ECLI:NL:RBDHA:2021:14429

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 december 2021
Publicatiedatum
24 december 2021
Zaaknummer
09/993004-20
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Fraudezaak tegen Vestia met omkoping en valsheid in geschrifte

Op 24 december 2021 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een omvangrijke fraudezaak waarbij de Rotterdamse woningcorporatie Vestia het slachtoffer was. In deze zaak zijn 19 personen en 14 bedrijven veroordeeld voor verschillende strafbare feiten, waaronder omkoping, oplichting, valsheid in geschrifte en witwassen. Twee medewerkers van Vestia hebben zich laten omkopen door schoonmaak- en onderhoudsbedrijven in ruil voor de gunning van contracten. Tussen 2015 en 2018 hebben deze medewerkers afspraken gemaakt met diverse bedrijven, waarbij zij werkopdrachten in ruil voor een deel van de omzet of extra betalingen hebben gegarandeerd. De aanbestedingsprocedures zijn gemanipuleerd, waardoor de betrokken bedrijven onterecht als beste uit de bus kwamen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met medeverdachten, valse offertes heeft ingediend bij Vestia en dat er sprake was van een nauwe samenwerking tussen hen. De verdachte heeft via zijn bedrijven facturen opgesteld voor de afgesproken omzetfee, die vervolgens gedeeltelijk werd doorbetaald aan de medewerkers van Vestia. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan valsheid in geschrifte, omkoping, oplichting en gewoontewitwassen. De totale schade voor Vestia is geschat op tussen de € 2 en € 4 miljoen, en de rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen maanden.

De rechtbank heeft in haar overwegingen de ernst van de feiten benadrukt, waarbij corruptie en het schenden van het vertrouwen in de publieke sector als zwaarwegende factoren zijn meegewogen. De verdachte heeft een actieve rol gespeeld in het manipuleren van het aanbestedingstraject en heeft misbruik gemaakt van zijn positie voor persoonlijk financieel gewin. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een voorwaardelijk strafdeel en heeft de gevangenisstraf onvoorwaardelijk opgelegd.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/993004-20
Datum uitspraak: 24 december 2021
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officieren van justitie tegen de verdachte:
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
BRP-adres: [adres], [woonplaats].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 18, 25 en 26 november 2021 (inhoudelijke behandeling) en 10 december 2021 (sluiting onderzoek).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie
mrs. A.C. Schaafsma en V.A.M.G. van de Bilt (hierna: de officieren van justitie) en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. H.W.A.A. de Jong naar voren is gebracht.
De officieren van justitie hebben op de terechtzitting van 25 november 2021 medegedeeld dat zij voornemens zijn een ontnemingsvordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aanhangig te maken.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.De ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie

3.1
Verzoek van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van verdachte.
De raadsman heeft hiertoe in de eerste plaats naar voren gebracht dat het vervolgen van zowel de rechtspersoon van de verdachte, als de verdachte zelf strijd oplevert met het ne bis in idem-beginsel.
Daarnaast heeft de verdediging aangevoerd dat het Openbaar Ministerie in strijd heeft gehandeld met de beginselen van een goede procesorde, te weten het beginsel van een redelijke en billijke belangenafweging, nu zij – kort gezegd – gelet op de (persoonlijke) omstandigheden van verdachte ten onrechte niet is ingegaan op het verzoek tot buitengerechtelijke afdoening.
3.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officieren van justitie hebben zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van een dubbele vervolging indien zowel de natuurlijke persoon als de rechtspersoon wordt vervolgd.
Ten aanzien van het opportuniteitsbeginsel hebben de officieren van justitie aangevoerd dat er blijkens ambtshandeling nr. 125 sprake is geweest van verdiensten door verdachte van ongeveer € 200.000,- zodat een buitengerechtelijke afdoening niet aan de orde was.
