ECLI:NL:RBDHA:2021:14432

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 december 2021
Publicatiedatum
24 december 2021
Zaaknummer
09/993001-20
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Fraudezaak tegen Vestia: Omkoping, valsheid in geschrifte en witwassen door medewerkers en tussenpersonen

Op 24 december 2021 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een omvangrijke fraudezaak waarbij de Rotterdamse woningcorporatie Vestia het slachtoffer was van omkoping, oplichting, valsheid in geschrifte en witwassen. In totaal zijn 19 personen en 14 bedrijven veroordeeld. Twee medewerkers van Vestia, die zich lieten omkopen door schoonmaak- en onderhoudsbedrijven, hebben tussen 2015 en 2018 afspraken gemaakt om werkopdrachten in ruil voor steekpenningen te verkrijgen. De aanbestedingsprocedures werden gemanipuleerd, waardoor de betrokken bedrijven onterecht opdrachten kregen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, de vader van een van de medewerkers, valse facturen opstelde en een gevangenisstraf van vier maanden kreeg opgelegd. Vestia schat de totale schade door de fraude op bijna drie miljoen euro, maar de rechtbank legde geen schadevergoedingsmaatregel op, omdat Vestia in staat werd geacht de schade zelf te verhalen. De zaak benadrukt de ernst van fraude binnen semi-publieke instellingen en de gevolgen daarvan voor de betrokken partijen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/993001-20
Datum uitspraak: 24 december 2021
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1950 te [geboorteplaats],
BRP-adres: [adres], [woonplaats].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 16 en 25 november 2021, 2 december 2021 (inhoudelijke behandeling) en 10 december 2021 (sluiting onderzoek).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie
mrs. A.C. Schaafsma en V.A.M.G. van de Bilt (hierna: de officieren van justitie) en van hetgeen door de verdachte en zijn raadslieden mrs. A. Gonesh en R.J. van Eenennaam (hierna: de verdediging) naar voren is gebracht.
De officieren van justitie hebben op de terechtzitting van 25 november 2021 medegedeeld dat zij voornemens zijn een ontnemingsvordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aanhangig te maken.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Inleiding
Aanleiding onderzoek: aantreffen verdeelplannen
In het kader van een (ander) strafrechtelijk fraudeonderzoek zijn eind 2016 twee mobiele telefoonnummers opgenomen en uitgeluisterd. De gebruiker van deze nummers voerde in deze periode onder meer gesprekken met [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1]). [medeverdachte 1] had verschillende vennootschappen op naam staan, waarmee werkzaamheden voor derden werden verricht.
In een uitgeluisterd gesprek van 4 oktober 2016 vroeg [medeverdachte 1] aan zijn gesprekspartner of deze een fictieve leningsovereenkomst kon verzorgen – uiteindelijk ten bedrage van € 70.000 – ter verantwoording van de aankoop van een BMW X6.
Tijdens de doorzoeking van de woning van [medeverdachte 1] op 16 mei 2017 werd een bedrag van € 41.450 aan contanten aangetroffen, een leningsovereenkomst, alsook USB-sticks en externe harde schijven met daarop verschillende excel-bestanden genaamd ‘verdeelplan’. Deze verdeelplannen hadden kolommen getiteld: ‘bedrag opdracht’; ‘omschrijving’; ‘uitgevoerd’; en ‘te verdelen’. Drie andere kolommen hadden als titel de letters ‘J’, ‘M’ en ‘C’.
Op grond van deze (en andere) bevindingen is het vermoeden ontstaan dat [medeverdachte 1] betrokken was bij zogenaamde ‘kickback’-constructies met andere (rechts)personen. Dat was de aanleiding voor het starten van het onderzoek ‘Ikszes’.
Betrokkenheid medewerkers Vestia
Uit nader onderzoek naar de gegevensdragers die bij [medeverdachte 1] waren aangetroffen bleek dat er diverse e-mailberichten waren verstuurd of ontvangen met een verdeelplan als bijlage. Deze e-mailberichten waren gericht aan of afkomstig van [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2]) en [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3]). Beiden waren in de onderzoeksperiode – van 2015 tot en met medio 2018 – werkzaam bij de Rotterdamse woningcoöperatie Vestia, [medeverdachte 2] als senior vastgoedbeheerder, [medeverdachte 3] als medewerker sociaal beheer. [medeverdachte 2] is de zoon van de verdachte [verdachte].
Als senior vastgoedbeheerder was [medeverdachte 2] belast met het voorbereiden en laten uitvoeren van planmatig onderhoud aan verschillende panden van Vestia. Bij de totstandkoming van de onderhoudsplannen bracht [medeverdachte 3] als medewerker sociaal beheer de wensen en behoeften in van gebruikers van de panden. [medeverdachte 2] had naast zijn werk voor Vestia sinds 1 mei 2015 een eigen adviesbureau, een eenmanszaak handelend onder de naam ‘[bedrijf 1]’.
