3.5.Bewijsoverwegingen
De rechtbank is met betrekking tot de ten laste gelegde feiten van oordeel dat deze feiten wettig en overtuigend zijn bewezen.
De verdachte heeft ter zitting van 16 november 2021 en ook al eerder ten overstaan van de FIOD een bekennende verklaring afgelegd ten aanzien van alle ten laste gelegde feiten. Hij heeft verklaard dat hij vanuit zijn functie bij Vestia samen met [medeverdachte 2] ervoor heeft gezorgd dat verschillende bedrijven schoonmaak- en onderhoudsopdrachten hebben verkregen in ruil voor een betaling aan de verdachte en [medeverdachte 2]. Deze betaling ontving hij middels het bedrijf [bedrijf 3], het bedrijf op naam van zijn echtgenote. Hij maakte hiervoor valse facturen op, op naam van [bedrijf 3] gericht aan [medeverdachte 4] (hierna: medeverdachte 4), het bedrijf van [medeverdachte 5] (hierna: [medeverdachte 5]), en later aan [bedrijf 2], het bedrijf van [medeverdachte 6], de vader van [medeverdachte 2]. Deze laatste bedrijven vormden een tussenschakel tussen de verdachte en [medeverdachte 2] aan de ene kant en de bedrijven die de opdrachten verrichtte voor Vestia aan de andere kant. Op deze manier leek de geldstroom afkomstig van deze bedrijven, via de tussenschakels, naar de verdachte op het oog legaal, maar de werkzaamheden die op de facturen stonden vermeld waren in werkelijkheid niet uitgevoerd.
Offertes op naam van [medeverdachte 7], [medeverdachte 8] en [medeverdachte 3]
De verdachte heeft verklaard dat hij [medeverdachte 5] heeft leren kennen via een evenement bij Vestia en dat zij door de jaren heen contact zijn blijven houden. De verdachte was op enig moment intern bij Vestia gevraagd partijen te zoeken voor de schoonmaak van Vestia complexen. De verdachte heeft verklaard dat [medeverdachte 5] aangaf dat hij wel wat partijen kende voor de schoonmaak en dat zij ([medeverdachte 5] en [verdachte]) daar wel iets op konden verdienen. De verdachte heeft er voor gekozen om hieraan mee te werken vanwege de persoonlijke en financiële problemen die hij destijds had.
[medeverdachte 5] heeft vervolgens drie schoonmaakbedrijven benaderd, te weten [medeverdachte 7] (hierna: [medeverdachte 7]), [medeverdachte 8] (hierna: [medeverdachte 8]) en [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3]), met de vraag of zij interesse hadden in een aanbesteding van Vestia, waarbij de opdracht aan hen gegund zou worden als zij bereid waren om gedurende de contractperiode 10% van de omzet af te staan.
Vestia heeft vervolgens een uitvraag gedaan bij meerdere schoonmaakbedrijven, waaronder [medeverdachte 7], [medeverdachte 8] en [medeverdachte 3], om uiterlijk 17 april 2015 een offerte in te dienen.
De verdachte heeft ter zitting verklaard dat [medeverdachte 5] deze bedrijven, nadat zij een offerte hadden ingediend, informeerde dat zij de bedragen op de offerte moesten aanpassen. De bedoeling van de verdachte en [medeverdachte 2] was namelijk dat de opdracht (onder andere) zou worden gegund aan [medeverdachte 7], [medeverdachte 8] en [medeverdachte 3], omdat deze bedrijven, volgens [medeverdachte 5], bereid waren om 10% van de omzet aan [medeverdachte 5], de verdachte en [medeverdachte 2] af te staan.
Nadat [medeverdachte 7], [medeverdachte 8] en [medeverdachte 3] de gelegenheid was geboden om de offertes aan te passen met door [verdachte] en [medeverdachte 2] vastgestelde (lagere) bedragen, zijn de nieuwe offertes op 1 mei 2015 ingediend bij Vestia, terwijl de sluitingsdatum 17 april 2015 was. De datum vermeld op de offertes was evenwel nog steeds 17 april 2015. Hieruit volgt dat de offertes zijn geantedateerd.