3.3.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat naast de verdachte ook de rechtspersoon [medeverdachte 1], waarvan verdachte bestuurder en enig aandeelhouder is, wordt vervolgd voor dezelfde strafbare feiten als de verdachte. Het ne bis in idem-beginsel verzet zich ertegen dat eenzelfde persoon meer dan één keer wordt veroordeeld voor hetzelfde strafbare feit. In het geval van de verdachte en [medeverdachte 1] is sprake van verschillende (rechts)personen, waarbij zowel de natuurlijke persoon als de rechtspersoon een eigen strafrechtelijke verantwoordelijkheid heeft. Het enkele feit dat de verdachte bestuurder en enig aandeelhouder is van de eveneens vervolgde rechtspersoon doet daar niet aan af, terwijl feiten of omstandigheden die maken dat de verdachte en [medeverdachte 1] als dezelfde persoon moeten worden beschouwd niet zijn aangevoerd. Bovendien is geen sprake van een eerdere vervolging van een van de verdachten waarop onherroepelijk is beslist, zodat ook daarom het aangehaalde beginsel toepassing mist. De rechtbank verwerpt derhalve het verweer van de raadsman.
Ten aanzien van het verweer dat vervolging in strijd is met de beginselen van een goede procesorde overweegt de rechtbank als volgt. In artikel 167, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) is aan het Openbaar Ministerie de bevoegdheid toegekend om zelfstandig te beslissing of naar aanleiding van een ingesteld opsporingsonderzoek vervolging moet plaatsvinden. De beslissing van het Openbaar Ministerie om tot vervolging over te gaan leent zich slechts in beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing, in die zin dat op slechts in zeer uitzonderlijke gevallen plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging wegens handelen in strijd met deze beginselen. Een dergelijk uitzonderlijk geval doet zich voor wanneer de vervolging wordt ingesteld of voortgezet terwijl geen redelijk handelend lid van het Openbaar Ministerie heeft kunnen oordelen dat met de vervolging enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kan zijn. In een geval van een zodanige aperte onevenredigheid van de vervolgingsbeslissing is de vervolging onverenigbaar met het verbod van willekeur, ook wel omschreven als het beginsel van een redelijke en billijke belangenafweging. Dat hiervan sprake is, valt uit de door de verdediging naar voren gebrachte feiten en omstandigheden, zeker gelet op de bekennende verklaring van de verdachte bij de FIOD en het vermoede fraudebedrag, niet af te leiden.
De rechtbank verwerpt het verweer. Het Openbaar Ministerie is ontvankelijk in de vervolging.

4.De bewijsbeslissing

4.1.
Inleiding
Aanleiding onderzoek: aantreffen verdeelplannen
In het kader van een (ander) strafrechtelijk fraudeonderzoek zijn eind 2016 twee mobiele telefoonnummers opgenomen en uitgeluisterd. De gebruiker van deze nummers voerde in deze periode onder meer gesprekken met [medeverdachte 2]. [medeverdachte 2] had verschillende vennootschappen op naam staan, waarmee werkzaamheden voor derden werden verricht.
In een uitgeluisterd gesprek van 4 oktober 2016 vroeg [medeverdachte 2] aan zijn gesprekspartner of deze een fictieve leningsovereenkomst kon verzorgen – uiteindelijk ten bedrage van € 70.000 – ter verantwoording van de aankoop van een BMW X6.
Tijdens de doorzoeking van de woning van [medeverdachte 2] op 16 mei 2017 werd een bedrag van € 41.450 aan contanten aangetroffen, een leningsovereenkomst, alsook USB-sticks en externe harde schijven met daarop verschillende excel-bestanden genaamd ‘verdeelplan’. Deze verdeelplannen hadden kolommen getiteld: ‘bedrag opdracht’; ‘omschrijving’; ‘uitgevoerd’; en ‘te verdelen’. Drie andere kolommen hadden als titel de letters ‘J’, ‘M’ en ‘C’.
