3.5Bewijsoverwegingen
De rechtbank is met betrekking tot de ten laste gelegde feiten van oordeel dat deze feiten wettig en overtuigend zijn bewezen.
Feit 1: valsheid in geschrift
Facturen aan [medeverdachten 5 en 6] en [medeverdachte 8] ([medeverdachte 7])
Ten aanzien van de facturen die door [bedrijf 3] zijn gestuurd aan [medeverdachte 6] en [medeverdachte 5] en [medeverdachte 7] overweegt de rechtbank het volgende.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat er door Vestia een uitvraag is gedaan bij verschillende bedrijven om een offerte in te dienen ten behoeve van schoonmaakwerkzaamheden. Na overleg tussen [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] is onder andere [medeverdachten 5 en 6] en [medeverdachte 8] (o.a. [medeverdachte 7]) de gelegenheid geboden om de offerte zo aan te passen dat deze als beste naar voren kwam. De bedoeling van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] was namelijk dat de opdracht zou worden gegund aan onder andere [medeverdachten 5 en 6] en [medeverdachte 8]. Deze twee bedrijven waren namelijk bereid om 10% van de omzet aan de verdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] af te staan.
De bedragen op de offertes zijn op zo’n manier verlaagd en verhoogd dat onder andere [medeverdachten 5 en 6] en [medeverdachte 8] op grond van alle criteria als beste naar voren zouden komen. Daar zorgden [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] voor. De afspraak was dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] 10% van de omzet zouden krijgen als de opdracht aan {medeverdachten 5 en 6] en [medeverdachte 8] werd gegund.
Uit de bewijsmiddelen blijkt verder dat, om die 10% van de omzet bij [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] te krijgen, facturen valselijk werden opgemaakt. Door [bedrijf 3], de eenmanszaak van de verdachte, werden facturen opgesteld aan [medeverdachte 6], [medeverdachte 5] en [medeverdachte 7] voor bedragen die overeen kwamen met 10% van de omzet van [medeverdachten 5 en 6] en [medeverdachte 8]. Nadat deze facturen door de genoemde bedrijven aan [bedrijf 3] waren overgemaakt, betaalde de verdachte de bedragen vervolgens door aan de bedrijven van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3]. Hieruit volgt dat deze onderliggende facturen valselijk zijn opgemaakt en enkel dienden om de administratie compleet te maken en zorg te dragen dat de geldbedragen bij [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] terecht kwamen.
De verdachte heeft verklaard dat hij degene is die binnen [bedrijf 3] de facturen opstelde. [medeverdachte 3] heeft verklaard dat hij via het bedrijf van de verdachte factureerde om de ‘’fee’’ te ontvangen om zodoende te voorkomen dat hij rechtstreeks aan de schoonmaakbedrijven moest factureren. Door [medeverdachte 3] is verder verklaard dat de verdachte hier vanaf wist.
Facturen aan [bedrijf 4]
Uit een van de aangetroffen verdeelplannen uit 2017 volgt dat er voor een opdracht uit te voeren door ‘ham’, bedragen te verdelen zijn van onder andere € 16.000,- en € 2.000,-. [bedrijf 4] heeft in 2017 schilderwerkzaamheden verricht voor Vestia aan het complex [complex 1] voor € 99.729,- (excl. BTW). In de periode van 11 september 2017 tot en met 7 november 2017 heeft [bedrijf 4] acht facturen gestuurd met een totaalbedrag van € 99.728,-. Deze facturen zijn door Vestia betaald. Later is er nog meerwerk uitgevoerd door [bedrijf 4] voor € 10.000,- (excl. BTW) en hiervoor zijn er twee facturen van € 5.000,- aan Vestia verstuurd.
Vervolgens zijn op 28 november 2017 en 5 januari 2018 facturen gestuurd door [bedrijf 3] aan [bedrijf 4] voor respectievelijk € 10.000,- en € 13.600,- (allen BTW verlegd).