De bedragen op de offertes waren op zo’n manier verlaagd en verhoogd dat [medeverdachte 7], [medeverdachte 8] en [medeverdachte 3] op grond van alle prijs en enkele andere criteria als beste naar voren zouden komen. Daar zorgden [verdachte] en [medeverdachte 2] voor. De afspraak was dat [medeverdachte 5], [verdachte] en [medeverdachte 2] 10% van de omzet zouden krijgen als de opdrachten aan [medeverdachte 7], [medeverdachte 8] en [medeverdachte 3] werden gegund.
Op grond hiervan stelt de rechtbank vast dat de offertes van [medeverdachte 7], [medeverdachte 8] en [medeverdachte 3] valselijk zijn opgemaakt en dat deze valse offerte ook zijn gebruikt door ze bij Vestia in te dienen met het doel een onderhoudsovereenkomst te krijgen.
Facturen op naam van [medeverdachte 9]
Ten aanzien van de facturen van [medeverdachte 9] (hierna: [medeverdachte 9]) aan Vestia voor het ophalen en afvoeren van grofvuil (DOC-028-3, -4 en -5) overweegt de rechtbank dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat er contact is geweest tussen [medeverdachte 1], [verdachte] en [medeverdachte 2] over openstaande bedragen die onderling nog verdeeld moesten worden. [verdachte] heeft een bericht aan [medeverdachte 1] gestuurd met de openstaande bedragen, de verdeelsleutel hiervan en de mededeling dat hij nog drie of vier facturen zou sturen waarbij een deel van de betaling voor [medeverdachte 2] was. Daarna heeft [verdachte] wederom een bericht aan [medeverdachte 1] gestuurd met daarin specifiek de tekst die op de facturen van [medeverdachte 9] aan Vestia moest komen, te weten de data, de omschrijvingen en de prijzen. Vervolgens heeft [medeverdachte 2] een verdeelplan gestuurd aan [medeverdachte 1] en [verdachte] met daarin een verdeelstaat. In het verdeelplan waren de in het contact met [medeverdachte 1] door [verdachte] genoemde bedragen opgenomen.
De verdachte heeft ter zitting verklaard dat de in de facturen genoemde werkzaamheden, zoals ook uit het verdeelplan volgt, in het geheel niet zijn uitgevoerd, zodat het gehele gefactureerde bedrag te verdelen viel tussen de verdachten. De rechtbank stelt daarom vast dat de facturen DOC-028-3, -4 en -5 valselijk zijn opgemaakt.
In het verdeelplan staan nog twee opdrachten van [medeverdachte 9] voor Vestia, te weten ‘glaswas’ en ‘advies’.
Bij de regel ‘glaswas’ staat er bij ‘bedrag opdracht’ € 9.200,- en bij ‘te verdelen’ ook
€ 9.200,-. [medeverdachte 9] heeft een factuur voor € 9.200,- (exclusief BTW) aan Vestia gestuurd (DOC-028-6). Over het bedrag en de omschrijving op de factuur is onderling contact geweest tussen [verdachte] en [medeverdachte 1]. De rechtbank stelt op grond van het vorenstaande vast dat er aan deze factuur geen werkzaamheden ten grondslag liggen en dat de factuur daarom valselijk is opgemaakt.
Bij de regel ‘advies’ staat er bij ‘bedrag opdracht’ € 3.000,- en bij ‘te verdelen’ eveneens
€ 3.000,-. De rechtbank gaat op grond hiervan er vanuit dat de opdracht in het geheel niet is uitgevoerd en dat het gehele bedrag is verdeeld tussen de verdachten. [medeverdachte 9] heeft een factuur van € 3.000,- (exclusief BTW) aan Vestia gestuurd (DOC-040-5). De rechtbank stelt op basis van het verdeelplan vast dat er aan deze factuur geen werkzaamheden ten grondslag liggen en dat de factuur daarom valselijk is opgemaakt.
