ECLI:NL:RBDHA:2021:14434

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 december 2021
Publicatiedatum
24 december 2021
Zaaknummer
09/993002-20
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Fraudezaak tegen medewerkers van woningcorporatie Vestia met betrekking tot aanbestedingen en omkoping

Op 24 december 2021 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een omvangrijke fraudezaak waarbij 19 personen en 14 bedrijven zijn veroordeeld voor omkoping, oplichting, valsheid in geschrifte en witwassen. De zaak betreft medewerkers van de Rotterdamse woningcorporatie Vestia die zich hebben laten omkopen door schoonmaak- en onderhoudsbedrijven in ruil voor het verkrijgen van opdrachten. Tussen 2015 en 2018 hebben de medewerkers afspraken gemaakt met verschillende bedrijven om hen werkopdrachten te laten krijgen, waarbij zij een percentage van de omzet of een extra bedrag ontvingen. De aanbestedingsprocedures werden gemanipuleerd, waardoor de betrokken bedrijven als beste uit de bus kwamen. Vestia was zich niet bewust van de fraude, omdat het leek alsof de aanbestedingsregels waren gevolgd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, die als medewerker sociaal beheer bij Vestia werkte, meer dan € 400.000,- heeft verduisterd. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, rekening houdend met zijn openheid van zaken en de getroffen betalingsregeling met Vestia.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/993002-20
Datum uitspraak: 24 december 2021
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1967 te [geboorteplaats],
BRP-adres: [adres], [woonplaats].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 16, 18, 22, 23, 24, 25 en 30 november 2021 (inhoudelijke behandeling) en 10 december 2021 (sluiting onderzoek).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie
mrs. A.C. Schaafsma en V.A.M.G. van de Bilt (hierna: de officieren van justitie) en van hetgeen door de verdachte en zijn raadslieden mrs. S. Splinter en M.M. Koers (hierna: de verdediging) naar voren is gebracht.
De officieren van justitie hebben op de terechtzitting van 25 november 2021 medegedeeld dat zij voornemens zijn een ontnemingsvordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aanhangig te maken.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Inleiding
Aanleiding onderzoek: aantreffen verdeelplannen
In het kader van een (ander) strafrechtelijk fraudeonderzoek zijn eind 2016 twee mobiele telefoonnummers opgenomen en uitgeluisterd. De gebruiker van deze nummers voerde in deze periode onder meer gesprekken met [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1]). [medeverdachte 1] had verschillende vennootschappen op naam staan, waarmee werkzaamheden voor derden werden verricht.
In een uitgeluisterd gesprek van 4 oktober 2016 vroeg [medeverdachte 1] aan zijn gesprekspartner of deze een fictieve leningsovereenkomst kon verzorgen – uiteindelijk ten bedrage van € 70.000 – ter verantwoording van de aankoop van een BMW X6.
Tijdens de doorzoeking van de woning van [medeverdachte 1] op 16 mei 2017 werd een bedrag van € 41.450 aan contanten aangetroffen, een leningsovereenkomst, alsook USB-sticks en externe harde schijven met daarop verschillende excel-bestanden genaamd ‘verdeelplan’. Deze verdeelplannen hadden kolommen getiteld: ‘bedrag opdracht’; ‘omschrijving’; ‘uitgevoerd’; en ‘te verdelen’. Drie andere kolommen hadden als titel de letters ‘J’, ‘M’ en ‘C’.
Op grond van deze (en andere) bevindingen is het vermoeden ontstaan dat [medeverdachte 1] betrokken was bij zogenaamde ‘kickback’-constructies met andere (rechts)personen. Dat was de aanleiding voor het starten van het onderzoek ‘Ikszes’.
Betrokkenheid medewerkers Vestia
Uit nader onderzoek naar de gegevensdragers die bij [medeverdachte 1] waren aangetroffen bleek dat diverse e-mailberichten waren verstuurd of ontvangen met een verdeelplan als bijlage. Deze e-mailberichten waren gericht aan of afkomstig van [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2]) en [verdachte] (de verdachte, hierna ook: [verdachte]). Beiden waren in de onderzoeksperiode – van 2015 tot en met medio 2018 – werkzaam bij de Rotterdamse woningcoöperatie Vestia, [medeverdachte 2] als senior vastgoedbeheerder, [verdachte] als medewerker sociaal beheer.
Als senior vastgoedbeheerder was [medeverdachte 2] belast met het voorbereiden en laten uitvoeren van planmatig onderhoud aan verschillende panden van Vestia. Bij de totstandkoming van de onderhoudsplannen bracht [verdachte] als medewerker sociaal beheer de wensen en behoeften in van gebruikers van de panden. [medeverdachte 2] had naast zijn werk voor Vestia sinds 1 mei 2015 een eigen adviesbureau, een eenmanszaak handelend onder de naam ‘[bedrijf 1]’.
Bij een doorzoeking van de woning van [medeverdachte 2] op 7 november 2018 werd een harde schijf aangetroffen met verdeelplannen (over 2017) die nog niet eerder in het onderzoek waren betrokken. Ook werd een notitieboekje aangetroffen met aantekeningen die betrekking hadden op bedragen en de personen tussen wie dat bedrag verdeeld zou worden.
Onderzoek naar bankrekeningen en facturen
Naar aanleiding van het aantreffen van de verdeelplannen is er onderzoek verricht naar verschillende bankrekeningen van (bedrijven van) [medeverdachte 2], [verdachte] en [medeverdachte 1]. Ook is gekeken naar de transacties op bankrekeningen van (bedrijven van) de vader van [medeverdachte 2] en de echtgenote van [verdachte]. De vader van [medeverdachte 2] dreef een eenmanszaak handelend onder de naam ‘[bedrijf 2]’; de echtgenote van [verdachte] een eenmanszaak genaamd ‘[bedrijf 3]’.
Betrokkenheid onderhouds- en schoonmaakbedrijven
Uit het onderzoek naar de bankrekeningen kwam naar voren dat er door in totaal 27 bedrijven, die werkzaamheden uitvoerden voor en in rekening brachten aan Vestia, betalingen zijn gedaan aan [medeverdachte 2] en [verdachte], zowel rechtstreeks als via derde (rechts)personen. [medeverdachte 2] en [verdachte] verstuurden – via [medeverdachte 2] adviesbureau en via het bedrijf van [verdachte] echtgenote – facturen aan deze bedrijven, vermoedelijk om zodoende betaling te verkrijgen van dat deel dat hen volgens de verdeelplannen toekwam.
Twee vermoedelijke fraudepatronen
Uit de bevindingen van het onderzoek ‘Ikszes’ is het vermoeden gerezen dat er op twee manieren werd gefraudeerd. De vermoedde fraudepatronen laten zich als volgt omschrijven.
Opgehoogde offertes voor onderhoudswerkzaamheden
Het eerste fraudepatroon betrof het toekennen van opdrachten voor uit te voeren – samengevat – onderhoudswerkzaamheden. Volgens het intern procuratiereglement van Vestia diende voordat een opdracht voor onderhoudswerkzaamheden werd toegekend eerst een offerteprocedure te worden doorlopen: bij werken die € 5.000,- te boven gingen moesten twee offertes worden opgevraagd, bij werken van meer dan € 25.000,- dienden dat er drie te zijn. Onderhoudsbedrijven werden op basis van kennis en kunde gevraagd een offerte uit te brengen, waarna de vastgoedbeheerder de verschillende offertes beoordeelde. Bij die beoordeling was de prijs van de offerte een belangrijk onderdeel. De uiteindelijke keuze van de vastgoedbeheerder, vastgelegd in een opdrachtformulier, werd aan de teammanager voorgelegd met het verzoek om toestemming tot gunning van de opdracht.
Het vermoeden is dat in een groot aantal gevallen de offertes op initiatief van en na samenspraak met [medeverdachte 2] werden opgesteld, op zo’n manier dat de werkzaamheden werden toegekend aan een onderhoudsbedrijf dat betrokken was bij de fraude, tegen een prijs die hoger was dan de daadwerkelijke kostprijs van de uit te voeren werkzaamheden. De offerte waren in die zin vals of vervalst. Het verschil tussen de door Vestia betaalde offerteprijs en de daadwerkelijke kostprijs werd vervolgens – volgens een verdeling neergelegd in de aangetroffen verdeelplannen – verdeeld tussen [medeverdachte 2] (de ‘C’ in de verdeelplannen), [verdachte] (‘M’) en [medeverdachte 1] (‘J’). Teneinde de relatie tussen [medeverdachte 2] en [verdachte] enerzijds en de betrokken onderhoudsbedrijven anderzijds te verhullen gebeurde de betaling van de te verdelen bedragen via derde (rechts)personen, die fungeerden als ‘doorgeefluik’.
Steekpenningen voor schoonmaakwerkzaamheden
Het tweede fraudepatroon betrof toegekende opdrachten tot het uitvoeren van – kort gezegd – schoonmaakwerkzaamheden. Het vermoeden is dat [medeverdachte 2] en [verdachte] met betrokken bedrijven de afspraak hadden gemaakt dat zij ([medeverdachte 2] en [verdachte]) een percentage van de opdrachtsom kregen, in ruil voor het toekennen van de opdrachten. Deze steekpenningen bedroegen 10% van de omzet bij schoonmaakwerkzaamheden en 33% bij het reinigen van dakgoten. Ook hier fungeerde derden als doorgeefluik.
Aangifte Vestia en voeging als benadeelde partij
Bij brief van 29 december 2020 heeft Vestia aangifte gedaan van valsheid in geschrift, oplichting, verduistering (in dienstbetrekking), niet-ambtelijk omkoping en (gewoonte)witwassen. Destijds werd de schade veroorzaakt door deze strafbare feiten geschat op een bedrag tussen de € 2 en € 4 miljoen, daargelaten de kosten gemoeid met juridische bijstand, onderzoekskosten en schadeafwikkeling. [medeverdachte 2] en [verdachte] zijn ontslagen.