Bij een doorzoeking van de woning van [medeverdachte 2] op 7 november 2018 werd een harde schijf aangetroffen met verdeelplannen (over 2017) die nog niet eerder in het onderzoek waren betrokken. Ook werd een notitieboekje aangetroffen met aantekeningen die betrekking hadden op bedragen en de personen tussen wie dat bedrag verdeeld zou worden.
Onderzoek naar bankrekeningen en facturen
Naar aanleiding van het aantreffen van de verdeelplannen is er onderzoek verricht naar verschillende bankrekeningen van (bedrijven van) [medeverdachte 2], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1]. Ook is gekeken naar de transacties op bankrekeningen van (bedrijven van) de verdachte ([verdachte]) en de echtgenote van [medeverdachte 3]. De verdachte dreef een eenmanszaak handelend onder de naam ‘[bedrijf 3]’; de echtgenote van [medeverdachte 3] een eenmanszaak genaamd ‘[bedrijf 2]’.
Betrokkenheid onderhouds- en schoonmaakbedrijven
Uit het onderzoek naar de bankrekeningen kwam naar voren dat in totaal 27 bedrijven, die werkzaamheden uitvoerden voor en in rekening brachten aan Vestia, betalingen hadden gedaan aan [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3], zowel rechtstreeks als via derde (rechts)personen, waaronder via het bedrijf van de verdachte, te weten [bedrijf 3]. [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] verstuurden – via [medeverdachte 2]s adviesbureau en via het bedrijf van [medeverdachte 3]’ echtgenote – facturen aan deze bedrijven, vermoedelijk om zodoende betaling te verkrijgen van dat deel dat hen volgens de verdeelplannen toekwam.
Het vermoeden is dat de verdachte met zijn bedrijf [bedrijf 3] diverse valse facturen aan meerdere schoonmaak- en onderhoudsbedrijven heeft verstuurd, zodat de steekpenningen die door voornoemde bedrijven werden betaald bij [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] terechtkwamen.
Aangifte Vestia en voeging als benadeelde partij
Bij brief van 29 december 2020 heeft Vestia aangifte gedaan van valsheid in geschrift, oplichting, verduistering (in dienstbetrekking), niet-ambtelijk omkoping en (gewoonte)witwassen. Destijds werd de schade veroorzaakt door deze strafbare feiten geschat op een bedrag tussen de € 2 en € 4 miljoen, daargelaten de kosten gemoeid met juridische bijstand, onderzoekskosten en schadeafwikkeling. [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] zijn ontslagen.
Bij brief van op 30 juli 2021 heeft Vestia zich gevoegd als benadeelde partij in het strafproces tegen de verdachte en zestien medeverdachten. Opgeteld bedraagt de vordering (afgerond) € 2.973.631, inclusief btw en exclusief wettelijke rente. Van de verdachte wordt – onder meer – het bedrag van € 123.500,- gevorderd ter vergoeding van de geleden schade.
Vestia is met een aantal andere medeverdachten een buitengerechtelijke afdoening van de (gestelde) schade overeengekomen.
Medeverdachten
In de loop van het onderzoek Ikszes zijn naast [medeverdachte 2], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] 54 (rechts)personen aangemerkt als verdachten. De zaken van 33 verdachten zijn thans door deze rechtbank behandeld.
Behandeling door rechtbank Den Haag
Aanvankelijk was het voornemen van de officier van justitie om de verdachten te vervolgen bij de rechtbank Rotterdam. Nadat gebleken was dat één van hen ([medeverdachte 4]) tot eind 2019 werkzaamheden had verricht op die rechtbank, is de strafzaak bij beschikking van 22 januari 2020 – op grond van het bepaalde in artikel 46b van de Wet op de Rechterlijke Organisatie – ter verdere behandeling naar de rechtbank Den Haag verwezen.
Beoordeling tenlastegelegde feiten
Kort gezegd wordt aan de verdachte verweten dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift door in strijd met de waarheid in meerdere facturen van [bedrijf 3] aan [medeverdachte 5], [medeverdachte 6], [medeverdachte 7], [medeverdachte 8], [bedrijf 4] en [medeverdachte 9] werkzaamheden op te nemen die in werkelijkheid niet of niet in die omvang zijn verricht (feit 1).
Tevens wordt de verdachte verweten dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan het (gewoonte)witwassen van een bedrag van € 644.241,63 door hiervan de aard en herkomst te verhullen en dit bedrag om te zetten door dit over te maken aan medeverdachten (feit 2).
3.2
Het standpunt van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben zich op het standpunt gesteld dat beide feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft een bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten.
3.4
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in de bijlage opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
3.5
Bewijsoverwegingen
De rechtbank is met betrekking tot de ten laste gelegde feiten van oordeel dat deze feiten wettig en overtuigend zijn bewezen.