Uit de bewijsmiddelen blijkt ook dat er daadwerkelijk geld is verdeeld tussen [medeverdachte 1], [verdachte] en [medeverdachte 2]. Op 29 mei 2015 en 8 juni 2015 heeft Vestia bedragen overgemaakt van respectievelijk € 14.762,- en € 3.140,24 aan [medeverdachte 9]. Op 12 juni 2015 heeft [medeverdachte 9] respectievelijk € 3.863,53 en € 6.284.03 overgemaakt aan [bedrijf 3] respectievelijk [medeverdachte 2].
Offerte op naam van [medeverdachte 10]
In een aangetroffen verdeelplan wordt een opdracht genoemd die [medeverdachte 10] (hierna: [medeverdachte 10]) voor Vestia heeft uitgevoerd met een tussen [medeverdachte 2] en [verdachte] te verdelen bedrag van € 10.000,-.
[medeverdachte 10] heeft een offerte aan Vestia gestuurd voor een bedrag van € 9.690,86 (exclusief BTW). Deze offerte is vervolgens op verzoek van [verdachte] aangepast naar een bedrag van € 11.550,34 (exclusief BTW). De werkzaamheden zijn hetzelfde gebleven, alleen het bedrag is verhoogd. De eigenaar van [medeverdachte 10], [medeverdachte 11], heeft verklaard dat de offerte is opgehoogd op verzoek van [verdachte] met de bedoeling om een vergoeding aan [verdachte] en [medeverdachte 2] toe te kennen in ruil voor een opdracht van Vestia.
Op grond hiervan stelt de rechtbank vast dat de offerte van [medeverdachte 10] aan Vestia valselijk is opgemaakt, aangezien deze is opgehoogd, zonder dat daar (meer) werkzaamheden tegenover stonden.
Facturen op naam van [bedrijf 4]
[bedrijf 4] (hierna: [bedrijf 4]) heeft verschillende opdrachten verricht voor Vestia, waaronder een opdracht voor het aanbrengen van verlichting. De eigenaar van [bedrijf 4], [medeverdachte 12] genaamd (hierna: [medeverdachte 12]), heeft verklaard dat hij voor deze opdracht van [verdachte] doorkreeg welke bedragen hij op de facturen moest zetten, zonder dat de werkzaamheden die op de facturen waren genoemd, daadwerkelijk of in de vermelde omvang waren verricht. ‘Na 4 jaar samen werken maakt het niet uit wat er op de factuur staat’, heeft [medeverdachte 12] daarover verklaard. De bedragen die aan Vestia werden gefactureerd, werden na ontvangst van betaling (deels) doorbetaald aan [medeverdachte 2] en [verdachte] als ‘fee’ in ruil voor het verkrijgen van opdrachten van Vestia. De verdachte heeft deze gang van zaken ook bekend.
Op grond hiervan stelt de rechtbank vast dat de facturen van [bedrijf 4] aan Vestia valselijk zijn opgemaakt, aangezien deze zijn opgehoogd, zonder dat daar werkzaamheden (van de genoemde omvang) tegenover stonden.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat door [bedrijf 3], het bedrijf van de echtgenote van de verdachte, in totaal voor een bedrag van € 413.998,70 (exclusief BTW) is gefactureerd aan verschillende bedrijven (waaronder voor een bedrag van € 118.572,20 aan [bedrijf 1], het bedrijf van [medeverdachte 2]) in de periode van maart 2015 tot en met oktober 2018. Van de ontvangen bedragen is in totaal € 16.212,83 (exclusief BTW) weer (terug) overgemaakt aan [bedrijf 1]. De rechtbank zal per bedrijf ingaan op de vraag of de facturen valselijk zijn opgemaakt.
Facturen van [bedrijf 3] aan [medeverdachte 9]
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat tussen [medeverdachte 1], [verdachte] en [medeverdachte 2] diverse e-mailberichten zijn gestuurd waarin wordt besproken welke te verdelen bedragen er nog openstaan en voor welke bedragen er nog facturen moeten volgen, en van wie aan wie. Vervolgens zijn ook daadwerkelijk facturen voor deze bedragen gestuurd door [bedrijf 3] aan [medeverdachte 9].
De verdachte heeft verklaard dat de facturen van [bedrijf 3] aan [medeverdachte 9] niet kloppen. De werkzaamheden die op de facturen staan vermeld kloppen niet en de bedragen hebben in werkelijkheid betrekking op de ‘fee’ voor [verdachte] en [medeverdachte 2].