Bij brief van op 30 juli 2021 heeft Vestia zich gevoegd als benadeelde partij in het strafproces tegen zeventien medeverdachten. Opgeteld bedraagt de vordering (afgerond) € 2.973.631(waarbij het schadebedrag inclusief betaalde btw is) en exclusief wettelijke rente.
Vestia is met de verdachte en een aantal andere medeverdachten een buitengerechtelijke afdoening van de (gestelde) schade overeengekomen.
Medeverdachten
In de loop van het onderzoek Ikszes zijn naast [medeverdachte 2], [verdachte] en [medeverdachte 1] 54 (rechts)personen aangemerkt als verdachten. De zaken van 33 verdachten zijn thans door deze rechtbank behandeld.
Behandeling door rechtbank Den Haag
Aanvankelijk was het voornemen van de officier van justitie om de verdachten te vervolgen bij de rechtbank Rotterdam. Nadat gebleken was dat één van hen ([medeverdachte 3]) tot eind 2019 werkzaamheden had verricht op die rechtbank, is de strafzaak bij beschikking van 22 januari 2020 – op grond van het bepaalde in artikel 46b van de Wet op de Rechterlijke Organisatie – ter verdere behandeling naar de rechtbank Den Haag verwezen.
Beoordeling tenlastegelegde feiten
Kort gezegd wordt aan de verdachte verweten dat hij valsheid in geschrift heeft gepleegd, tezamen en in vereniging met anderen, door meerdere offertes en facturen gericht aan Vestia en meerdere facturen op naam van [bedrijf 3] gericht aan verschillende bedrijven, valselijk op te maken (de feiten 1 en 2).
Daarnaast wordt hem verweten dat hij met anderen Vestia heeft opgelicht in het kader van de aanbesteding van schoonmaakcontracten door verschillende schoonmaakbedrijven valselijk opgemaakte offertes te laten indienen bij Vestia en te zorgen dat deze bedrijven aanbestedingen gegund kregen, terwijl hierover overleg en afstemming had plaatsgevonden en met die bedrijven was afgesproken dat zij de verdachten [verdachte] en [medeverdachte 2] hiervoor vergoedingen zouden betalen. Vestia is hierdoor opgelicht voor een geldbedrag van € 1.724.548,14 (feit 3 primair), dan wel de verdachte heeft hiermee een bedrag van
€ 172.454,81 verduisterd uit hoofde van zijn functie als medewerker sociaal beheer bij Vestia (feit 3 subsidiair).
Ook wordt de verdachte verweten dat hij met anderen Vestia heeft opgelicht bij aanbestedingen, anders dan de schoonmaakcontracten, door verschillende bedrijven valselijk opgemaakte offertes te laten indienen bij Vestia en te zorgen dat deze bedrijven verschillende aanbestedingen gegund kregen, terwijl hierover overleg en afstemming had plaatsgevonden en met die bedrijven was afgesproken dat zij de verdachten [verdachte] en [medeverdachte 2] hiervoor vergoedingen zouden betalen. Vestia is hierdoor opgelicht voor een geldbedrag van € 407.934,69 (feit 4 primair), dan wel de verdachte heeft hiermee voornoemd bedrag verduisterd uit hoofde van zijn functie als medewerker sociaal beheer bij Vestia (feit 4 subsidiair).
Voorts wordt de verdachte verweten dat hij in strijd met zijn plicht in zijn betrekking bij Vestia, als medewerker sociaal beheer, giften/geldbedragen heeft aangenomen van bedrijven, in totaal € 413.998,70, in ruil voor de gunning van opdrachten bij Vestia en zich zodoende heeft schuldig gemaakt aan niet-ambtelijke omkoping (feit 5).
Tot slot is aan de verdachte tenlastegelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan het (gewoonte)witwassen door van een geldbedrag van € 413.998,70 de aard en herkomst te verhullen en om te zetten door delen van voornoemd geldbedrag over te maken naar medeverdachten (feit 6).
3.2.
Het standpunt van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben zich op het standpunt gesteld dat de onder 1, 2, 3 primair, 4 primair, 5 en 6 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
3.3.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder 1, 2, 3 primair (met uitzondering van het vierde en vijfde gedachtestreepje), 4 primair (met uitzondering van het vijfde gedachtestreepje), 5 en 6 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden. Zij heeft zich dan ook gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank met betrekking tot een bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten.
3.4.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in bijlage II opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
3.5.
Bewijsoverwegingen
De rechtbank is met betrekking tot de ten laste gelegde feiten van oordeel dat deze feiten wettig en overtuigend zijn bewezen.
De verdachte heeft ter zitting van 16 november 2021 en ook al eerder ten overstaan van de FIOD een bekennende verklaring afgelegd ten aanzien van alle ten laste gelegde feiten. Hij heeft verklaard dat hij vanuit zijn functie bij Vestia samen met [medeverdachte 2] ervoor heeft gezorgd dat verschillende bedrijven schoonmaak- en onderhoudsopdrachten hebben verkregen in ruil voor een betaling aan de verdachte en [medeverdachte 2]. Deze betaling ontving hij middels het bedrijf [bedrijf 3], het bedrijf op naam van zijn echtgenote. Hij maakte hiervoor valse facturen op, op naam van [bedrijf 3] gericht aan [medeverdachte 4] (hierna: medeverdachte 4), het bedrijf van [medeverdachte 5] (hierna: [medeverdachte 5]), en later aan [bedrijf 2], het bedrijf van [medeverdachte 6], de vader van [medeverdachte 2]. Deze laatste bedrijven vormden een tussenschakel tussen de verdachte en [medeverdachte 2] aan de ene kant en de bedrijven die de opdrachten verrichtte voor Vestia aan de andere kant. Op deze manier leek de geldstroom afkomstig van deze bedrijven, via de tussenschakels, naar de verdachte op het oog legaal, maar de werkzaamheden die op de facturen stonden vermeld waren in werkelijkheid niet uitgevoerd.
Feit 1
Offertes op naam van [medeverdachte 7], [medeverdachte 8] en [medeverdachte 3]
De verdachte heeft verklaard dat hij [medeverdachte 5] heeft leren kennen via een evenement bij Vestia en dat zij door de jaren heen contact zijn blijven houden. De verdachte was op enig moment intern bij Vestia gevraagd partijen te zoeken voor de schoonmaak van Vestia complexen. De verdachte heeft verklaard dat [medeverdachte 5] aangaf dat hij wel wat partijen kende voor de schoonmaak en dat zij ([medeverdachte 5] en [verdachte]) daar wel iets op konden verdienen. De verdachte heeft er voor gekozen om hieraan mee te werken vanwege de persoonlijke en financiële problemen die hij destijds had.
[medeverdachte 5] heeft vervolgens drie schoonmaakbedrijven benaderd, te weten [medeverdachte 7] (hierna: [medeverdachte 7]), [medeverdachte 8] (hierna: [medeverdachte 8]) en [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3]), met de vraag of zij interesse hadden in een aanbesteding van Vestia, waarbij de opdracht aan hen gegund zou worden als zij bereid waren om gedurende de contractperiode 10% van de omzet af te staan.
Vestia heeft vervolgens een uitvraag gedaan bij meerdere schoonmaakbedrijven, waaronder [medeverdachte 7], [medeverdachte 8] en [medeverdachte 3], om uiterlijk 17 april 2015 een offerte in te dienen.
De verdachte heeft ter zitting verklaard dat [medeverdachte 5] deze bedrijven, nadat zij een offerte hadden ingediend, informeerde dat zij de bedragen op de offerte moesten aanpassen. De bedoeling van de verdachte en [medeverdachte 2] was namelijk dat de opdracht (onder andere) zou worden gegund aan [medeverdachte 7], [medeverdachte 8] en [medeverdachte 3], omdat deze bedrijven, volgens [medeverdachte 5], bereid waren om 10% van de omzet aan [medeverdachte 5], de verdachte en [medeverdachte 2] af te staan.
Nadat [medeverdachte 7], [medeverdachte 8] en [medeverdachte 3] de gelegenheid was geboden om de offertes aan te passen met door [verdachte] en [medeverdachte 2] vastgestelde (lagere) bedragen, zijn de nieuwe offertes op 1 mei 2015 ingediend bij Vestia, terwijl de sluitingsdatum 17 april 2015 was. De datum vermeld op de offertes was evenwel nog steeds 17 april 2015. Hieruit volgt dat de offertes zijn geantedateerd.
De bedragen op de offertes waren op zo’n manier verlaagd en verhoogd dat [medeverdachte 7], [medeverdachte 8] en [medeverdachte 3] op grond van alle prijs en enkele andere criteria als beste naar voren zouden komen. Daar zorgden [verdachte] en [medeverdachte 2] voor. De afspraak was dat [medeverdachte 5], [verdachte] en [medeverdachte 2] 10% van de omzet zouden krijgen als de opdrachten aan [medeverdachte 7], [medeverdachte 8] en [medeverdachte 3] werden gegund.
Op grond hiervan stelt de rechtbank vast dat de offertes van [medeverdachte 7], [medeverdachte 8] en [medeverdachte 3] valselijk zijn opgemaakt en dat deze valse offerte ook zijn gebruikt door ze bij Vestia in te dienen met het doel een onderhoudsovereenkomst te krijgen.
Facturen op naam van [medeverdachte 9]
Ten aanzien van de facturen van [medeverdachte 9] (hierna: [medeverdachte 9]) aan Vestia voor het ophalen en afvoeren van grofvuil (DOC-028-3, -4 en -5) overweegt de rechtbank dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat er contact is geweest tussen [medeverdachte 1], [verdachte] en [medeverdachte 2] over openstaande bedragen die onderling nog verdeeld moesten worden. [verdachte] heeft een bericht aan [medeverdachte 1] gestuurd met de openstaande bedragen, de verdeelsleutel hiervan en de mededeling dat hij nog drie of vier facturen zou sturen waarbij een deel van de betaling voor [medeverdachte 2] was. Daarna heeft [verdachte] wederom een bericht aan [medeverdachte 1] gestuurd met daarin specifiek de tekst die op de facturen van [medeverdachte 9] aan Vestia moest komen, te weten de data, de omschrijvingen en de prijzen. Vervolgens heeft [medeverdachte 2] een verdeelplan gestuurd aan [medeverdachte 1] en [verdachte] met daarin een verdeelstaat. In het verdeelplan waren de in het contact met [medeverdachte 1] door [verdachte] genoemde bedragen opgenomen.