Feit 1: valsheid in geschrift
Facturen aan [medeverdachten 5 en 6] en [medeverdachte 8] ([medeverdachte 7])
Ten aanzien van de facturen die door [bedrijf 3] zijn gestuurd aan [medeverdachte 6] en [medeverdachte 5] en [medeverdachte 7] overweegt de rechtbank het volgende.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat er door Vestia een uitvraag is gedaan bij verschillende bedrijven om een offerte in te dienen ten behoeve van schoonmaakwerkzaamheden. Na overleg tussen [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] is onder andere [medeverdachten 5 en 6] en [medeverdachte 8] (o.a. [medeverdachte 7]) de gelegenheid geboden om de offerte zo aan te passen dat deze als beste naar voren kwam. De bedoeling van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] was namelijk dat de opdracht zou worden gegund aan onder andere [medeverdachten 5 en 6] en [medeverdachte 8]. Deze twee bedrijven waren namelijk bereid om 10% van de omzet aan de verdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] af te staan.
De bedragen op de offertes zijn op zo’n manier verlaagd en verhoogd dat onder andere [medeverdachten 5 en 6] en [medeverdachte 8] op grond van alle criteria als beste naar voren zouden komen. Daar zorgden [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] voor. De afspraak was dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] 10% van de omzet zouden krijgen als de opdracht aan {medeverdachten 5 en 6] en [medeverdachte 8] werd gegund.
Uit de bewijsmiddelen blijkt verder dat, om die 10% van de omzet bij [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] te krijgen, facturen valselijk werden opgemaakt. Door [bedrijf 3], de eenmanszaak van de verdachte, werden facturen opgesteld aan [medeverdachte 6], [medeverdachte 5] en [medeverdachte 7] voor bedragen die overeen kwamen met 10% van de omzet van [medeverdachten 5 en 6] en [medeverdachte 8]. Nadat deze facturen door de genoemde bedrijven aan [bedrijf 3] waren overgemaakt, betaalde de verdachte de bedragen vervolgens door aan de bedrijven van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3]. Hieruit volgt dat deze onderliggende facturen valselijk zijn opgemaakt en enkel dienden om de administratie compleet te maken en zorg te dragen dat de geldbedragen bij [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] terecht kwamen.
De verdachte heeft verklaard dat hij degene is die binnen [bedrijf 3] de facturen opstelde. [medeverdachte 3] heeft verklaard dat hij via het bedrijf van de verdachte factureerde om de ‘’fee’’ te ontvangen om zodoende te voorkomen dat hij rechtstreeks aan de schoonmaakbedrijven moest factureren. Door [medeverdachte 3] is verder verklaard dat de verdachte hier vanaf wist.
Facturen aan [bedrijf 4]
Uit een van de aangetroffen verdeelplannen uit 2017 volgt dat er voor een opdracht uit te voeren door ‘ham’, bedragen te verdelen zijn van onder andere € 16.000,- en € 2.000,-. [bedrijf 4] heeft in 2017 schilderwerkzaamheden verricht voor Vestia aan het complex [complex 1] voor € 99.729,- (excl. BTW). In de periode van 11 september 2017 tot en met 7 november 2017 heeft [bedrijf 4] acht facturen gestuurd met een totaalbedrag van € 99.728,-. Deze facturen zijn door Vestia betaald. Later is er nog meerwerk uitgevoerd door [bedrijf 4] voor € 10.000,- (excl. BTW) en hiervoor zijn er twee facturen van € 5.000,- aan Vestia verstuurd.
Vervolgens zijn op 28 november 2017 en 5 januari 2018 facturen gestuurd door [bedrijf 3] aan [bedrijf 4] voor respectievelijk € 10.000,- en € 13.600,- (allen BTW verlegd).
Door [medeverdachte 10] (hierna: [medeverdachte 10]), eigenaar van [bedrijf 4], is verklaard dat hij die facturen heeft betaald, maar dat hier geen werkzaamheden voor hebben plaatsgevonden. Hij heeft deze facturen op verzoek van [medeverdachte 2] betaald omdat [medeverdachte 10] de opdracht van Vestia had gekregen en hier iets tegenover moest staan.
De rechtbank stelt op grond van het vorenstaande vast dat het werk dat op de facturen van [bedrijf 3] is vermeld niet is verricht en dat deze facturen enkel zijn opgesteld om het meerbedrag, zoals op de verdeelplannen staat vermeld, via het bedrijf van de verdachte [verdachte] bij zijn zoon [medeverdachte 2] te krijgen, zodat de facturen door [bedrijf 3] valselijk zijn opgemaakt.