Op grond hiervan stelt de rechtbank vast dat de facturen met dossiernummers DOC-046-2, DOC-046-4 en DOC-130-4 valselijk zijn opgemaakt.
Facturen van [bedrijf 3] aan [medeverdachte 4]
Vestia heeft schoonmaakcontracten afgesloten met de bedrijven [medeverdachte 7], [medeverdachte 8] en [medeverdachte 3] voor verschillende opdrachten. Deze bedrijven waren, volgens [medeverdachte 5], bereid om 10% van de omzet als fee aan [medeverdachte 5], [verdachte] en [medeverdachte 2] te betalen ter verkrijging van de opdrachten van Vestia.
[medeverdachte 5] is eigenaar van [medeverdachte 4]. Hij factureerde met [medeverdachte 4] een bedrag ter grootte van 10% van de omzet voortvloeiend uit de opdrachten van Vestia aan [medeverdachte 7], [medeverdachte 8] en [medeverdachte 3] en betaalde deze 10% vervolgens ten dele door aan [medeverdachte 2] en [verdachte]. Hiervoor heeft de verdachte met [bedrijf 3] meerdere facturen gestuurd aan [medeverdachte 4].
De verdachte heeft verklaard dat de werkzaamheden die op deze facturen staan, niet zijn uitgevoerd en dat deze facturen waren bedoeld om de ‘omzetfee’ van [medeverdachte 7], [medeverdachte 8] en [medeverdachte 3] te verkrijgen.
De rechtbank overweegt dat uit het vorenstaande volgt dat de facturen DOC-113-3c, -4c, -5b, -7c en -9c en DOC-115-1 t/m 27 valselijk zijn opgemaakt, nu de werkzaamheden op de facturen niet daadwerkelijk zijn verricht. De facturen waren slechts bedoeld om de 10% ‘omzetfee’ aan [medeverdachte 2] en [verdachte] uit te betalen.
Facturen van [bedrijf 3] aan [bedrijf 5]
Vestia is met [medeverdachte 9] een overeenkomst aangegaan voor diverse werkzaamheden. Van het bedrag dat [medeverdachte 9] hiervoor van Vestia heeft ontvangen, heeft [medeverdachte 9] in 2015 € 42.350,- overgemaakt aan [bedrijf 5] (hierna: [bedrijf 5]). [bedrijf 5] heeft hiervan op haar beurt weer € 23.837,- overgemaakt aan [bedrijf 1] en € 17.605,50 aan [bedrijf 3].
In 2016 heeft [medeverdachte 9] € 36.300,- overgemaakt aan [bedrijf 5], waarna [bedrijf 5] € 17.258,36 heeft overgemaakt aan [bedrijf 1] en € 17.621,23 aan [bedrijf 3].
Uit WhatsApp-gesprekken tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] blijkt dat [medeverdachte 2] van [medeverdachte 1] te horen heeft gekregen welke bedragen en omschrijvingen er op de factuur aan [bedrijf 5] moest komen te staan. Deze facturen werden vervolgens door [bedrijf 1] aan [bedrijf 5] gestuurd. Door [medeverdachte 13], de bestuurder van [bedrijf 5], is verklaard dat hij [medeverdachte 1] kende en hem had geholpen door het opstellen van valse facturen.
Op grond hiervan stelt de rechtbank vast dat de facturen van [bedrijf 5] aan [medeverdachte 9] valselijk zijn opgemaakt en daarmee ook de facturen van [bedrijf 3] aan [bedrijf 5] (DOC-050-8 en -15). Deze facturen zijn uitsluitend opgemaakt om de bedragen uit de verdeelplannen bij [medeverdachte 2] en [verdachte] te krijgen, terwijl de werkzaamheden die hierop vermeld staan niet zijn uitgevoerd.
Facturen van [bedrijf 3] aan [bedrijf 6]
Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen onder
‘Facturen van [bedrijf 3] aan [medeverdachte 4]’ziet ook factuur DOC-113-14c op het doorsluizen van geldbedragen die door Vestia aan [medeverdachte 7], [medeverdachte 8] en [medeverdachte 3] zijn betaald en waarvan is afgesproken dat een 10% ‘omzetfee’ aan [medeverdachte 5], [medeverdachte 2] en [verdachte] zou worden betaald in ruil voor het verkrijgen van de opdracht.