De verdachte heeft ter zitting verklaard dat de in de facturen genoemde werkzaamheden, zoals ook uit het verdeelplan volgt, in het geheel niet zijn uitgevoerd, zodat het gehele gefactureerde bedrag te verdelen viel tussen de verdachten. De rechtbank stelt daarom vast dat de facturen DOC-028-3, -4 en -5 valselijk zijn opgemaakt.
In het verdeelplan staan nog twee opdrachten van [medeverdachte 9] voor Vestia, te weten ‘glaswas’ en ‘advies’.
Bij de regel ‘glaswas’ staat er bij ‘bedrag opdracht’ € 9.200,- en bij ‘te verdelen’ ook
€ 9.200,-. [medeverdachte 9] heeft een factuur voor € 9.200,- (exclusief BTW) aan Vestia gestuurd (DOC-028-6). Over het bedrag en de omschrijving op de factuur is onderling contact geweest tussen [verdachte] en [medeverdachte 1]. De rechtbank stelt op grond van het vorenstaande vast dat er aan deze factuur geen werkzaamheden ten grondslag liggen en dat de factuur daarom valselijk is opgemaakt.
Bij de regel ‘advies’ staat er bij ‘bedrag opdracht’ € 3.000,- en bij ‘te verdelen’ eveneens
€ 3.000,-. De rechtbank gaat op grond hiervan er vanuit dat de opdracht in het geheel niet is uitgevoerd en dat het gehele bedrag is verdeeld tussen de verdachten. [medeverdachte 9] heeft een factuur van € 3.000,- (exclusief BTW) aan Vestia gestuurd (DOC-040-5). De rechtbank stelt op basis van het verdeelplan vast dat er aan deze factuur geen werkzaamheden ten grondslag liggen en dat de factuur daarom valselijk is opgemaakt.
Uit de bewijsmiddelen blijkt ook dat er daadwerkelijk geld is verdeeld tussen [medeverdachte 1], [verdachte] en [medeverdachte 2]. Op 29 mei 2015 en 8 juni 2015 heeft Vestia bedragen overgemaakt van respectievelijk € 14.762,- en € 3.140,24 aan [medeverdachte 9]. Op 12 juni 2015 heeft [medeverdachte 9] respectievelijk € 3.863,53 en € 6.284.03 overgemaakt aan [bedrijf 3] respectievelijk [medeverdachte 2].
Offerte op naam van [medeverdachte 10]
In een aangetroffen verdeelplan wordt een opdracht genoemd die [medeverdachte 10] (hierna: [medeverdachte 10]) voor Vestia heeft uitgevoerd met een tussen [medeverdachte 2] en [verdachte] te verdelen bedrag van € 10.000,-.
[medeverdachte 10] heeft een offerte aan Vestia gestuurd voor een bedrag van € 9.690,86 (exclusief BTW). Deze offerte is vervolgens op verzoek van [verdachte] aangepast naar een bedrag van € 11.550,34 (exclusief BTW). De werkzaamheden zijn hetzelfde gebleven, alleen het bedrag is verhoogd. De eigenaar van [medeverdachte 10], [medeverdachte 11], heeft verklaard dat de offerte is opgehoogd op verzoek van [verdachte] met de bedoeling om een vergoeding aan [verdachte] en [medeverdachte 2] toe te kennen in ruil voor een opdracht van Vestia.
Op grond hiervan stelt de rechtbank vast dat de offerte van [medeverdachte 10] aan Vestia valselijk is opgemaakt, aangezien deze is opgehoogd, zonder dat daar (meer) werkzaamheden tegenover stonden.
Facturen op naam van [bedrijf 4]
[bedrijf 4] (hierna: [bedrijf 4]) heeft verschillende opdrachten verricht voor Vestia, waaronder een opdracht voor het aanbrengen van verlichting. De eigenaar van [bedrijf 4], [medeverdachte 12] genaamd (hierna: [medeverdachte 12]), heeft verklaard dat hij voor deze opdracht van [verdachte] doorkreeg welke bedragen hij op de facturen moest zetten, zonder dat de werkzaamheden die op de facturen waren genoemd, daadwerkelijk of in de vermelde omvang waren verricht. ‘Na 4 jaar samen werken maakt het niet uit wat er op de factuur staat’, heeft [medeverdachte 12] daarover verklaard. De bedragen die aan Vestia werden gefactureerd, werden na ontvangst van betaling (deels) doorbetaald aan [medeverdachte 2] en [verdachte] als ‘fee’ in ruil voor het verkrijgen van opdrachten van Vestia. De verdachte heeft deze gang van zaken ook bekend.
Op grond hiervan stelt de rechtbank vast dat de facturen van [bedrijf 4] aan Vestia valselijk zijn opgemaakt, aangezien deze zijn opgehoogd, zonder dat daar werkzaamheden (van de genoemde omvang) tegenover stonden.
Feit 2
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat door [bedrijf 3], het bedrijf van de echtgenote van de verdachte, in totaal voor een bedrag van € 413.998,70 (exclusief BTW) is gefactureerd aan verschillende bedrijven (waaronder voor een bedrag van € 118.572,20 aan [bedrijf 1], het bedrijf van [medeverdachte 2]) in de periode van maart 2015 tot en met oktober 2018. Van de ontvangen bedragen is in totaal € 16.212,83 (exclusief BTW) weer (terug) overgemaakt aan [bedrijf 1]. De rechtbank zal per bedrijf ingaan op de vraag of de facturen valselijk zijn opgemaakt.
Facturen van [bedrijf 3] aan [medeverdachte 9]
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat tussen [medeverdachte 1], [verdachte] en [medeverdachte 2] diverse e-mailberichten zijn gestuurd waarin wordt besproken welke te verdelen bedragen er nog openstaan en voor welke bedragen er nog facturen moeten volgen, en van wie aan wie. Vervolgens zijn ook daadwerkelijk facturen voor deze bedragen gestuurd door [bedrijf 3] aan [medeverdachte 9].
De verdachte heeft verklaard dat de facturen van [bedrijf 3] aan [medeverdachte 9] niet kloppen. De werkzaamheden die op de facturen staan vermeld kloppen niet en de bedragen hebben in werkelijkheid betrekking op de ‘fee’ voor [verdachte] en [medeverdachte 2].
Op grond hiervan stelt de rechtbank vast dat de facturen met dossiernummers DOC-046-2, DOC-046-4 en DOC-130-4 valselijk zijn opgemaakt.
Facturen van [bedrijf 3] aan [medeverdachte 4]
Vestia heeft schoonmaakcontracten afgesloten met de bedrijven [medeverdachte 7], [medeverdachte 8] en [medeverdachte 3] voor verschillende opdrachten. Deze bedrijven waren, volgens [medeverdachte 5], bereid om 10% van de omzet als fee aan [medeverdachte 5], [verdachte] en [medeverdachte 2] te betalen ter verkrijging van de opdrachten van Vestia.
[medeverdachte 5] is eigenaar van [medeverdachte 4]. Hij factureerde met [medeverdachte 4] een bedrag ter grootte van 10% van de omzet voortvloeiend uit de opdrachten van Vestia aan [medeverdachte 7], [medeverdachte 8] en [medeverdachte 3] en betaalde deze 10% vervolgens ten dele door aan [medeverdachte 2] en [verdachte]. Hiervoor heeft de verdachte met [bedrijf 3] meerdere facturen gestuurd aan [medeverdachte 4].
De verdachte heeft verklaard dat de werkzaamheden die op deze facturen staan, niet zijn uitgevoerd en dat deze facturen waren bedoeld om de ‘omzetfee’ van [medeverdachte 7], [medeverdachte 8] en [medeverdachte 3] te verkrijgen.
De rechtbank overweegt dat uit het vorenstaande volgt dat de facturen DOC-113-3c, -4c, -5b, -7c en -9c en DOC-115-1 t/m 27 valselijk zijn opgemaakt, nu de werkzaamheden op de facturen niet daadwerkelijk zijn verricht. De facturen waren slechts bedoeld om de 10% ‘omzetfee’ aan [medeverdachte 2] en [verdachte] uit te betalen.
Facturen van [bedrijf 3] aan [bedrijf 5]
Vestia is met [medeverdachte 9] een overeenkomst aangegaan voor diverse werkzaamheden. Van het bedrag dat [medeverdachte 9] hiervoor van Vestia heeft ontvangen, heeft [medeverdachte 9] in 2015 € 42.350,- overgemaakt aan [bedrijf 5] (hierna: [bedrijf 5]). [bedrijf 5] heeft hiervan op haar beurt weer € 23.837,- overgemaakt aan [bedrijf 1] en € 17.605,50 aan [bedrijf 3].
In 2016 heeft [medeverdachte 9] € 36.300,- overgemaakt aan [bedrijf 5], waarna [bedrijf 5] € 17.258,36 heeft overgemaakt aan [bedrijf 1] en € 17.621,23 aan [bedrijf 3].
Uit WhatsApp-gesprekken tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] blijkt dat [medeverdachte 2] van [medeverdachte 1] te horen heeft gekregen welke bedragen en omschrijvingen er op de factuur aan [bedrijf 5] moest komen te staan. Deze facturen werden vervolgens door [bedrijf 1] aan [bedrijf 5] gestuurd. Door [medeverdachte 13], de bestuurder van [bedrijf 5], is verklaard dat hij [medeverdachte 1] kende en hem had geholpen door het opstellen van valse facturen.