Door [medeverdachte 10] (hierna: [medeverdachte 10]), eigenaar van [bedrijf 4], is verklaard dat hij die facturen heeft betaald, maar dat hier geen werkzaamheden voor hebben plaatsgevonden. Hij heeft deze facturen op verzoek van [medeverdachte 2] betaald omdat [medeverdachte 10] de opdracht van Vestia had gekregen en hier iets tegenover moest staan.
De rechtbank stelt op grond van het vorenstaande vast dat het werk dat op de facturen van [bedrijf 3] is vermeld niet is verricht en dat deze facturen enkel zijn opgesteld om het meerbedrag, zoals op de verdeelplannen staat vermeld, via het bedrijf van de verdachte [verdachte] bij zijn zoon [medeverdachte 2] te krijgen, zodat de facturen door [bedrijf 3] valselijk zijn opgemaakt.
Facturen aan [medeverdachte 8]
De rechtbank overweegt dat op 6 maart 2017 door [bedrijf 3] een factuur is gestuurd aan [medeverdachte 8] voor een bedrag van € 24.000,- (btw verlegd), welke factuur op 10 maart 2017 door [medeverdachte 8] is betaald. Op 13 maart 2017 is vervolgens een geldbedrag van € 22.800,- overgemaakt door [bedrijf 3] op de rekening van [bedrijf 2] (het bedrijf van de echtgenote van [medeverdachte 3]). Door [medeverdachte 3] is verklaard dat het idee was om via de rekening van [bedrijf 3] geld door te sluizen en dat hij er geen werkzaamheden voor heeft verricht. De rechtbank is gelet op het vorenstaande van oordeel dat de factuur van [bedrijf 3] aan [medeverdachte 8] valselijk is opgemaakt en enkel is gebruikt om een geldbedrag via [medeverdachte 8] bij [medeverdachte 3] te krijgen.
Facturen aan [medeverdachte 9]
Ten aanzien van de facturen die door [bedrijf 3] zijn gestuurd aan [medeverdachte 9] B.V. overweegt de rechtbank het volgende.
Complex [complex 2]:
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat voor de opdracht ‘Herman’ een offerte is gedaan door [medeverdachte 9] voor een bedrag van € 269.640,-. Dit bedrag is ook door [medeverdachte 9] aan Vestia gefactureerd en door Vestia aan [medeverdachte 9] betaald. Uit het verdeelplan volgt dat het werk voor € 229.640,- is uitgevoerd, waardoor er een te verdelen bedrag over is gebleven van € 40.000,-. Hiervan is volgens het verdeelplan twee derde deel
(€ 26.666,67) voor [medeverdachte 2].
In de periode van maart 2017 tot april 2017 heeft [medeverdachte 9] facturen van
in totaal € 29.400,- betaald aan [bedrijf 3] voor ‘houtrotherstel’. Op de dag van ontvangst heeft [bedrijf 3] de bedragen direct overgemaakt naar [bedrijf 1], in totaal voor € 22.800,-. Op deze manier is het meerbedrag op de offerte van [medeverdachte 9] aan Vestia, via [medeverdachte 9] en [bedrijf 3] bij [medeverdachte 2] terecht gekomen.
De rechtbank stelt verder vast dat het werk dat op de facturen van [bedrijf 3] niet is verricht en dat deze facturen enkel zijn opgesteld om het meerbedrag, zoals op de verdeelplannen staat vermeld, via het bedrijf van de verdachte bij [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] te krijgen, zodat de facturen door [bedrijf 3] & onderhoudswerken valselijk zijn opgemaakt.
Project [project 1]
Uit het verdeelplan en de onderhoudsovereenkomst blijkt dat [medeverdachte 9] voor een bedrag van € 639.311,50 een opdracht heeft aangenomen voor groot onderhoud en duivenoverlast bij project [project 1]. Er zijn twee opdrachtformulieren ten aanzien van deze opdracht: één voor € 619.311,50 en één voor € 20.000,-. Volgens het verdeelplan is er met deze opdracht € 40.000,- te verdelen waarvan € 20.000,- voor [medeverdachte 2].