De verdachte heeft verklaard dat ook de werkzaamheden die hierop staan genoemd, niet zijn uitgevoerd.
De rechtbank overweegt dat uit het vorenstaande dat de factuur DOC-113-14c valselijk is opgemaakt, nu de werkzaamheden die hierop vermeld staan, niet zijn verricht en de factuur uitsluitend diende om de 10% ‘omzetfee’ aan [medeverdachte 2] en [verdachte] uit te betalen.
Facturen van [bedrijf 3] aan [bedrijf 2]
De verdachte heeft ter zitting verklaard dat [bedrijf 2] op enig moment de rol van [medeverdachte 4] als tussenschakel tussen [verdachte] en [medeverdachte 2], en de schoonmaakbedrijven heeft overgenomen. De verdachte heeft bekend dat hij de facturen aan [bedrijf 2] heeft opgemaakt om zo de afgesproken betalingen te ontvangen. De rechtbank stelt vast dat de werkzaamheden die hierop staan genoemd niet zijn verricht en dat deze facturen zodoende valselijk zijn opgemaakt.
Facturen van [bedrijf 3] aan [bedrijf 4]
Hiervoor heeft de rechtbank al vastgesteld dat de facturen van [bedrijf 4], het bedrijf van [medeverdachte 12], aan Vestia valselijk zijn opgemaakt. Ook uit de verdeelplannen volgt dat [bedrijf 4] meerdere opdrachten heeft uitgevoerd voor Vestia, waarbij de offertes en facturen aan Vestia werden opgehoogd en het meerbedrag aan [medeverdachte 2] en [verdachte] werd betaald in ruil voor de gunning van de opdrachten. Nadat de geldbedragen door Vestia waren overgemaakt aan [bedrijf 4], heeft de verdachte op naam van [bedrijf 3] facturen naar [bedrijf 4] gestuurd om zo het te verdelen bedrag, zoals op de verdeelplannen genoemd, te verkrijgen. De rechtbank overweegt dat de werkzaamheden op de facturen van [bedrijf 3] aan [bedrijf 4] niet zijn uitgevoerd en dat deze facturen enkel hebben gediend om het te verdelen bedrag bij de verdachte te krijgen, zodat deze facturen (DOC‐190‐1, ‐2, ‐3 en ‐5) valselijk zijn opgemaakt.
Facturen van [bedrijf 3] aan [medeverdachte 10]
In 2017 heeft [medeverdachte 10] drie opdrachten verricht voor Vestia. Hiervoor heeft [medeverdachte 10] op 10 augustus 2017 drie facturen aan Vestia gestuurd. Op 23 augustus 2017 zijn drie opdrachtbonnen voor [bedrijf 3] gestuurd met daarop bedragen en omschrijvingen die vervolgens werden opgenomen in een drietal facturen van [bedrijf 3] aan [medeverdachte 10].
De verdachte heeft verklaard dat de werkzaamheden op deze facturen niet zijn verricht en dat dit in werkelijkheid de betaling aan de verdachte betreft voor het toekennen van opdrachten door Vestia.
De rechtbank stelt op basis hiervan vast dat de facturen van [bedrijf 3] aan [medeverdachte 10] valselijk zijn opgemaakt.
Facturen van [bedrijf 3] aan [bedrijf 1]
DOC-086-1 t/m -5
Zoals eerder overwogen volgt uit de verdeelplannen dat [bedrijf 4] meerdere opdrachten heeft uitgevoerd voor Vestia, waarbij de offertes en facturen aan Vestia werden opgehoogd. Het meerbedrag werd aan [medeverdachte 2] en [verdachte] betaald in ruil voor de gunning van de opdrachten. Nadat de geldbedragen door Vestia waren overgemaakt aan [bedrijf 4], werd door [medeverdachte 2] een factuur via [bedrijf 1] naar [bedrijf 4] gestuurd. Vervolgens heeft [verdachte] facturen van [bedrijf 3] aan [bedrijf 1] gestuurd. Zo verkreeg [verdachte] het te verdelen bedrag dat op de verdeelplannen stond genoemd.
