt dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het bouwplan in overeenstemming is met het bestemmingsplan “Scheveningen Haven”. Weliswaar staat in de toelichting bij het bestemmingsplan dat de mogelijkheid bestaat om een hotel met 75 kamers te ontwikkelen, maar de toelichting is op grond van vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) niet bindend. [1] Voor de vraag of het aantal hotelkamers in overeenstemming is met het bestemmingsplan moet daarom niet worden gekeken naar de toelichting, maar naar wat er in de planregels staat. In artikel 12 van de planregels staat geen maximaal aantal kamers dat in het hotel mag komen, zodat het aantal hotelkamers onbegrensd is. Dit betekent dat het bouwplan naar het oordeel van de rechtbank op dit punt voldoet aan de planregels.
4.2
In het rapport “Parkeerbehoefte ontwikkeling Moxy-hotel Dr. Lelykade in Scheveningen” van Goudappel Coffeng van 21 juni 2019 staat dat de parkeernorm van de gemeente Den Haag, die voor hotelbezoekers 0,5 parkeerplaats per kamer is, geen rekening houdt met de classificatie van het hotel, iets wat wel binnen landelijke parkeerkencijfers van CROW wordt toegepast. Uit een brief van de exploitant van het hotel blijkt dat 0,4 parkeerplaats per kamer voor dit specifieke ‘limited service’ hotel ruim voldoende is. Dit betekent dat op het drukste moment 58 parkeerplaatsen nodig zijn voor hotelbezoekers. Verder is in dit rapport berekend dat op het drukste moment 82 parkeerplaatsen nodig zijn, terwijl op het eigen terrein 83 parkeerplaatsen beschikbaar zijn. In dit rapport is daarom geconcludeerd dat er voldoende parkeercapaciteit beschikbaar is.
4.2.1.
De rechtbank ziet in hetgeen eiseres heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat deze parkeerbehoefte onjuist is berekend. Dat de parkeernorm voor hotelbezoekers naar beneden is bijgesteld, is hiertoe onvoldoende. Anders dan eiseres stelt, kan verweerder op grond van het parkeerbeleid zoals opgenomen in de Nota Parkeernormen Den Haag de parkeerbehoefte bijstellen. Het bouwplan voldoet daarmee naar het oordeel van de rechtbank tevens aan artikel 5.1 van het bestemmingsplan “Parapluherziening (fiets)parkeren”, dat ter plaatse eveneens geldt.
4.3.
Hetgeen eiseres heeft aangevoerd, biedt verder geen aanleiding voor het oordeel dat een van de andere weigeringsgronden in artikel 2.10 van de Wabo zich voordoet. Dat betekent dat verweerder de aangevraagde vergunning moest verlenen. Dat het bouwplan volgens eiseres tot overlast zal leiden, is geen grond waarop verweerder de aanvraag kon weigeren. De door eiseres gevreesde overlast als gevolg van het bouwplan is bij de vaststelling van het bestemmingsplan “Scheveningen Haven“ al beoordeeld. Dat het bouwplan niet in overeenstemming is met de bedoeling en de geest van het bestemmingsplan “Scheveningen Haven” is ook geen reden op grond waarvan verweerder de gevraagde omgevingsvergunning kon weigeren.
4.4
De rechtbank overweegt ten slotte dat het ophogen van de kade geen deel uitmaakt van de verleende omgevingsvergunning. Eiseres kan daarom in deze procedure hiertegen geen gronden aanvoeren. Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat over de herinrichting en ophoging van de kade ter plaatse van het bouwplan nadere besluitvorming zal plaatsvinden. De rechtbank overweegt dat eiseres in de procedure over dat besluit de eventuele ophoging van de kade kan aanvechten.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van drs.
A.C.P. Witsiers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 24 december 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 7 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:746