Op grond van deze (en andere) bevindingen is het vermoeden ontstaan dat [medeverdachte 2] betrokken was bij zogenaamde ‘kickback’-constructies met andere (rechts)personen ten behoeve van werkzaamheden die werden uitbesteed door woningcorporatie Vestia. Dat was de aanleiding voor het starten van het onderzoek ‘Ikszes’.
Betrokkenheid medewerkers Vestia
Uit nader onderzoek naar de gegevensdrager die bij [medeverdachte 2] waren aangetroffen bleek dat diverse e-mailberichten waren verstuurd of ontvangen met een verdeelplan als bijlage. Deze e-mailberichten waren gericht aan of afkomstig van [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4]. Beiden waren in de onderzoeksperiode – van 2015 tot en met medio 2018 – werkzaam bij de Rotterdamse woningcoöperatie Vestia: [medeverdachte 3] als senior vastgoedbeheerder, [medeverdachte 4] als medewerker sociaal beheer.
Als senior vastgoedbeheerder was [medeverdachte 3] belast met het voorbereiden en laten uitvoeren van planmatig onderhoud en schoonmaakwerkzaamheden aan verschillende panden van Vestia. Bij de totstandkoming van de onderhouds- en schoonmaakplannen bracht [medeverdachte 4] als medewerker sociaal beheer de wensen en behoeften in van gebruikers van de panden. [medeverdachte 3] had naast zijn werk voor Vestia sinds 1 mei 2015 een eigen adviesbureau, een eenmanszaak handelend onder de naam [bedrijf 1]. [medeverdachte 4] had eveneens naast zijn baan bij Vestia een eigen bedrijfje, hoewel deze formeel gezien op naam stond van zijn echtgenote, te weten [bedrijf 2].
Bij een doorzoeking van de woning van [medeverdachte 3] op 7 november 2018 werd een harde schijf aangetroffen met verdeelplannen (over 2017) die nog niet eerder in het onderzoek waren betrokken. Ook werd een notitieboekje aangetroffen met aantekeningen die betrekking hadden op bedragen en de personen tussen wie dat bedrag verdeeld zou worden.
Onderzoek naar bankrekeningen en facturen
Naar aanleiding van het aantreffen van de verdeelplannen is er onderzoek verricht naar verschillende bankrekeningen van (bedrijven van) [medeverdachte 3], [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2]. Zodoende kwamen meerdere personen en bedrijven naar voren die mogelijk te maken hadden met de eerder genoemde kickback constructies bij het uitbesteden van werkzaamheden door Vestia.
Betrokkenheid verdachte en zijn bedrijven
Uit het onderzoek naar de bankrekeningen kwam naar voren dat meerdere bedrijven, die werkzaamheden uitvoerden voor en in rekening brachten aan Vestia, betalingen hadden gedaan aan [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4], zowel rechtstreeks als via derde (rechts)personen, die vaak enkel als doorgeefluik fungeerde. Op dit moment in het onderzoek kwamen verdachte [verdachte] en zijn bedrijven [medeverdachte 1] en – in mindere mate – [bedrijf 3] naar voren.
[medeverdachte 4] was bij Vestia betrokken bij de hernieuwde aanbesteding van schoonmaakopdrachten voor complexen van Vestia in Rotterdam Zuid. De verdachte heeft samen met [medeverdachte 4] het plan bedacht om hier zelf aan te verdienen. [verdachte] heeft aan een drietal schoonmaakbedrijven gevraagd of zij mee wilden doen aan de aanbesteding, waarbij hij hen zei dat zij de opdracht gegund zouden krijgen als zij bereid waren om 10% van de omzet als ‘omzetfee’ te betalen aan hem en [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3], althans twee medewerkers van Vestia. De verdachte heeft zodoende bij de opzet van het plan een bemiddelende rol gespeeld. Vervolgens heeft de verdachte zijn bedrijven [medeverdachte 1] en [bedrijf 3] gebruikt om facturen op te stellen aan de schoonmaakbedrijven voor de afgesproken omzetfee, waarna hij een deel van de ontvangen betalingen doorbetaalde aan [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3].