Facturen aan [medeverdachte 8]
De rechtbank overweegt dat op 6 maart 2017 door [bedrijf 3] een factuur is gestuurd aan [medeverdachte 8] voor een bedrag van € 24.000,- (btw verlegd), welke factuur op 10 maart 2017 door [medeverdachte 8] is betaald. Op 13 maart 2017 is vervolgens een geldbedrag van € 22.800,- overgemaakt door [bedrijf 3] op de rekening van [bedrijf 2] (het bedrijf van de echtgenote van [medeverdachte 3]). Door [medeverdachte 3] is verklaard dat het idee was om via de rekening van [bedrijf 3] geld door te sluizen en dat hij er geen werkzaamheden voor heeft verricht. De rechtbank is gelet op het vorenstaande van oordeel dat de factuur van [bedrijf 3] aan [medeverdachte 8] valselijk is opgemaakt en enkel is gebruikt om een geldbedrag via [medeverdachte 8] bij [medeverdachte 3] te krijgen.
Facturen aan [medeverdachte 9]
Ten aanzien van de facturen die door [bedrijf 3] zijn gestuurd aan [medeverdachte 9] B.V. overweegt de rechtbank het volgende.
Complex [complex 2]:
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat voor de opdracht ‘Herman’ een offerte is gedaan door [medeverdachte 9] voor een bedrag van € 269.640,-. Dit bedrag is ook door [medeverdachte 9] aan Vestia gefactureerd en door Vestia aan [medeverdachte 9] betaald. Uit het verdeelplan volgt dat het werk voor € 229.640,- is uitgevoerd, waardoor er een te verdelen bedrag over is gebleven van € 40.000,-. Hiervan is volgens het verdeelplan twee derde deel
(€ 26.666,67) voor [medeverdachte 2].
In de periode van maart 2017 tot april 2017 heeft [medeverdachte 9] facturen van
in totaal € 29.400,- betaald aan [bedrijf 3] voor ‘houtrotherstel’. Op de dag van ontvangst heeft [bedrijf 3] de bedragen direct overgemaakt naar [bedrijf 1], in totaal voor € 22.800,-. Op deze manier is het meerbedrag op de offerte van [medeverdachte 9] aan Vestia, via [medeverdachte 9] en [bedrijf 3] bij [medeverdachte 2] terecht gekomen.
De rechtbank stelt verder vast dat het werk dat op de facturen van [bedrijf 3] niet is verricht en dat deze facturen enkel zijn opgesteld om het meerbedrag, zoals op de verdeelplannen staat vermeld, via het bedrijf van de verdachte bij [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] te krijgen, zodat de facturen door [bedrijf 3] & onderhoudswerken valselijk zijn opgemaakt.
Project [project 1]
Uit het verdeelplan en de onderhoudsovereenkomst blijkt dat [medeverdachte 9] voor een bedrag van € 639.311,50 een opdracht heeft aangenomen voor groot onderhoud en duivenoverlast bij project [project 1]. Er zijn twee opdrachtformulieren ten aanzien van deze opdracht: één voor € 619.311,50 en één voor € 20.000,-. Volgens het verdeelplan is er met deze opdracht € 40.000,- te verdelen waarvan € 20.000,- voor [medeverdachte 2].
Op 23 februari 2018 is er op de rekening van [bedrijf 3] een bedrag van € 20.000,- bijgeschreven afkomstig van [medeverdachte 9]. Op 5 en 8 maart 2018 is twee keer € 10.000,- overgeschreven naar het rekeningnummer van [medeverdachte 2].
De rechtbank stelt verder vast dat het werk omschreven op de facturen van [bedrijf 3] niet is verricht en dat deze facturen enkel zijn opgesteld om het meerbedrag, zoals op de verdeelplannen staat vermeld, via het bedrijf van de verdachte [verdachte] bij de verdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] te krijgen, zodat de facturen door [bedrijf 3] valselijk zijn opgemaakt.
Project [project 2]
Met betrekking tot project [project 2] is er een onderhoudsovereenkomst gesloten tussen [bedrijf 6] (hierna: [bedrijf 6]) en Vestia voor het schilderen van bergingsdeuren en coaten van de vloeren in de complexen [complex 3] in Rotterdam. Het schilderen van de bergingsdeuren heeft [bedrijf 6] uitbesteed aan [medeverdachte 9] voor een bedrag van € 180.720,-. [medeverdachte 9] heeft dit bedrag in vier termijnen gefactureerd aan [bedrijf 6]. In het overzicht van [medeverdachte 9] met betrekking tot dit project blijkt dat het schilderwerk voor € 22.000,- is uitbesteed aan [bedrijf 3]. Dit bedrag is op 5 januari 2018 door [medeverdachte 9] ook overgemaakt op rekening van de verdachte. Anderhalf uur later is dit bedrag vervolgens overgemaakt op rekening van [medeverdachte 2]. De rechtbank stelt vast dat dit werk niet is verricht en dat de facturen valselijk zijn opgesteld om zo de geldstroom vanuit [medeverdachte 9] richting [medeverdachte 2] niet te laten opvallen.