Op grond hiervan stelt de rechtbank vast dat de facturen van [bedrijf 5] aan [medeverdachte 9] valselijk zijn opgemaakt en daarmee ook de facturen van [bedrijf 3] aan [bedrijf 5] (DOC-050-8 en -15). Deze facturen zijn uitsluitend opgemaakt om de bedragen uit de verdeelplannen bij [medeverdachte 2] en [verdachte] te krijgen, terwijl de werkzaamheden die hierop vermeld staan niet zijn uitgevoerd.
Facturen van [bedrijf 3] aan [bedrijf 6]
Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen onder
‘Facturen van [bedrijf 3] aan [medeverdachte 4]’ziet ook factuur DOC-113-14c op het doorsluizen van geldbedragen die door Vestia aan [medeverdachte 7], [medeverdachte 8] en [medeverdachte 3] zijn betaald en waarvan is afgesproken dat een 10% ‘omzetfee’ aan [medeverdachte 5], [medeverdachte 2] en [verdachte] zou worden betaald in ruil voor het verkrijgen van de opdracht.
De verdachte heeft verklaard dat ook de werkzaamheden die hierop staan genoemd, niet zijn uitgevoerd.
De rechtbank overweegt dat uit het vorenstaande dat de factuur DOC-113-14c valselijk is opgemaakt, nu de werkzaamheden die hierop vermeld staan, niet zijn verricht en de factuur uitsluitend diende om de 10% ‘omzetfee’ aan [medeverdachte 2] en [verdachte] uit te betalen.
Facturen van [bedrijf 3] aan [bedrijf 2]
De verdachte heeft ter zitting verklaard dat [bedrijf 2] op enig moment de rol van [medeverdachte 4] als tussenschakel tussen [verdachte] en [medeverdachte 2], en de schoonmaakbedrijven heeft overgenomen. De verdachte heeft bekend dat hij de facturen aan [bedrijf 2] heeft opgemaakt om zo de afgesproken betalingen te ontvangen. De rechtbank stelt vast dat de werkzaamheden die hierop staan genoemd niet zijn verricht en dat deze facturen zodoende valselijk zijn opgemaakt.
Facturen van [bedrijf 3] aan [bedrijf 4]
Hiervoor heeft de rechtbank al vastgesteld dat de facturen van [bedrijf 4], het bedrijf van [medeverdachte 12], aan Vestia valselijk zijn opgemaakt. Ook uit de verdeelplannen volgt dat [bedrijf 4] meerdere opdrachten heeft uitgevoerd voor Vestia, waarbij de offertes en facturen aan Vestia werden opgehoogd en het meerbedrag aan [medeverdachte 2] en [verdachte] werd betaald in ruil voor de gunning van de opdrachten. Nadat de geldbedragen door Vestia waren overgemaakt aan [bedrijf 4], heeft de verdachte op naam van [bedrijf 3] facturen naar [bedrijf 4] gestuurd om zo het te verdelen bedrag, zoals op de verdeelplannen genoemd, te verkrijgen. De rechtbank overweegt dat de werkzaamheden op de facturen van [bedrijf 3] aan [bedrijf 4] niet zijn uitgevoerd en dat deze facturen enkel hebben gediend om het te verdelen bedrag bij de verdachte te krijgen, zodat deze facturen (DOC‐190‐1, ‐2, ‐3 en ‐5) valselijk zijn opgemaakt.
Facturen van [bedrijf 3] aan [medeverdachte 10]
In 2017 heeft [medeverdachte 10] drie opdrachten verricht voor Vestia. Hiervoor heeft [medeverdachte 10] op 10 augustus 2017 drie facturen aan Vestia gestuurd. Op 23 augustus 2017 zijn drie opdrachtbonnen voor [bedrijf 3] gestuurd met daarop bedragen en omschrijvingen die vervolgens werden opgenomen in een drietal facturen van [bedrijf 3] aan [medeverdachte 10].
De verdachte heeft verklaard dat de werkzaamheden op deze facturen niet zijn verricht en dat dit in werkelijkheid de betaling aan de verdachte betreft voor het toekennen van opdrachten door Vestia.
De rechtbank stelt op basis hiervan vast dat de facturen van [bedrijf 3] aan [medeverdachte 10] valselijk zijn opgemaakt.
Facturen van [bedrijf 3] aan [bedrijf 1]
DOC-086-1 t/m -5
Zoals eerder overwogen volgt uit de verdeelplannen dat [bedrijf 4] meerdere opdrachten heeft uitgevoerd voor Vestia, waarbij de offertes en facturen aan Vestia werden opgehoogd. Het meerbedrag werd aan [medeverdachte 2] en [verdachte] betaald in ruil voor de gunning van de opdrachten. Nadat de geldbedragen door Vestia waren overgemaakt aan [bedrijf 4], werd door [medeverdachte 2] een factuur via [bedrijf 1] naar [bedrijf 4] gestuurd. Vervolgens heeft [verdachte] facturen van [bedrijf 3] aan [bedrijf 1] gestuurd. Zo verkreeg [verdachte] het te verdelen bedrag dat op de verdeelplannen stond genoemd.
De rechtbank overweegt dat de werkzaamheden op de facturen van [bedrijf 3] aan [bedrijf 1] niet zijn uitgevoerd en dat deze facturen enkel hebben gediend om het meerbedrag bij de verdachte te krijgen, zodat deze facturen (DOC-086-1 t/m -5) valselijk zijn opgemaakt.
DOC-165
[medeverdachte 14] heeft een opdracht voor Vestia uitgevoerd met betrekking tot het tellen van verlichting. Uit het notitieboekje van [medeverdachte 2] volgt dat ten aanzien van deze opdracht geld te verdelen was, namelijk € 15.000,-, gedeeld door drie personen, te weten [medeverdachte 2], [verdachte] en [medeverdachte 15]. [medeverdachte 15] heeft verklaard dat hij dit bedrag aan [medeverdachte 14] heeft gefactureerd via zijn bedrijf, [bedrijf 7], en dat hij daarna een deel daarvan op basis van facturen van [bedrijf 1] heeft doorbetaald aan [medeverdachte 2]. [medeverdachte 2] heeft op zijn beurt weer het deel van [verdachte] aan [bedrijf 3] betaald op basis van een daarvoor opgemaakte factuur (DOC-165).
De rechtbank stelt op grond hiervan vast dat deze factuur van [bedrijf 3] aan [bedrijf 1] (DOC-165) valselijk is opgemaakt.
DOC-216-39 en - 40
Zoals hiervoor overwogen heeft [medeverdachte 10] opdrachten uitgevoerd voor Vestia. Uit de verdeelplannen volgt dat ten aanzien van deze opdrachten geld te verdelen was tussen de verdachten. [bedrijf 1] heeft in 2017 voor in totaal € 11.570,- gefactureerd aan [medeverdachte 10]. Hiervan is, op basis van een factuur van [bedrijf 3] voor een bedrag van € 5.785,- (DOC-216-39), exact 50% overgemaakt aan de verdachte [verdachte].
In 2018 heeft [bedrijf 1] € 3.900,- gefactureerd aan [medeverdachte 10]. Hiervan is op basis van een factuur (DOC-216-40) van [bedrijf 3] aan [bedrijf 1] exact de helft, € 1.950,- (excl. BTW), overgemaakt aan de verdachte [verdachte].
De rechtbank stelt vast dat er geen werkzaamheden hebben plaatsgevonden zoals op de facturen staan vermeld, zodat de facturen DOC-216-39 en -40 valselijk zijn opgemaakt.
DOC-222
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat [medeverdachte 16] (hierna: [medeverdachte 16]) op 21 juli 2016 om 07.02 uur namens [medeverdachte 17] een offerte aan Vestia heeft gestuurd voor werkzaamheden aan [naam complex 1] voor een bedrag van € 21.071,-. Vlak hierna, om 07.09 uur en 07.26 uur, hebben [medeverdachte 2] en [medeverdachte 16] telefonisch contact. Om 07.37 uur heeft [medeverdachte 16] vervolgens een nieuwe offerte naar Vestia gestuurd voor een bedrag van € 38.000,-, bijna € 17.000,- hoger dan de eerdere offerte. De genoemde werkzaamheden zijn in de nieuwe offerte niet gewijzigd. Het bedrag van € 38.000,- is uiteindelijk ook in 5 termijnen aan Vestia gefactureerd en door Vestia aan [medeverdachte 17] B.V. betaald.
Op het aangetroffen verdeelplan staat vermeld dat er ten behoeve van ‘schilder sling’ een bedrag van € 22.000,- te verdelen is: € 17.000,- voor “C” ([medeverdachte 2]) en € 5.000,- voor “M” ([verdachte]). [bedrijf 8] heeft een factuur gestuurd aan [medeverdachte 17] voor een bedrag van € 12.500,- voor ‘grondwerkzaamheden’. Vervolgens heeft [bedrijf 1] drie facturen gestuurd naar [bedrijf 8] voor een totaalbedrag van € 22.000,-. [bedrijf 3] heeft vervolgens een factuur van € 5.000,- aan [bedrijf 1] gestuurd (DOC-222). Op deze manier is het ‘te verdelen’ bedrag, het verschil tussen de eerste en tweede offerte van [medeverdachte 17] aan Vestia, via [medeverdachte 17] en [bedrijf 8] bij [medeverdachte 2] en [verdachte] terecht gekomen.
Op grond van de bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de factuur van [bedrijf 3] aan [bedrijf 1] (DOC-222) valselijk is opgemaakt.