De rechtbank overweegt dat de werkzaamheden op de facturen van [bedrijf 3] aan [bedrijf 1] niet zijn uitgevoerd en dat deze facturen enkel hebben gediend om het meerbedrag bij de verdachte te krijgen, zodat deze facturen (DOC-086-1 t/m -5) valselijk zijn opgemaakt.
DOC-165
[medeverdachte 14] heeft een opdracht voor Vestia uitgevoerd met betrekking tot het tellen van verlichting. Uit het notitieboekje van [medeverdachte 2] volgt dat ten aanzien van deze opdracht geld te verdelen was, namelijk € 15.000,-, gedeeld door drie personen, te weten [medeverdachte 2], [verdachte] en [medeverdachte 15]. [medeverdachte 15] heeft verklaard dat hij dit bedrag aan [medeverdachte 14] heeft gefactureerd via zijn bedrijf, [bedrijf 7], en dat hij daarna een deel daarvan op basis van facturen van [bedrijf 1] heeft doorbetaald aan [medeverdachte 2]. [medeverdachte 2] heeft op zijn beurt weer het deel van [verdachte] aan [bedrijf 3] betaald op basis van een daarvoor opgemaakte factuur (DOC-165).
De rechtbank stelt op grond hiervan vast dat deze factuur van [bedrijf 3] aan [bedrijf 1] (DOC-165) valselijk is opgemaakt.
DOC-216-39 en - 40
Zoals hiervoor overwogen heeft [medeverdachte 10] opdrachten uitgevoerd voor Vestia. Uit de verdeelplannen volgt dat ten aanzien van deze opdrachten geld te verdelen was tussen de verdachten. [bedrijf 1] heeft in 2017 voor in totaal € 11.570,- gefactureerd aan [medeverdachte 10]. Hiervan is, op basis van een factuur van [bedrijf 3] voor een bedrag van € 5.785,- (DOC-216-39), exact 50% overgemaakt aan de verdachte [verdachte].
In 2018 heeft [bedrijf 1] € 3.900,- gefactureerd aan [medeverdachte 10]. Hiervan is op basis van een factuur (DOC-216-40) van [bedrijf 3] aan [bedrijf 1] exact de helft, € 1.950,- (excl. BTW), overgemaakt aan de verdachte [verdachte].
De rechtbank stelt vast dat er geen werkzaamheden hebben plaatsgevonden zoals op de facturen staan vermeld, zodat de facturen DOC-216-39 en -40 valselijk zijn opgemaakt.
DOC-222
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat [medeverdachte 16] (hierna: [medeverdachte 16]) op 21 juli 2016 om 07.02 uur namens [medeverdachte 17] een offerte aan Vestia heeft gestuurd voor werkzaamheden aan [naam complex 1] voor een bedrag van € 21.071,-. Vlak hierna, om 07.09 uur en 07.26 uur, hebben [medeverdachte 2] en [medeverdachte 16] telefonisch contact. Om 07.37 uur heeft [medeverdachte 16] vervolgens een nieuwe offerte naar Vestia gestuurd voor een bedrag van € 38.000,-, bijna € 17.000,- hoger dan de eerdere offerte. De genoemde werkzaamheden zijn in de nieuwe offerte niet gewijzigd. Het bedrag van € 38.000,- is uiteindelijk ook in 5 termijnen aan Vestia gefactureerd en door Vestia aan [medeverdachte 17] B.V. betaald.
Op het aangetroffen verdeelplan staat vermeld dat er ten behoeve van ‘schilder sling’ een bedrag van € 22.000,- te verdelen is: € 17.000,- voor “C” ([medeverdachte 2]) en € 5.000,- voor “M” ([verdachte]). [bedrijf 8] heeft een factuur gestuurd aan [medeverdachte 17] voor een bedrag van € 12.500,- voor ‘grondwerkzaamheden’. Vervolgens heeft [bedrijf 1] drie facturen gestuurd naar [bedrijf 8] voor een totaalbedrag van € 22.000,-. [bedrijf 3] heeft vervolgens een factuur van € 5.000,- aan [bedrijf 1] gestuurd (DOC-222). Op deze manier is het ‘te verdelen’ bedrag, het verschil tussen de eerste en tweede offerte van [medeverdachte 17] aan Vestia, via [medeverdachte 17] en [bedrijf 8] bij [medeverdachte 2] en [verdachte] terecht gekomen.