Verdere facturen 2017
[bedrijf 3] heeft facturen gezonden aan [medeverdachte 9] met als omschrijving werkzaamheden conform offerte houtrot herstel werknummer 2016.0766, eerste termijn, tweede termijn, sluittermijn en meerwerk. Naar aanleiding van deze facturen heeft [medeverdachte 9] op 3 maart 2017 een bedrag van € 8.160, op 31 maart 2017 opnieuw een bedrag van € 8.160, op 21 april 2017 een bedrag van € 8.180 en op 2 juni 2017 een bedrag van € 2.000 betaald aan [bedrijf 3]. Deze bedragen maken onderdeel uit van een verdeelplan. [bedrijf 3] heeft in 2017 bijna het gehele ontvangen banksaldo doorbetaald aan [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3].
Op grond hiervan stelt de rechtbank vast dat het werk op de facturen van [bedrijf 3] niet is verricht en dat deze facturen enkel zijn opgesteld om het meerbedrag, zoals op het verdeelplan staat vermeld, via het bedrijf van de verdachte bij [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] te krijgen, zodat de facturen door [bedrijf 3] valselijk zijn opgemaakt
Feit 2: Witwassen
De rechtbank overweegt dat de verdachte door met zijn bedrijf [bedrijf 3] als tussenschakel te fungeren tussen enerzijds [medeverdachte 6], [medeverdachte 5], [medeverdachte 7], [medeverdachte 8], [bedrijf 4] en [medeverdachte 9] en anderzijds de verdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3], in totaal € 565.567,50 heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en omgezet, terwijl hij wist dat dit geld was verkregen op basis van valse facturen en zodoende van misdrijf afkomstig was. Hiermee is er sprake van witwassen.. Gelet op de periode, het aantal bedrijven en de frequentie van het doorbetalen stelt de rechtbank vast dat er sprake is van gewoontewitwassen.
3.6.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1.
hij in de periode van 26 november 2016 tot en met 7 november 2018 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, meermaals geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt, te weten meerdere facturen telkens op naam van [bedrijf 3], gericht aan:
‐ [medeverdachte 5] (DOC‐079a en –b; DOC‐085‐1, ‐3, ‐5, ; DOC‐093‐1, en 2) en
‐ [medeverdachte 6] (DOC‐085‐7, 9‐10 t/m ‐12) en
‐ [medeverdachte 7] BV (DOC‐078a; DOC‐080A, ‐C; DOC‐085‐2, ‐4, en ‐6; DOC‐099‐1 t/m ‐19) en
‐ [medeverdachte 8] (DOC‐061‐1, ‐3 en ‐4) en
‐ [bedrijf 4] (DOC‐081; DOC‐083; DOC‐183) en
‐ [medeverdachte 9] (DOC‐080‐e; DOC‐128‐19a, ‐c, ‐e, ‐g, ‐i, ‐k, ‐m, ‐p; DOC‐128‐24);
immers hebben verdachte en zijn mededaders, telkens valselijk in strijd met de waarheid op genoemde facturen werkzaamheden vermeld die in werkelijkheid niet door hem, verdachte, en [bedrijf 3] waren verricht en op die facturen genoemde bedragen in werkelijkheid betrekking hadden op doorbetalingen aan [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2], zulks telkens met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
2.
hij in de periode vanaf 26 november 2016 tot en met 7 november 2018 in Nederland tezamen en in vereniging met anderen meermalen
b) telkens geldbedragen van in totaal 565.567,50 euro (AMB‐140), heeft verworven en voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen en heeft omgezet terwijl hij en zijn mededaders wisten dat bovenomschreven geldbedragen – onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit enige misdrijven, terwijl hij, verdachte, en zijn mededaders
van het plegen van dat feit een gewoonte hebben gemaakt.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf van 240 uren.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht, gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en nu de redelijke termijn is overschreden, een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf aan de verdachte op te leggen.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich met zijn eenmanszaak gedurende een lange periode en op grootschalige wijze schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift en aan gewoontewitwassen. Hij heeft valse facturen aan meerdere schoonmaak- en onderhoudsbedrijven verstuurd, zodat de steekpenningen die door voornoemde bedrijven werden betaald, bij zijn zoon [medeverdachte 2] en de medeverdachte [medeverdachte 3], beide werkzaam voor Vestia, terecht konden komen. Verdachte heeft in het volgen van deze werkwijze ook zelf een aanzienlijk financieel voordeel genoten. De verdachte heeft aldus welbewust meegewerkt aan een constructie, waarbij hij wist dat Vestia door zijn handelen ernstig zou worden benadeeld. De verdachte heeft daarbij misbruik gemaakt van het vertrouwen dat in het maatschappelijk verkeer pleegt te worden gesteld in schriftelijke stukken met bewijsbestemming, zoals facturen. De verdachte heeft het belang van een eerlijk handelsverkeer door zijn handelwijze veronachtzaamd. Het witwassen van gelden heeft voorts een ontwrichtende werking op het economisch verkeer.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 19 oktober 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van 20 oktober 2021, waaruit volgt dat er sprake is van een laag recidiverisico. De rapporteur acht daarom interventies of toezicht niet nodig. De reclassering adviseert bij een veroordeling van de verdachte geen bijzondere voorwaarden op te leggen.