Op 23 februari 2018 is er op de rekening van [bedrijf 3] een bedrag van € 20.000,- bijgeschreven afkomstig van [medeverdachte 9]. Op 5 en 8 maart 2018 is twee keer € 10.000,- overgeschreven naar het rekeningnummer van [medeverdachte 2].
De rechtbank stelt verder vast dat het werk omschreven op de facturen van [bedrijf 3] niet is verricht en dat deze facturen enkel zijn opgesteld om het meerbedrag, zoals op de verdeelplannen staat vermeld, via het bedrijf van de verdachte [verdachte] bij de verdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] te krijgen, zodat de facturen door [bedrijf 3] valselijk zijn opgemaakt.
Project [project 2]
Met betrekking tot project [project 2] is er een onderhoudsovereenkomst gesloten tussen [bedrijf 6] (hierna: [bedrijf 6]) en Vestia voor het schilderen van bergingsdeuren en coaten van de vloeren in de complexen [complex 3] in Rotterdam. Het schilderen van de bergingsdeuren heeft [bedrijf 6] uitbesteed aan [medeverdachte 9] voor een bedrag van € 180.720,-. [medeverdachte 9] heeft dit bedrag in vier termijnen gefactureerd aan [bedrijf 6]. In het overzicht van [medeverdachte 9] met betrekking tot dit project blijkt dat het schilderwerk voor € 22.000,- is uitbesteed aan [bedrijf 3]. Dit bedrag is op 5 januari 2018 door [medeverdachte 9] ook overgemaakt op rekening van de verdachte. Anderhalf uur later is dit bedrag vervolgens overgemaakt op rekening van [medeverdachte 2]. De rechtbank stelt vast dat dit werk niet is verricht en dat de facturen valselijk zijn opgesteld om zo de geldstroom vanuit [medeverdachte 9] richting [medeverdachte 2] niet te laten opvallen.
Verdere facturen 2017
[bedrijf 3] heeft facturen gezonden aan [medeverdachte 9] met als omschrijving werkzaamheden conform offerte houtrot herstel werknummer 2016.0766, eerste termijn, tweede termijn, sluittermijn en meerwerk. Naar aanleiding van deze facturen heeft [medeverdachte 9] op 3 maart 2017 een bedrag van € 8.160, op 31 maart 2017 opnieuw een bedrag van € 8.160, op 21 april 2017 een bedrag van € 8.180 en op 2 juni 2017 een bedrag van € 2.000 betaald aan [bedrijf 3]. Deze bedragen maken onderdeel uit van een verdeelplan. [bedrijf 3] heeft in 2017 bijna het gehele ontvangen banksaldo doorbetaald aan [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3].
Op grond hiervan stelt de rechtbank vast dat het werk op de facturen van [bedrijf 3] niet is verricht en dat deze facturen enkel zijn opgesteld om het meerbedrag, zoals op het verdeelplan staat vermeld, via het bedrijf van de verdachte bij [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] te krijgen, zodat de facturen door [bedrijf 3] valselijk zijn opgemaakt
Feit 2: Witwassen
De rechtbank overweegt dat de verdachte door met zijn bedrijf [bedrijf 3] als tussenschakel te fungeren tussen enerzijds [medeverdachte 6], [medeverdachte 5], [medeverdachte 7], [medeverdachte 8], [bedrijf 4] en [medeverdachte 9] en anderzijds de verdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3], in totaal € 565.567,50 heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en omgezet, terwijl hij wist dat dit geld was verkregen op basis van valse facturen en zodoende van misdrijf afkomstig was. Hiermee is er sprake van witwassen.. Gelet op de periode, het aantal bedrijven en de frequentie van het doorbetalen stelt de rechtbank vast dat er sprake is van gewoontewitwassen.