Feit 3
Uit de bewijsmiddelen volgt dat [medeverdachte 7], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 8] in totaal voor € 1.724.548,14 hebben geoffreerd en gefactureerd aan Vestia voor de hen gegunde schoonmaakopdrachten. De bedragen in de offertes en facturen zijn zo verhoogd of verlaagd ten opzichte van andere partijen dat zij als beste scoorden, zodat de opdrachten uiteindelijk aan hen werden gegund. In ruil daarvoor hebben de partijen toegezegd om 10% van de omzet aan [medeverdachte 2] en [verdachte] te betalen. Die 10% komt precies overeen met de in de verdeelplannen genoemde € 172.454,81. Dit bedrag is gelijkelijk gedeeld door drie personen, te weten [medeverdachte 2], [verdachte] en [medeverdachte 5], zodat alle drie € 57.484,94 zouden ontvangen. Om deze bedragen te ontvangen werd gebruik gemaakt van meerdere rechtspersonen die aan elkaar factureerden om zo de directe relatie tussen [medeverdachte 2] en [verdachte] aan de ene kant, en [medeverdachte 7], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 8] aan de andere kant te verhullen. Zo fungeerde de bedrijven [medeverdachte 4], [bedrijf 6] en [bedrijf 2] als doorgeefluik.
Over de wijze waarop geoffreerd werd en welke bedragen hierop werden genoemd, vond overleg plaats tussen de drie hiervoor genoemde schoonmaakbedrijven, [medeverdachte 5] en [medeverdachte 2] en [verdachte]. Op deze manier is door listige kunstgrepen en een samenweefsel van verdichtsels, te weten een frauduleuze constructie met betrekking tot het offertetraject, bij Vestia een onjuist voorstelling van zaken ontstaan. Daarvan hebben de verdachten misbruik gemaakt. De rechtbank overweegt dat de verdachte hierin een cruciale rol heeft gehad als werknemer van Vestia. Hij was in staat, samen met [medeverdachte 2], om er voor te zorgen dat bedrijven, die bereid waren om een deel van hun omzet af te staan, opdrachten kregen van Vestia. De verdachte is hiermee samen met [medeverdachte 5] begonnen en heeft [medeverdachte 2] hierbij betrokken. De verdachte heeft met grote regelmaat valse facturen opgemaakt om ‘zijn’ deel van de omzet te kunnen verkrijgen. Zonder zijn handelen had deze manier van frauderen geen stand gehouden. Gelet hierop acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich als medepleger heeft schuldig gemaakt aan de oplichting van Vestia.
Feit 4
De rechtbank heeft hiervoor reeds overwogen dat de verdachte valsheid in geschrift heeft gepleegd met meerdere facturen van meerdere bedrijven, waardoor hogere bedragen zijn gefactureerd aan Vestia dan waarvoor onderhoudsopdrachten zijn uitgevoerd. Het meerbedrag is tussen onder andere [verdachte] en [medeverdachte 2] verdeeld. In de zogeheten verdeelplannen werd per opdracht bijgehouden hoeveel verdeeld kon worden tussen de verdachten. Door aan elkaar te factureren werd de geldstroom richting [medeverdachte 2] en [verdachte] voor Vestia verhuld. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte zich hiermee schuldig heeft gemaakt aan oplichting van Vestia.
De verdachte heeft bekend dat hij heeft meegedeeld in de ‘te verdelen bedragen’ op de verdeelplannen (DOC-027-27, DOC-027-29, DOC-042-2, DOC-128-3, DOC-133-2 en DOC-144-1). Uit die verdeelplannen volgt dat er een totaalbedrag te verdelen was van
€ 407.934,69.
De verdediging heeft nog aangevoerd dat niet vast staat dat de bedragen op de verdeelstaten exact overeenkomen met de werkelijkheid. Soms zijn ook schattingen opgenomen, aldus de verdediging. De rechtbank oordeelt dat de verdeelstaten in samenhang met andere bewijsmiddelen voldoende grondslag vormen om te komen tot bewezenverklaring van het exacte bedrag van € 407.934,69. Uit het dossier blijkt immers dat de verdeelstaten minutieus zijn bijgehouden en zijn geactualiseerd, dat ‘tegenvallers’ erin zijn verwerkt en dat is bijgehouden voor welke bedragen is gefactureerd. Dat het (deels) zou gaan om prognoses die uiteindelijk niet zijn uitgevoerd, is derhalve niet aannemelijk geworden.
De rechtbank stelt vast dat Vestia voor dit bedrag is opgelicht door middel van de hiervoor genoemde handelingen en constructies. De rechtbank overweegt dat de verdachte ook hier een cruciale rol in heeft gehad als werknemer van Vestia waardoor hij in staat was om ervoor te zorgen dat bedrijven die bereid waren om een deel van hun omzet af te staan aan de verdachten [verdachte] en [medeverdachte 2] opdrachten kregen van Vestia.
[verdachte] heeft hierbij ook een grote rol gespeeld door mee te delen in de verdeelbedragen. Hiervoor heeft hij met regelmaat valse facturen opgemaakt om dit geld ook te kunnen verkrijgen. Daarbij nam de verdachte regelmatig het voortouw door aan zijn medeverdachten door te geven welke bedragen er gefactureerd moesten worden en onder welke omschrijvingen. Zonder zijn handelen had deze manier van frauderen geen stand gehouden. Gelet hierop acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich als medepleger heeft schuldig gemaakt aan de oplichting van Vestia.
Feit 5
De rechtbank heeft hiervoor reeds overwogen dat verschillende bedrijven bereid waren om een deel van de omzet of een bepaald geldbedrag op basis van valse facturen af te staan aan verdachten [medeverdachte 2] en [verdachte] om zodoende opdrachten te verkrijgen van Vestia. Deze geldbedragen zijn als giften aan [medeverdachte 2] en [verdachte] betaald. In totaal betrof dit een geldbedrag van € 413.998,70. De verdachte heeft verklaard dat hij en [medeverdachte 2] geen toestemming hadden om bemiddelingswerkzaamheden uit te voeren en hiervoor een vergoeding of giften van die bedrijven te ontvangen, zodat [medeverdachte 2] en [verdachte] hebben gehandeld in strijd met hun plicht.
Feit 6
Door de genoemde frauduleuze constructies zijn diverse geldbedragen van in totaal
€ 413.998,70 overgemaakt op de bankrekening van [bedrijf 3]. Deze geldbedragen zijn door de schoonmaak- en onderhoudsbedrijven ([bedrijf 4], [medeverdachte 4], [bedrijf 2], [medeverdachte 18], [bedrijf 5], [bedrijf 6] en [medeverdachte 9]) verkregen middels oplichting van Vestia en overgemaakt naar de verdachte op grond van valselijk opgemaakte facturen van [bedrijf 3]. Ook medeverdachte [medeverdachte 2] heeft via [bedrijf 1] dergelijke bedragen ontvangen, waarvan hij een deel, te weten een bedrag van € 118.572,30, op basis van valse facturen heeft doorbetaald aan de verdachte. Omgekeerd heeft de verdachte een bedrag van € 16.212,83 betaald aan medeverdachte [medeverdachte 2]/[bedrijf 1]. Gelet hierop concludeert de rechtbank dat de verdachte zich, samen met zijn medeverdachten, heeft schuldig gemaakt aan witwassen van voornoemde – van misdrijf afkomstige – geldbedragen door deze geldbedragen over te dragen en om te zetten. Gelet op de langere periode en de regelmaat waarmee de verdachte op deze manier handelde acht de rechtbank ook wettig en overtuigend bewezen dat er sprake is van gewoontewitwassen.
3.6.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1.
hij in de periode van 2 februari 2015 tot en met 7 november 2018 in Nederland tezamen en in vereniging met anderen, meermaals geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt te weten:
‐ meerdere offertes en calculaties op naam van [medeverdachte 7]
(
DOC‐215‐15c en –d) en [medeverdachte 8] (
DOC‐215‐15e t/m –j) en [medeverdachte 3] en
‐ meerdere facturen op naam van [medeverdachte 9] gericht aan Vestia (
DOC‐028‐3, ‐
4 en ‐5; DOC‐028‐6; DOC‐040‐5)
en
‐ een offerte op naam van [medeverdachte 10] (
DOC‐216‐34) en
‐ meerdere facturen op naam van [bedrijf 4] (
DOC‐089‐6 t/m 8);
telkens gericht aan Vestia, hebbende hij, verdachte, en zijn mededaders meerdere van die offertes geantedateerd en op die offertes en calculaties telkens valselijk in strijd met de waarheid bedragen vermeld die hoger waren dan de werkelijke/oorspronkelijke bedragen voor de betreffende werkzaamheden en op die facturen telkens valselijk in strijd met de waarheid werkzaamheden vermeld die in werkelijkheid niet of niet in die omvang waren verricht, zulks telkens met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
2.
hij in de periode van 26 april 2015 tot en met 7 november 2018 in Nederland tezamen en in vereniging met anderen meermaals geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt te weten meerdere facturen telkens op naam van [bedrijf 3], gericht aan:
‐ [medeverdachte 9] (DOC‐046‐2 en ‐4) en
‐ [medeverdachte 4] (DOC‐113‐3c, ‐4c, ‐5b, 7c, 9c,; DOC‐115‐1 t/m 27) en
‐ [bedrijf 5] (DOC‐050‐8 en ‐15) en
‐ [bedrijf 6] (DOC‐113‐14c) en
‐ [bedrijf 2] (DOC‐078b; DOC‐080d) en
‐ [bedrijf 4] (DOC‐190‐1, ‐2, ‐3 en ‐5) en
‐ [medeverdachte 10] (DOC‐216‐22 t/m ‐24, ‐28 t/m ‐30) en
‐ [bedrijf 1] (DOC‐086‐1 t/m ‐5 ; DOC‐165 ; DOC‐216‐39 en ‐40 ; DOC‐222),
immers hebben verdachte en zijn mededaders, telkens valselijk in strijd met de waarheid op genoemde facturen werkzaamheden vermeld die in werkelijkheid niet door hem, verdachte, en [bedrijf 3] waren verricht, zulks telkens met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
3.