De op te leggen straf
Naar het oordeel van de rechtbank komt de ernst van het bewezenverklaarde, gelet op de door de rechtbank in aanmerking genomen omstandigheden, onvoldoende tot uitdrukking in de door de officieren van justitie gevorderde straf. Daarbij heeft de rechtbank in acht genomen dat de verdachte heeft gehandeld louter uit eigen financieel gewin dan wel het bevoordelen van zijn zoon [medeverdachte 2], zonder zich op enig moment te bekommeren over het misbruik van semi-publieke gelden. Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op de lange periode waarin de bewezenverklaarde feiten hebben plaatsgevonden en het hoge bedrag dat de verdachte met zijn handelen heeft doorgesluisd aan de medeverdachten [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2]: in totaal heeft de verdachte in een periode van ongeveer twee jaar 51 valse facturen uit doen gaan en een totaal bedrag van ruim € 740.000,- ontvangen, waarvan hij bijna € 653.000,- heeft overgeboekt naar de bedrijven van zijn zoon en van [medeverdachte 3]. De verdachte heeft zijn eigen bedrijf – dat in de jaren voor 2016 een jaaromzet van nog geen € 1.500,- had – geheel en al ingezet om het wegsluizen van frauduleus verkregen bedragen mogelijk te maken. Ten slotte heeft de rechtbank acht geslagen op de proceshouding van de verdachte. Hij lijkt het laakbare van zijn handelen niet in te zien.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur. De rechtbank zal daarom de hierna te vermelden zwaardere straf opleggen dan door de officieren van justitie gevorderd.
Tijdsverloop
Ten aanzien van het tijdsverloop overweegt de rechtbank dat bij de bepaling van de duur van een redelijke termijn waarbinnen een strafzaak dient te zijn afgerond rekening moet worden gehouden met een aantal omstandigheden, waaronder de ingewikkeldheid van de zaak. Hierbij valt te denken aan de omvang van het verrichte onderzoek alsmede aan de gelijktijdige berechting van zaken tegen de medeverdachten. De zaak van de verdachte is onderdeel van een groot fraudeonderzoek waarbij er naast verdachte nog 32 andere verdachten gelijktijdig terecht staan. De strafbare feiten hebben zich tot in ieder geval eind 2018 voorgedaan, waarna het onderzoek voortvarend door de FIOD is verricht. De zaak is vervolgens in november 2021 inhoudelijk op zitting behandeld. De rechtbank is van oordeel dat er gelet op deze omstandigheden geen sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn waardoor dit niet kan meewegen bij de op te leggen straf.

7.De vordering van de benadeelde partij/de schadevergoedingsmaatregel

Stichting Vestia heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd en heeft betaling gevorderd van een schadevergoeding van € 123.500,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 november 2018. Het gaat om materiële schade.
Naar de rechtbank begrijpt gaat het daarbij om hoofdelijke veroordeling van de verdachte [verdachte] en
  • medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] voor een gedeelte van de vordering groot € 24.000,- ,
  • medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 9], [medeverdachte 11] en [medeverdachte 12] voor een gedeelte van de vordering groot € 75.900,- en
  • medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 10] voor een gedeelte van de vordering groot € 23.600,-.
7.1
Het standpunt van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente, en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering omdat die een onevenredige belasting oplevert van het strafgeding. De verdachte heeft bovendien onvoldoende gelegenheid gehad de vordering te betwisten. Verder is de gevorderde schade geen rechtstreekse schade. Voor zover de vordering ontvankelijk wordt geacht, heeft de verdediging betoogd dat niet is voldaan aan de eisen van aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De verdachte heeft aangevoerd dat hij zijn zoon en [medeverdachte 3] in vrijwaring wenst op te roepen. Omdat deze strafprocedure die mogelijkheid niet kent dient Vestia in haar vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard. De rechtbank volgt dit standpunt niet. Het is juist dat binnen het strafproces geen vrijwaringprocedure mogelijk is, maar verdachtes mogelijkheden om verhaal te halen op medeverdachten in een afzonderlijke civiele procedure gaan niet verloren.