Aangifte Vestia
Bij brief van 29 december 2020 heeft Vestia aangifte gedaan van valsheid in geschrift, oplichting, verduistering (in dienstbetrekking), niet-ambtelijk omkoping en (gewoonte)witwassen. Destijds werd de schade veroorzaakt door deze strafbare feiten geschat op een bedrag tussen de € 2 en € 4 miljoen, daargelaten de kosten gemoeid met juridische bijstand, onderzoekskosten en schadeafwikkeling. [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] zijn ontslagen.
Medeverdachten
In de loop van het onderzoek Ikszes zijn naast [medeverdachte 3], [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] 54 (rechts)personen aangemerkt als verdachten. De zaken van 33 verdachten worden thans door deze rechtbank behandeld.
Behandeling door rechtbank Den Haag
Aanvankelijk was het voornemen van de officier van justitie om de verdachten te vervolgen bij de rechtbank Rotterdam. Nadat gebleken was dat één van hen [medeverdachte 8] tot eind 2019 werkzaamheden had verricht op die rechtbank, is de strafzaak bij beschikking van 22 januari 2020 – op grond van het bepaalde in artikel 46b van de Wet op de Rechterlijke Organisatie – ter verdere behandeling naar de rechtbank Den Haag verwezen.
Tenlastegelegde feiten
Kort gezegd wordt aan de verdachte verweten dat hij valsheid in geschrift heeft gepleegd, tezamen en in vereniging met anderen, door offertes van de bedrijven [medeverdachten 5 en 6], [medeverdachte 7] en [medeverdachte 8] aan Vestia valselijk op te maken (feit 1).
Daarnaast is aan de verdachte valsheid in geschrift tenlastegelegd door facturen van [medeverdachte 1] aan [medeverdachte 8], [medeverdachten 5 en 6] en [medeverdachte 7] en een factuur van [bedrijf 3] aan [medeverdachten 5 en 6] valselijk op te maken (feit 2).
Voorts wordt de verdachte verweten dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van niet-ambtelijke omkoping van [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] voor geldbedragen van € 17.652,69 en € 158.751.10 (feit 3).
Daarnaast wordt hem verweten dat hij samen met anderen Vestia heeft opgelicht in het kader van de aanbesteding van schoonmaakcontracten door verschillende schoonmaakbedrijven valselijk opgemaakte offertes te laten indienen bij Vestia en te zorgen dat deze bedrijven aanbestedingen gegund kregen, terwijl hierover overleg en afstemming had plaatsgevonden en met die bedrijven was afgesproken dat zij verdachten [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] hiervoor vergoedingen zouden betalen, waardoor Vestia werd bewogen tot het aangaan van meerdere onderhoudsovereenkomsten met genoemde schoonmaakbedrijven en tot afgifte van meerdere geldbedragen, te weten € 369.686,43, € 351.707,21 en € 367.794,66 (feit 4).
Tot slot is aan de verdachte tenlastegelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen door van twee geldbedragen, te weten € 27.715,64 en € 347.348,65, de aard en herkomst te verhullen en deze bedragen om te zetten (feit 5).
4.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat alle tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard.
4.3.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van alle tenlastegelegde feiten voor zover dit [medeverdachte 8] aangaat. De verdediging heeft betoogd dat [medeverdachte 8] niet bereid was om 10% van de omzet af te staan. De verdachte heeft daadwerkelijk werkzaamheden verricht voor [medeverdachte 8] en de facturen van [medeverdachte 1] aan [medeverdachte 8] zien dan ook op deze werkzaamheden.