Op grond van de bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de factuur van [bedrijf 3] aan [bedrijf 1] (DOC-222) valselijk is opgemaakt.
Feit 3
Uit de bewijsmiddelen volgt dat [medeverdachte 7], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 8] in totaal voor € 1.724.548,14 hebben geoffreerd en gefactureerd aan Vestia voor de hen gegunde schoonmaakopdrachten. De bedragen in de offertes en facturen zijn zo verhoogd of verlaagd ten opzichte van andere partijen dat zij als beste scoorden, zodat de opdrachten uiteindelijk aan hen werden gegund. In ruil daarvoor hebben de partijen toegezegd om 10% van de omzet aan [medeverdachte 2] en [verdachte] te betalen. Die 10% komt precies overeen met de in de verdeelplannen genoemde € 172.454,81. Dit bedrag is gelijkelijk gedeeld door drie personen, te weten [medeverdachte 2], [verdachte] en [medeverdachte 5], zodat alle drie € 57.484,94 zouden ontvangen. Om deze bedragen te ontvangen werd gebruik gemaakt van meerdere rechtspersonen die aan elkaar factureerden om zo de directe relatie tussen [medeverdachte 2] en [verdachte] aan de ene kant, en [medeverdachte 7], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 8] aan de andere kant te verhullen. Zo fungeerde de bedrijven [medeverdachte 4], [bedrijf 6] en [bedrijf 2] als doorgeefluik.
Over de wijze waarop geoffreerd werd en welke bedragen hierop werden genoemd, vond overleg plaats tussen de drie hiervoor genoemde schoonmaakbedrijven, [medeverdachte 5] en [medeverdachte 2] en [verdachte]. Op deze manier is door listige kunstgrepen en een samenweefsel van verdichtsels, te weten een frauduleuze constructie met betrekking tot het offertetraject, bij Vestia een onjuist voorstelling van zaken ontstaan. Daarvan hebben de verdachten misbruik gemaakt. De rechtbank overweegt dat de verdachte hierin een cruciale rol heeft gehad als werknemer van Vestia. Hij was in staat, samen met [medeverdachte 2], om er voor te zorgen dat bedrijven, die bereid waren om een deel van hun omzet af te staan, opdrachten kregen van Vestia. De verdachte is hiermee samen met [medeverdachte 5] begonnen en heeft [medeverdachte 2] hierbij betrokken. De verdachte heeft met grote regelmaat valse facturen opgemaakt om ‘zijn’ deel van de omzet te kunnen verkrijgen. Zonder zijn handelen had deze manier van frauderen geen stand gehouden. Gelet hierop acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich als medepleger heeft schuldig gemaakt aan de oplichting van Vestia.
Feit 4
De rechtbank heeft hiervoor reeds overwogen dat de verdachte valsheid in geschrift heeft gepleegd met meerdere facturen van meerdere bedrijven, waardoor hogere bedragen zijn gefactureerd aan Vestia dan waarvoor onderhoudsopdrachten zijn uitgevoerd. Het meerbedrag is tussen onder andere [verdachte] en [medeverdachte 2] verdeeld. In de zogeheten verdeelplannen werd per opdracht bijgehouden hoeveel verdeeld kon worden tussen de verdachten. Door aan elkaar te factureren werd de geldstroom richting [medeverdachte 2] en [verdachte] voor Vestia verhuld. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte zich hiermee schuldig heeft gemaakt aan oplichting van Vestia.
De verdachte heeft bekend dat hij heeft meegedeeld in de ‘te verdelen bedragen’ op de verdeelplannen (DOC-027-27, DOC-027-29, DOC-042-2, DOC-128-3, DOC-133-2 en DOC-144-1). Uit die verdeelplannen volgt dat er een totaalbedrag te verdelen was van
€ 407.934,69.