In deze strafprocedure is vastgesteld dat de verdachte samen met mededaders vanuit zijn eenmanszaak [bedrijf 3] één factuur heeft verzonden aan [medeverdachte 8] ten bedrage van € 24.000,-, twee facturen heeft verzonden aan [bedrijf 4] ten bedrage van in totaal € 23.600,- en een negen tal facturen heeft verzonden aan [medeverdachte 9] ten bedrage van in totaal
€ 75.900,-. (Met betrekking tot de factuur aan [medeverdachte 9] voor het bedrag van
€ 22.000,- in verband met project [project 2] heeft Vestia geen vordering ingediend). [bedrijf 3] heeft met die facturen werkzaamheden in rekening gebracht die in onderaanneming voor Vestia zouden zijn uitgevoerd, maar in werkelijkheid niet zijn verricht. Toch hebben [medeverdachte 8], [bedrijf 4] en [medeverdachte 9] de in rekening gebrachte bedragen betaald aan [bedrijf 3] en op hun beurt in rekening gebracht bij Vestia.
Onder deze omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank niet van belang of aan Vestia marktconforme of nog gunstiger prijzen in rekening zijn gebracht, zoals de verdachte heeft gesteld, maar zal de rechtbank bij de begroting van de schade ervan uitgaan dat de schade van Vestia gelijk is aan de bedragen die zij via [medeverdachte 8], [bedrijf 4] en [medeverdachte 9] aan [bedrijf 3] heeft betaald. De onder 1. bewezenverklaarde handelingen van verdachte en zijn mededaders hebben rechtstreeks schade veroorzaakt bij Vestia voor een bedrag van € 123.500,-. Als de verdachte en zijn mededaders niet hadden gefraudeerd, dan had Vestia deze bedragen immers niet betaald.
Dat [bedrijf 3] niet zelf aan Vestia heeft gefactureerd is niet van belang, omdat het gaat om in vereniging gepleegde feiten. De verdachte heeft nog gesteld dat sprake kan zijn van medeschuld aan de zijde van Vestia. Hij heeft die stelling echter onvoldoende gemotiveerd.
Alles bij elkaar vormt de vordering van Vestia geen onevenredige belasting van dit strafproces. De verdachte heeft voldoende gelegenheid gekregen – en te baat genomen – om te vordering van Vestia te weerspreken. De rechtbank zal de vordering toewijzen tot een bedrag van € 123.500,-, bestaande uit materiële schade. De wettelijke rente over deze vordering wordt toegewezen met ingang van 7 november 2018. De schade is voordien ontstaan.
Aangezien de vordering wordt toegewezen, wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, begroot op nihil, en voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Omdat de verdachte de strafbare feiten ter zake waarvan schadevergoeding wordt toegekend samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder – op [medeverdachte 10] na – hoofdelijk aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de toegewezen proceskosten. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover een van de mededaders een bedrag aan de benadeelde partij heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.
De vordering die Vestia heeft ingediend tegen [medeverdachte 10] wordt niet-ontvankelijk verklaard vanwege zijn faillissement. Dat brengt mee dat de rechtbank zich niet kan uitlaten over de hoofdelijke aansprakelijkheid van de verdachte en hem.
De schadevergoedingsmaatregel
Vestia heeft verzocht om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, omdat inning door het CJIB veel effectiever en (kosten)efficiënter is dan inning door haarzelf. De maatregel kan voorkomen dat haar kosten verder oplopen. Daarbij kan de met de schadevergoedingsmaatregel samenhangende gijzeling een passend drukmiddel zijn om tot betaling te bewegen, aldus Vestia.
Overwogen wordt het volgende. De schadevergoedingsmaatregel is een zelfstandige strafrechtelijk maatregel die beoogt een door een strafbaar feit benadeelde te versterken in zijn positie tot herstel van de rechtmatige toestand. Hieraan ligt de gedachte ten grondslag de benadeelde de inspanningen om dat herstel te bereiken zoveel mogelijk uit handen te nemen. Die inspanningen worden door het opleggen van de maatregel in handen gelegd van het openbaar ministerie (de Nederlandse Staat).