hij in de periode van omstreeks 6 januari 2015 tot en met 7 november 2018 in Nederland tezamen en in vereniging met anderen, meermaals met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels, Vestia heeft bewogen tot de afgifte van enig goed en tot het aangaan van een schuld, hebbende hij, verdachte, en zijn mededaders, telkens met betrekking tot de gunning door Vestia van meerdere opdrachten voor schoonmaakonderhoud en glasbewassing,
‐ offertes en calculaties van [medeverdachte 3] en [medeverdachte 8] en [medeverdachte 7] verzonden en doen toekomen aan Vestia, welke waren aangepast ten opzichte van de oorspronkelijke/werkelijke offertes en calculaties en waren geantedateerd en waarin bedragen waren vermeld die door tussenkomst van [medeverdachte 4] waren afgestemd met hem, verdachte en [medeverdachte 2] en
‐ uit hoofde van zijn, verdachtes, dienstbetrekking van medewerker sociaal beheer en de dienstbetrekking van [medeverdachte 2] van senior vastgoedbeheerder in een memo
gedateerd 8 mei 2015 (DOC‐215‐18b, ‐c en –d), gericht aan het MT Hilledijk van Vestia, de prijzen van alle deelnemende partijen vermeld en selectiecriteria vermeld, en drie partijen te weten [medeverdachte 7], [medeverdachte 8] en [medeverdachte 3] de hoogste scores toegekend, en die memo verzonden/doen toekomen aan de manager sociaal beheer & leefomgeving en andere medewerkers van Vestia en
‐ aldus de opdrachten voor schoonmaakonderhoud en glasbewassing doen/laten gunnen aan [medeverdachte 3] en [medeverdachte 19] / [medeverdachte 8] en [medeverdachte 7], althans het managementteam van Vestia geadviseerd/aangestuurd om de opdrachten te gunnen aan [medeverdachte 3] en [medeverdachte 19] / [medeverdachte 8] en [medeverdachte 7] en
‐ facturen gezonden aan en ingediend bij Vestia;
‐ telkens tegenover Vestia verzwegen en verborgen gehouden en verhuld dat er met betrekking tot de geoffreerde en overeengekomen en gefactureerde vergoedingen voor het verrichten van werkzaamheden en diensten ten behoeve van/voor Vestia een verborgen of verzwegen vergoeding en betaling aan hem, verdachte en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] was inbegrepen en overeengekomen,
waardoor Vestia werd bewogen tot
het aangaan vanmeerdere schriftelijke onderhouds-overeenkomsten (
DOC‐215‐21, en ‐22 en ‐23) van in totaal 1.724.548,14 euro, en tot afgifte van een geldbedrag van in totaal
172.454,81 euro exclusief BTW(ZPV‐2 p. 0131; AMB‐207);
4.
hij in de periode van omstreeks 2 februari 2015 tot en met 7 november 2018 In Nederland tezamen en in vereniging met anderen meermaals met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels, Vestia heeft bewogen tot de afgifte van enig goed en tot het aangaan van een schuld, hebbende hij, verdachte, en zijn mededaders,
‐ offertes en calculaties verzonden en doen toekomen aan Vestia, waarin bedragen waren vermeld die hoger waren dan de werkelijke/oorspronkelijke bedragen voor de betreffende werkzaamheden, en waarin bedragen waren vermeld die waren afgestemd met hem, verdachte, en [medeverdachte 2] en anderen en
‐ opdrachten van Vestia voor die opgehoogde en aangepaste en afgestemde bedragen, gegund aan [medeverdachte 9] en [medeverdachte 20] en [medeverdachte 10] en [bedrijf 4] en andere rechtspersonen en
‐ de bedragen van de opgehoogde en aangepaste en afgestemde offertes vermeld in opdrachtformulieren en
‐ facturen gezonden aan en ingediend bij Vestia, terwijl de op die facturen vermelde werkzaamheden in werkelijkheid niet of niet in die omvang waren verrichten
‐ telkens tegenover Vestia verzwegen en verborgen gehouden en verhuld dat er met
betrekking tot de geoffreerde en gefactureerde bedragen afstemming had plaatsgevonden en een verborgen of verzwegen vergoeding en betaling aan hem, verdachte, en
[medeverdachte 2]en anderen was inbegrepen en overeengekomen,
waardoor Vestia werd bewogen tot
het aangaanvan meerdere contracten [medeverdachte 9] en [medeverdachte 20] en [medeverdachte 10] en [bedrijf 4] en andere
rechtspersonen, en tot afgifte van meerdere geldbedragen van in totaal
407.934,69 euro exclusief BTW,
bestaande uit 81.596,44 euro (DOC‐027‐27) en + 40.000,00 euro (DOC‐027‐29) en 33.000,00 euro (DOC‐042‐2) en 123.949,99 euro (DOC‐128‐3) en 50.000,00 euro (DOC‐133‐2) en 79.388,26 euro (DOC144‐1);
5.
hij in de periode vanaf 6 januari 2015 tot en met 7 november 2018 in Nederland tezamen en in vereniging met anderen meermalen, anders dan als ambtenaar, werkzaam zijnde in dienstbetrekking als medewerker sociaal beheer bij woningcorporatie Vestia naar aanleiding van hetgeen hij, verdachte, in strijd met zijn plicht in zijn betrekking heeft gedaan en nagelaten meermalen door tussenkomst van eenmanszaak [bedrijf 1] en [bedrijf 3] en andere rechtspersonen en eenmanszaken beloften, te weten de belofte om een percentage/deel van de bedragen die zijn, verdachtes, mededaders en derden offreerden aan en in rekening brachten bij Vestia voor werkzaamheden, te verdelen met en af te dragen/te betalen aan hem, verdachte, en [medeverdachte 2], en giften, te weten meerdere geldbedragen van in totaal
413.998,70 euro exclusief BTW (AMB‐143)heeft aangenomen en gevraagd;
6.
hij in de periode vanaf 6 januari 2015 tot en met 7 november 2018 in Nederland tezamen en in vereniging met een anderen meermalen
b) telkens geldbedragen van in totaal
413.998,70 euro exclusief BTW (AMB‐143)heeft overgedragen en heeft omgezet terwijl hij en zijn mededaders wisten dat bovenomschreven geldbedragen ‐ onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit enige misdrijven, terwijl hij, verdachte, en zijn mededaders van het plegen van dat feit een gewoonte hebben gemaakt.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht aan de verdachte, gelet op zijn persoonlijke omstandigheden, op de straffen die in soortgelijke gevallen worden opgelegd en op het feit dat de redelijke termijn is overschreden, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van zijn voorarrest, een fikse voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf of een geldboete op te leggen.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte werkte als medewerker sociaal beheer bij Vestia. In die positie kon hij invloed uitoefenen op de beslissing aan wie Vestia opdrachten toekende, aangezien hij in zijn functie de wensen en behoeften van de gebruikers van de panden bij het toekennen van - relatief kleine – opdrachten naar voren kon brengen. Door de samenwerking met [medeverdachte 2] op te zoeken kon hij ook gedurende een aantal jaren bij grote(re) opdrachten frauderen.
Van iemand in een dergelijke positie mag verwacht worden dat deze zijn werkzaamheden eerlijk en integer, en met oog voor de belangen van Vestia en haar (sociale) huurders uitoefent. Zo staat het ook omschreven in de integriteitscode die deel uitmaakte van de arbeidsovereenkomst van de verdachte.
Gebleken is echter dat de verdachte zich bij de beslissingen die ten grondslag liggen aan de hiervoor bewezenverklaarde feiten niet heeft laten leiden door de belangen van Vestia of die van haar huurders, maar door zijn eigen financieel belang. Door werk te (laten) gunnen aan die opdrachtnemers die bereid waren om steekpenningen te betalen heeft hij Vestia ontegenzeggelijk benadeeld en de woningcoöperatie en haar huurders – die meebetalen aan het schoonhouden en onderhoud van hun woningen en winkels – direct of indirect op kosten gejaagd.
De schade die de verdachte heeft veroorzaakt is echter niet alleen van financiële aard.
Hij heeft het vertrouwen dat zijn werkgever in hem stelde, beschaamd. Door het aanbestedingsproces van een grote woningcoöperatie te corrumperen heeft de verdachte ook bijgedragen aan het in stand houden en bevorderen van een frauduleuze zakenpraktijk. Verschillende medeverdachten – opdrachtnemers – spraken o.a. over het betalen van ‘een gebruikelijke omzetfee’, alsof het omkopen, het betalen van steekpenningen en het verhullen van die betalingen door valse facturen een regulier onderdeel van zaken doen is. Dat hoort het niet te zijn. Door het werk te (doen) gunnen aan die opdrachtnemers die bereid waren de verdachte te betalen voor het krijgen van een opdracht, zijn andere opdrachtnemers – die het gegunde werk wellicht beter of goedkoper hadden kunnen uitvoeren – buiten spel gezet. Zodoende heeft de verdachte ook het vertrouwen in een eerlijk verloop van de markt, waarin vraag en aanbod de juiste prijs bepalen, schade berokkend.
Opvallend is de gretigheid waarmee de verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte 2] mogelijkheden aangreep om geld van opdrachtnemers te verkrijgen. Daarbij schroomde de verdachte niet om opdrachtnemers of anderen die bij de fraude waren betrokken onder druk te zetten wanneer zij niet of niet op tijd betaalden en te dreigen hen uit te sluiten van toekomstige opdrachten.
Des te kwalijker is het dat de verdachte zijn frauduleuze praktijken jarenlang heeft uitgeoefend, dat hij en [medeverdachte 2] tientallen opdrachtnemers erbij betrokken heeft, en dat er uiteindelijk slechts door ontdekking van een van [medeverdachte 2] verdeelstaten een eind is gekomen aan de fraude. Verdachtes handelen werd weliswaar mede mogelijk gemaakt door de bereidheid van anderen om de gevraagde steekpenningen te betalen, en gefaciliteerd door de tussenschakels die bereid waren die onderhandse betalingen te verbloemen door valse facturen op te maken, maar dat neemt niet weg dat de verdachte een centrale en bepalende rol heeft gespeeld. Dat rekent de rechtbank hem zwaar aan.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 19 oktober 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van 12 november 2021, waarin staat dat er sprake is van een laag recidiverisico en dat daarom interventies of toezicht niet nodig zijn. De reclassering adviseert bij een veroordeling aan de verdachte een deels voorwaardelijke straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen.