De verdediging heeft nog aangevoerd dat niet vast staat dat de bedragen op de verdeelstaten exact overeenkomen met de werkelijkheid. Soms zijn ook schattingen opgenomen, aldus de verdediging. De rechtbank oordeelt dat de verdeelstaten in samenhang met andere bewijsmiddelen voldoende grondslag vormen om te komen tot bewezenverklaring van het exacte bedrag van € 407.934,69. Uit het dossier blijkt immers dat de verdeelstaten minutieus zijn bijgehouden en zijn geactualiseerd, dat ‘tegenvallers’ erin zijn verwerkt en dat is bijgehouden voor welke bedragen is gefactureerd. Dat het (deels) zou gaan om prognoses die uiteindelijk niet zijn uitgevoerd, is derhalve niet aannemelijk geworden.
De rechtbank stelt vast dat Vestia voor dit bedrag is opgelicht door middel van de hiervoor genoemde handelingen en constructies. De rechtbank overweegt dat de verdachte ook hier een cruciale rol in heeft gehad als werknemer van Vestia waardoor hij in staat was om ervoor te zorgen dat bedrijven die bereid waren om een deel van hun omzet af te staan aan de verdachten [verdachte] en [medeverdachte 2] opdrachten kregen van Vestia.
[verdachte] heeft hierbij ook een grote rol gespeeld door mee te delen in de verdeelbedragen. Hiervoor heeft hij met regelmaat valse facturen opgemaakt om dit geld ook te kunnen verkrijgen. Daarbij nam de verdachte regelmatig het voortouw door aan zijn medeverdachten door te geven welke bedragen er gefactureerd moesten worden en onder welke omschrijvingen. Zonder zijn handelen had deze manier van frauderen geen stand gehouden. Gelet hierop acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich als medepleger heeft schuldig gemaakt aan de oplichting van Vestia.
Feit 5
De rechtbank heeft hiervoor reeds overwogen dat verschillende bedrijven bereid waren om een deel van de omzet of een bepaald geldbedrag op basis van valse facturen af te staan aan verdachten [medeverdachte 2] en [verdachte] om zodoende opdrachten te verkrijgen van Vestia. Deze geldbedragen zijn als giften aan [medeverdachte 2] en [verdachte] betaald. In totaal betrof dit een geldbedrag van € 413.998,70. De verdachte heeft verklaard dat hij en [medeverdachte 2] geen toestemming hadden om bemiddelingswerkzaamheden uit te voeren en hiervoor een vergoeding of giften van die bedrijven te ontvangen, zodat [medeverdachte 2] en [verdachte] hebben gehandeld in strijd met hun plicht.
Feit 6
Door de genoemde frauduleuze constructies zijn diverse geldbedragen van in totaal
€ 413.998,70 overgemaakt op de bankrekening van [bedrijf 3]. Deze geldbedragen zijn door de schoonmaak- en onderhoudsbedrijven ([bedrijf 4], [medeverdachte 4], [bedrijf 2], [medeverdachte 18], [bedrijf 5], [bedrijf 6] en [medeverdachte 9]) verkregen middels oplichting van Vestia en overgemaakt naar de verdachte op grond van valselijk opgemaakte facturen van [bedrijf 3]. Ook medeverdachte [medeverdachte 2] heeft via [bedrijf 1] dergelijke bedragen ontvangen, waarvan hij een deel, te weten een bedrag van € 118.572,30, op basis van valse facturen heeft doorbetaald aan de verdachte. Omgekeerd heeft de verdachte een bedrag van € 16.212,83 betaald aan medeverdachte [medeverdachte 2]/[bedrijf 1]. Gelet hierop concludeert de rechtbank dat de verdachte zich, samen met zijn medeverdachten, heeft schuldig gemaakt aan witwassen van voornoemde – van misdrijf afkomstige – geldbedragen door deze geldbedragen over te dragen en om te zetten. Gelet op de langere periode en de regelmaat waarmee de verdachte op deze manier handelde acht de rechtbank ook wettig en overtuigend bewezen dat er sprake is van gewoontewitwassen.