Naar het oordeel van de rechtbank is oplegging van de schadevergoedingsmaatregel in dit geval niet passend. De rechtbank ziet geen aanleiding de kosten van inning via de schadevergoedingsmaatregel af te wentelen op de Staat. Uit de reeds getroffen schikkingen met andere verdachten blijkt verder dat Vestia in staat is om zelf de incasso van heden toegewezen vordering ter hand te nemen. Eventueel staat haar daarbij de mogelijkheid van lijfsdwang via 585 e.v. van Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering dienste.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 47, 57, 225, 420bis en 420ter van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.6 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1
medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd
ten aanzien van feit 2
medeplegen van gewoontewitwassen, meermalen gepleegd
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
4 (VIER) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
wijst de vordering tot schadevergoeding van Stichting Vestia toe tot een bedrag van
€ 123.500,-;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met zijn mededaders [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1], in die zin dat indien en voor zover de een betaalt de ander zal zijn bevrijd, om aan Stichting Vestia te betalen een bedrag van € 24.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 november 2018 tot aan de dag der algehele voldoening
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met zijn mededaders [medeverdachte 2] en [medeverdachte 9], [medeverdachte 11] en [medeverdachte 12], in die zin dat indien en voor zover de een betaalt de ander zal zijn bevrijd, om aan Stichting Vestia te betalen een bedrag van € 75.900,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 november 2018 tot aan de dag der algehele voldoening
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met zijn mededader [medeverdachte 2] in die zin dat indien en voor zover de een betaalt de ander zal zijn bevrijd, om aan Stichting Vestia te betalen een bedrag van € 23.600,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 november 2018 tot aan de dag der algehele voldoening
veroordeelt de verdachte tevens hoofdelijk in de proceskosten van Stichting Vestia, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
bepaalt dat als zijn mededaders geheel of gedeeltelijk aan Stichting Vestia hebben betaald de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te voldoen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. L.K. van Zaltbommel, voorzitter,
mr. F.A.M. Veraart, rechter,
mr. J. Snoeijer, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. F. Westhoek en W.H. Ng, griffiers,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 december 2021.
Bijlage I: de tenlastegelegde feiten
1.
Hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 26 november 2016 tot en met 7 november 2018 (telkens) te Bergschenhoek en/of Berkel en Rodenrijs en/of Rotterdam en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), meermaals, althans eenmaal, een of meerdere geschrift(en) die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt en/of vervalst, en/of valselijk heeft doen en/of laten opmaken en/of doen en/of laten vervalsen, te weten een of meerdere factu(u)r(en) (telkens) op naam van [bedrijf 3], gericht aan:
‐ [medeverdachte 5] (DOC‐079a en –b; DOC‐085‐1, ‐3, ‐5, ‐9; DOC‐093‐1, en 2); en/of
‐ [medeverdachte 6] (DOC‐085‐7, ‐10 t/m ‐12); en/of
‐ [medeverdachte 7] (DOC‐078a; DOC‐080A, ‐C; DOC‐085‐2, ‐4, en ‐6; DOC‐099‐1 t/m ‐19); en/of
‐ [medeverdachte 8] (DOC‐061‐1, ‐3 en ‐4); en/of
‐ [bedrijf 4] (DOC‐081; DOC‐083; DOC‐183); en/of
‐ [medeverdachte 9] (DOC‐080‐e; DOC‐128‐19a, ‐c, ‐e, ‐g, ‐i, ‐k, ‐m, ‐p; DOC‐128‐24);
althans een of meerdere factu(u)r(en) (telkens) op naam van [bedrijf 3], immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s), (telkens) valselijk in strijd met de waarheid op genoemde factu(u)r(en) werkzaamheden vermeld en/of geschreven en/of opgenomen, en/althans door een ander(en) doen en/of laten vermelden en/of schrijven en/of opnemen, die in werkelijkheid niet en/of niet in die omvang door hem, verdachte, en/of [bedrijf 3] waren verricht, in elk geval niet voor zulk(e) (een) bedrag(en) had(den) plaatsgevonden, (en/of op die factu(u)r(en) genoemde bedrag(en) in werkelijkheid betrekking had(den) op (door)betalingen aan [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 2]), zulks (telkens) met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
2.
Hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode vanaf 26 november 2016 tot en met 7 november 2018 (telkens) te Bergschenhoek en/of Berkel en Rodenrijs en/of Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal,
a. a) (telkens) van een of meer (grote) geldbedrag(en) van (in totaal) (circa) 644.241,63 euro exclusief BTW, althans 565.567,50 euro (AMB‐140), althans een of meerdere geldbedrag(en), de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding, de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op genoemde voorwerpen was/waren, en/of heeft verborgen en/of verhuld wie genoemde voorwerpen voorhanden heeft/hebben gehad, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist (en), althans redelijkerwijs moest (en) vermoeden dat bovenomschreven voorwerp (en) ‐ onmiddellijk of middellijk – afkomstig was/waren uit enig misdrijf, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) van het plegen van dat feit een gewoonte heeft/hebben gemaakt,
en/of
b) (telkens) een of meer (grote) geldbedrag(en) van (in totaal) (circa) 644.241,63 euro exclusief BTW, althans 565.567,50 euro (AMB‐140), althans een of meerdere geldbedrag(en) heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet, althans van een of meerdere voorwerp(en), te weten vorengenoemd(e) goed(eren) en/of geldbedrag(en) gebruik heeft gemaakt, terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en),althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat bovenomschreven goed(eren) en/of geldbedrag(en) ‐ onmiddellijk of middellijk – afkomstig was/waren uit enig(e) misdrijf/misdrijven, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) van het plegen van dat feit een gewoonte heeft/hebben gemaakt.