De op te leggen straf
Gelet op de ernst van de gepleegde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan is de door de officieren van justitie geëiste straf in beginsel een passend uitgangspunt. De rechtbank heeft echter rekening gehouden met de navolgende, strafmatigende omstandigheden.
De verdachte heeft, als enige verdachte binnen het onderzoek Ikszes, reeds vanaf zijn aanhouding volledig openheid van zaken gegeven en een bekennende verklaring afgelegd. Hij heeft volledig meegewerkt aan het onderzoek van de FIOD, en aan een door Vestia ingesteld onderzoek. De verdachte heeft een regeling met Vestia getroffen en is inmiddels de ontstane schade aan Vestia aan het terugbetalen. Bovendien heeft de verdachte getoond inzicht te hebben in de laakbaarheid van zijn handelen en er blijk van gegeven – in woord en daad – zich daar rekenschap van te geven. Voorts is de verdachte niet eerder voor fraude of andere strafbare feiten veroordeeld. De rechtbank zal daarom aan de verdachte een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie geëist.
Dat betekent echter niet – anders dan door de verdediging is bepleit en door de reclassering is geadviseerd – dat kan worden volstaan met een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur. De bewezenverklaarde feiten zijn daarvoor nu eenmaal, zoals hiervoor is overwogen, naar hun aard en omvang te ernstig.
De rechtbank realiseert zich daarbij terdege dat een lange onvoorwaardelijke gevangenisstraf grote gevolgen zal hebben voor de verdachte. Hij zal waarschijnlijk zijn inkomsten als zelfstandige kwijtraken, waardoor hij onder andere zijn betalingsregeling met Vestia niet kan nakomen. De rechtbank wijst hierbij op de mogelijkheid dat Vestia zich coulant zal kunnen opstellen en de betalingsregeling mogelijk zal opschorten gedurende de detentie van de verdachte.
Alles afwegende acht de rechtbank een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden passend en geboden. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan de verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.
Tijdsverloop
Ten aanzien van het tijdsverloop overweegt de rechtbank dat bij de bepaling van de duur van een redelijke termijn waarbinnen een strafzaak dient te zijn afgerond rekening moet worden gehouden met een aantal omstandigheden, waaronder de ingewikkeldheid van de zaak. Hierbij valt te denken aan de omvang van het verrichte onderzoek alsmede aan de gelijktijdige berechting van zaken tegen de medeverdachten. De zaak van de verdachte is onderdeel van een groot fraudeonderzoek waarbij er naast verdachte nog 32 andere verdachten gelijktijdig terecht staan. De strafbare feiten hebben zich tot in ieder geval eind 2018 voorgedaan, waarna het onderzoek voortvarend door de FIOD is verricht. De zaak is vervolgens in november 2021 inhoudelijk op zitting behandeld. De rechtbank is van oordeel dat er gelet op deze omstandigheden geen sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn waardoor dit niet kan meewegen bij de op te leggen straf.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 47, 57, 225, 326, 328 ter, 420bis en 420ter van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

8. De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2, 3 primair, 4 primair, 5 en 6 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.6 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1
medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 2
medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 3 primair
medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 4 primair
medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 5
medeplegen van het, anders dan als ambtenaar, werkzaam zijnde in dienstbetrekking, naar aanleiding van hetgeen hij in strijd met zijn plicht in zijn betrekking heeft gedaan en nagelaten, een gift en belofte aannemen en vragen, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 6 eerste en tweede cumulatief/alternatief
medeplegen van gewoontewitwassen, meermalen gepleegd;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
12 (TWAALF) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door
mr. L.K. van Zaltbommel, voorzitter,
mr. F.A.M. Veraart, rechter,
mr. J. Snoeijer, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. F. Westhoek en W.H. Ng, griffiers,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 december 2021.
Bijlage I: de tenlastegelegde feiten
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 2 februari 2015 tot en met 7 november 2018 te Rotterdam en/of Bergschenhoek en/of Berkel en Rodenrijs en/of Steenbergen en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), meermaals, althans eenmaal, een of meerdere geschrift(en) die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt en/of vervalst, en/of valselijk heeft doen en/of laten opmaken en/of doen en/of laten vervalsen, te weten:
‐ een of meerdere offerte(s) en/of calculatie(s) op naam van [medeverdachte 7]
(DOC‐215‐15c en/of –d) en/of [medeverdachte 8] (DOC‐215‐15e t/m –j) en/of [medeverdachte 3]; en/of
‐ een of meerdere factu(u)r(en) op naam van [medeverdachte 9] gericht aan Vestia (DOC‐028‐3, ‐4 en ‐5; DOC‐028‐6; DOC‐040‐5);
‐ een offerte op naam van [medeverdachte 10] (DOC‐216‐34); en/of
‐ een of meerdere factu(u)r(en) op naam van [bedrijf 4] (DOC‐089‐6 t/m 8);
althans een of meerdere offerte(s) en/of calculatie(s) en/of factu(u)r(en) (telkens) gericht aan Vestia, hebbende hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) een of meerdere van die offerte(s) geantedateerd en/of doen antedateren en/of laten antedateren, en/of op die offerte(s) en/of calculatie(s) (telkens) valselijk in strijd met de waarheid (een) bedrag(en) vermeld en/of doen vermelden en/of laten vermelden dat/die (veel) hoger was/waren dan de/het werkelijke/oorspronkelijke bedrag(en) voor de betreffende werkzaamheden en/of op die factu(u)r(en) (telkens) valselijk in strijd met de waarheid werkzaamheden vermeld en/of laten vermelden en/of doen vermelden, die in werkelijkheid niet en/of niet in die omvang waren verricht, in elk geval niet voor zulk(e) (een) bedrag(en) had(den) plaatsgevonden,
zulks (telkens) met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
2.
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 26 april 2015 tot en met 7 november 2018 te Rotterdam en/of Bergschenhoek en/of Berkel en Rodenrijs en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), meermaals, althans eenmaal, een of meerdere geschrift(en) die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt en/of vervalst, en/of valselijk heeft doen en/of laten opmaken en/of doen en/of laten vervalsen, te weten een of meerdere factu(u)r(en) (telkens) op naam van [bedrijf 3], gericht aan:
‐ [medeverdachte 9] (DOC‐046‐2 en ‐4; ; DOC‐130‐4); en/of
‐ [medeverdachte 4] (DOC‐113‐3c, ‐4c, ‐5b, 7c, 9c,; DOC‐115‐1 t/m 27;); en/of
‐ [bedrijf 5] (DOC‐050‐8 en ‐15); en/of
‐ [bedrijf 6] (DOC‐113‐14c); en/of
‐ [bedrijf 2] (DOC‐078b; DOC‐080d); en/of
‐ [bedrijf 4] (DOC‐086‐6 t/m ‐9; DOC‐190‐1, ‐2, ‐3 en ‐5); en/of
‐ [medeverdachte 10] (DOC‐216‐22 t/m ‐24, ‐28 t/m ‐30); en/of
‐ [bedrijf 1] (DOC‐086‐1 t/m ‐5 ; DOC‐165 ; DOC‐216‐39 en ‐40 ; DOC‐222),
althans een of meerdere factu(u)r(en) (telkens) op naam van [bedrijf 3], immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s), (telkens) valselijk in strijd met de waarheid op genoemde factu(u)r(en) werkzaamheden vermeld en/of geschreven en/of opgenomen, en/althans door een ander(en) doen en/of laten vermelden en/of schrijven en/of opnemen, die in werkelijkheid niet en/of niet in die omvang door hem, verdachte, en/of [bedrijf 3] waren verricht, in elk geval niet voor zulk(e) (een) bedrag(en) had(den) plaatsgevonden, (en/of op die factu(u)r(en) genoemde bedrag(en) in werkelijkheid betrekking had(den) op het in de administratie van [bedrijf 3] afdekken van betalingen aan hem, verdachte en/of [medeverdachte 2]), zulks (telkens) met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
3.
hij op een of meer tijdstip(pen) in de periode van omstreeks 6 januari 2015 tot en met 7 november 2018 te Rotterdam en/of Bergschenhoek en/of Berkel en Rodenrijs en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, meermaals, althans eenmaal, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, Vestia heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, en/of tot het verlenen van een dienst en/of het ter beschikking stellen van gegevens en/of tot het aangaan van een schuld of tot het teniet doen van een inschuld, hebbende hij, verdachte, en/of zijn mededader(s), (telkens) met betrekking tot de gunning door Vestia van een of meerdere opdracht(en) voor schoonmaakonderhoud en/of glasbewassing,
‐ (een) offerte(s) en/of (een) calculatie(s) van [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 8] en/of [medeverdachte 7] verzonden en/of doen toekomen aan Vestia, welke was/waren aangepast ten opzichte van de oorspronkelijke/werkelijke offerte(s) en/of calculatie(s) en/of was/waren geantedateerd en/of waarin (een) bedrag(en) was/waren vermeld die (door tussenkomst van [medeverdachte 4]) was/waren afgestemd met hem, verdachte en/of [medeverdachte 2]; en/of
‐ (uit hoofde van zijn, verdachtes, dienstbetrekking van medewerker sociaal beheer en/of de dienstbetrekking van [medeverdachte 2] van senior vastgoedbeheerder) in een memo
gedateerd 8 mei 2015 (DOC‐215‐18b, ‐c en –d), gericht aan het MT Hilledijk van Vestia, de prijzen van alle deelnemende partijen vermeld en/of selectiecriteria vermeld, en/of drie partijen (te weten [medeverdachte 7], [medeverdachte 8] en [edeverdachte 3]) de hoogste scores toegekend, en/of die memo verzonden/doen toekomen aan de manager sociaal beheer & leefomgeving en/of andere medewerker(s) van Vestia, en/of
‐ (aldus) de opdracht(en) voor schoonmaakonderhoud en/of glasbewassing doen/laten gunnen aan [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 19] / [medeverdachte 8] en/of [medeverdachte 7], althans het managementteam van Vestia geadviseerd/aangestuurd om (de) opdracht(en) te gunnen aan [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 19] / [medeverdachte 8] en/of [medeverdachte 7]; en/of
‐ factu(u)r(en) gezonden aan en/of ingediend en/of doen/laten zenden en/of indienen bij Vestia;
‐ deze factu(u)r(en) betaalbaar gesteld en/of geaccordeerd bij/namens Vestia en/of betaald en/of doen betalen door/namens Vestia; en/of
‐ (telkens) tegenover Vestia verzwegen en/of verborgen gehouden en/of verhuld dat er met betrekking tot de (geoffreerde en/of overeengekomen en/of gefactureerde) vergoeding(en) voor het verrichten van werkzaamheden en/of diensten ten behoeve van/voor Vestia een (verborgen of verzwegen) vergoeding en/of betaling aan hem, verdachte en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 4] en/of andere (rechts)perso(o)n(en), was inbegrepen en/of overeengekomen, waardoor Vestia werd bewogen tot afgifte van een of meerdere schriftelijke onderhoudsovereenkomst(en) (DOC‐215‐21, en/of ‐22 en/of ‐23), en/of tot afgifte van (een) geldbedrag( en) van (in totaal) (ongeveer) 1.724.548,14 euro exclusief BTW, althans 1.089.188,30 euro exclusief BTW, althans 172.454,81 euro exclusief BTW (ZPV‐2 p. 0131; AMB‐207), althans een of meer geldbedrag(en) en/of goed(eren);
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een
veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
Hij op een of meerdere tijdstip(pen) in de periode van omstreeks 6 januari 2015 tot en met 24 april 2019 te Rotterdam en/of Bergschenhoek en/of Berkel en Rodenrijs en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, meermaals, althans eenmaal,
opzettelijk een of meerdere geldbedrag(en) van (in totaal) (ongeveer) 172.454,81 euro exclusief BTW (ZPV‐2 p. 0131; AMB‐207), althans een of meer geldbedrag(en), welk(e) geldbedrag(en) geheel of ten dele toebehoorde(n) aan Vestia, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk(e) goed(eren) hij, verdachte, uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking als medewerker sociaal beheer van/bij Vestia, en/of [medeverdachte 2], uit hoofde van diens persoonlijke dienstbetrekking als senior vastgoedbeheerder van/bij Vestia, in elk geval anders dan door misdrijf, onder zich had(den), wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
4.
hij in de periode van omstreeks 2 februari 2015 tot en met 7 november 2018 te Rotterdam en/of Bergschenhoek en/of Berkel en Rodenrijs en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermaals, althans eenmaal,
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, Vestia heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, en/of tot het verlenen van een dienst en/of het ter beschikking stellen van gegevens en/of tot het aangaan van een schuld of tot het teniet doen van een inschuld,
hebbende hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) (telkens),
‐ (een) offerte(s) en/of (een) calculatie(s) verzonden en/of doen toekomen aan Vestia, waarin (een) bedrag(en) was/waren vermeld dat/die (veel) hoger was/waren dan de/het
werkelijke/oorspronkelijke bedrag(en) voor de betreffende werkzaamheden, en/of waarin
(een) bedrag(en) was/waren vermeld die was/waren afgestemd met hem, verdachte en/of
[verdachte] en/of (een) ander(en); en/of
‐ (een) opdracht(en) van Vestia (voor dat/die opgehoogde en/of aangepaste en/of
afgestemde bedrag(en)), gegund en/of laten/doen gunnen aan [medeverdachte 9] en/of
[medeverdachte 20] en/of [medeverdachte 10] en/of [bedrijf 4] en/of andere
(rechts)perso(o)n(en); en/of
‐ het/de bedrag(en) van de (opgehoogde en/of aangepaste en/of afgestemde) offerte(s)
vermeld en/of laten/doen vermelden in (een) opdrachtformulier(en); en/of
‐ factu(u)r(en) gezonden aan en/of ingediend en/of doen/laten zenden en/of indienen bij
Vestia, terwijl het/de op die factu(u)r(en) vermelde werkzaamheden in werkelijkheid niet
en/of niet in die omvang waren verricht, in elk geval niet voor zulk(e) (een) bedrag(en)
had(den) plaatsgevonden; en/of
‐ deze factu(u)r(en) betaalbaar gesteld en/of geaccordeerd bij/namens Vestia en/of betaald
en/of doen betalen door/namens Vestia; en/of
‐ (telkens) tegenover Vestia verzwegen en/of verborgen gehouden en/of verhuld dat er met
betrekking tot de (geoffreerde en/of gefactureerde) bedrag(en) afstemming had
plaatsgevonden en/of een (verborgen of verzwegen) vergoeding en/of betaling aan hem,
verdachte, en/of [verdachte] en/of (een) ander(en) was inbegrepen en/of
overeengekomen, waardoor Vestia werd bewogen tot afgifte van een of meerdere contract(en) [medeverdachte 9] en/of [medeverdachte 20] en/of [medeverdachte 10] en/of [bedrijf 4] en/of andere (rechts)perso(o)n(en), en/of tot afgifte van een of meerdere geldbedrag(en) van (in totaal) (ongeveer) 407.934,69 euro exclusief BTW, bestaande uit:
‐ 81.596,44 euro (DOC‐027‐27) en/of + 40.000,00 euro (DOC‐027‐29) en/of 33.000,00 euro
(DOC‐042‐2) en/of 123.949,99 euro (DOC‐128‐3) en/of 50.000,00 euro (DOC‐133‐2) en/of
79.388,26 euro (DOC144‐1), althans (telkens) een of meerdere geldbedrag(en) en/of goed(eren);
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een
veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
Hij op een of meerdere tijdstip(pen) in de periode van omstreeks 2 februari 2015 tot en met 30 oktober 2019 te Rotterdam en/of Bergschenhoek en/of Berkel en Rodenrijs en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, meermaals, althans eenmaal, opzettelijk een of meerdere geldbedrag(en) van (in totaal) (ongeveer) 407.934,69 euro exclusief BTW, althans een of meer geldbedrag(en), welk(e) geldbedrag(en) geheel of ten dele toebehoorde(n) aan Vestia, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk(e) goed(eren) hij, verdachte, uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking als senior vastgoedbeheerder van/bij Vestia, en/of [verdachte], uit hoofde van diens persoonlijke dienstbetrekking als medewerker sociaal beheer, in elk geval anders dan door misdrijf, onder zich had(den), wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
5.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode vanaf 6 januari 2015 tot en met 7 november 2018 (telkens) te Rotterdam en/of Bergschenhoek en/of Berkel en Rodenrijs en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, anders dan als ambtenaar, werkzaam zijnde in dienstbetrekking als medewerker sociaal beheer bij (woningcorporatie) Vestia naar aanleiding van hetgeen hij, verdachte, in strijd met zijn plicht in zijn betrekking heeft gedaan en/of nagelaten dan wel zal/zou doen en/of nalaten, en/of hij, verdachte, en/of [medeverdachte 2] in strijd met zijn/hun plicht in zijn/hun betrekking(en) heeft/hebben gedaan en/of nagelaten dan wel zal/zou/zullen/zouden doen en/of nalaten, meermalen, althans eenmaal, (door tussenkomst van eenmanszaak [bedrijf 1] en/of [bedrijf 3] en/of (een) andere (rechts)perso(o)n(en) en/of eenmansza(a)k(en)) (een) belofte(n), te weten de belofte om (een percentage/deel van de) bedragen die zijn, verdachtes, mededader(s) en/of (andere) derde(n) offreerde(n) aan en/of in rekening brachten bij Vestia voor werkzaamheden, te verdelen met en/of af te dragen/te betalen aan hem, verdachte, en/of [medeverdachte 2], en/of gift(en), te weten een of meerdere geldbedrag(en) van (in totaal) (circa) 413.998,70 euro exclusief BTW (AMB‐143), althans een of meerdere geldbedrag(en) en/of goederen, in elk geval een of meerdere belofte(n) en/of gift(en) en/of dienst(en), heeft aangenomen en/of gevraagd;
6.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode vanaf 6 januari 2015 tot en met 7 november 2018 (telkens) te Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal,
a. a) (telkens) van een of meer (grote) geldbedrag(en) van (in totaal) 413.998,70 euro exclusief BTW (AMB‐143), althans een of meer geldbedrag(en), de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding, de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op genoemde voorwerpen was/waren, en/of heeft verborgen en/of verhuld wie genoemde voorwerpen voorhanden heeft/hebben gehad, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist (en), althans redelijkerwijs moest (en) vermoeden dat bovenomschreven
voorwerp (en) ‐ onmiddellijk of middellijk – afkomstig was/waren uit enig misdrijf,
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) van het plegen van dat feit een gewoonte
heeft/hebben gemaakt,
en/of
b) (telkens) een of meer (grote) geldbedrag(en) van (in totaal) 413.998,70 euro exclusief BTW (AMB‐143), althans een of meer geldbedrag(en), heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet, althans van een of meerdere voorwerp(en), te weten vorengenoemd(e) goed(eren) en/of geldbedrag(en) gebruik heeft gemaakt, terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en),althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat bovenomschreven goed(eren) en/of geldbedrag(en) ‐ onmiddellijk of middellijk – afkomstig was/waren uit enig(e) misdrijf/misdrijven, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) van het plegen van dat feit een gewoonte heeft/hebben gemaakt.