Voor wat betreft de schoonmaakbedrijven [medeverdachten 5 en 6] en [medeverdachte 7] heeft de verdediging gesteld dat ten aanzien van de feiten 1, 2, 3 en 4 niet kan worden bewezen dat de verdachte deze handelingen heeft gepleegd en ook niet dat hij een nauwe en bewuste samenwerking heeft gehad met de medeverdachten, zodat van medeplegen evenmin sprake is en hij van deze feiten moet worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 5 (witwassen) heeft de verdediging primair betoogd dat vrijspraak dient te volgen nu er geen sprake is van geld ‘afkomstig uit enig misdrijf’. Subsidiair heeft de verdediging gesteld dat het tenlastegelegde bedrag dient te worden verminderd met het bedrag dat ziet op [medeverdachte 8] en dat voorts moet worden uitgegaan van de bedragen exclusief BTW. Meer subsidiair heeft de raadsman betoogd dat sprake is van een kwalificatie-uitsluitingsgrond voor zover het gaat om het verwerven en voorhanden hebben van geldbedragen uit eigen misdrijf.
4.4.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in bijlage II opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
4.5.
Bewijsoverwegingen
De rechtbank is met betrekking tot alle ten laste gelegde feiten van oordeel dat deze feiten wettig en overtuigend zijn bewezen.
De verdachte en [medeverdachte 4] leerden elkaar rond 2011 kennen tijdens de organisatie van een (schaats)evenement van Vestia. In de jaren daarna bleven zij contact houden. Op enig moment in de eerste maanden van 2015 vertelde [medeverdachte 4] aan de verdachte dat hij bij Vestia, samen met zijn collega [medeverdachte 3], aan de slag ging met de (hernieuwde) aanbesteding van de schoonmaakwerkzaamheden voor meerdere wooncomplexen van Vestia in Rotterdam Zuid. [medeverdachte 4] en de verdachte bespraken daarbij het idee om hier zelf ook wat aan te verdienen. Aan de verdachte werd gevraagd of hij schoonmaakbedrijven kende die hiervoor in aanmerking zouden kunnen komen. De verdachte heeft vervolgens drie bedrijven, te weten [medeverdachte 7] (de houdstermaatschappij van [medeverdachte 7], hierna: [medeverdachte 7], of [medeverdachte 7]), [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] (hierna gezamenlijk: [medeverdachten 5 en 6]) en [medeverdachte 8] (hierna: [medeverdachte 8]) benaderd met de vraag of zij interesse hadden om mee te doen in de aanbesteding, waarbij de opdracht aan hen gegund zou worden in ruil voor betaling van 10% van de omzet – door een aantal verdachten ‘omzetfee’ genoemd – aan verdachte en twee personen bij Vestia. De verdachte vertelde aan [medeverdachte 4] dat alle drie de partijen mee wilden doen in de aanbesteding en bereid waren om hiervoor een omzetfee te betalen.
Vestia heeft vervolgens aan meerdere schoonmaakbedrijven, waaronder [medeverdachten 5 en 6], [medeverdachte 7] en [medeverdachte 8], gevraagd om uiterlijk voor 17 april 2015 een offerte in te dienen. [medeverdachte 4] heeft een overzicht gemaakt van alle ingezonden offertes. Dat overzicht bevat de geoffreerde prijzen per partij per te verdelen wijk voor de schoonmaak enerzijds en de glasbewassing anderzijds. [medeverdachte 3] heeft vervolgens selectiecriteria opgesteld – waaronder de prijs – aan de hand waarvan de offertes werden beoordeeld en punten aan partijen werden toegekend. In een volgend overzicht werden de bedragen bij [medeverdachten 5 en 6], [medeverdachte 8] en [medeverdachte 7] (en niet bij de andere aanbieders) zodanig aangepast dat deze drie partijen, mede op basis van de opgestelde selectiecriteria, steeds voor één of meer wijken als beste uit de bus kwamen.
Vervolgens is aan [medeverdachten 5 en 6], [medeverdachte 8] en [medeverdachte 7] de gelegenheid geboden om de reeds ingediende offerte aan te passen met de door [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] vastgestelde bedragen. De nieuwe offertes zijn op 1 mei 2015 ingediend bij Vestia, terwijl de sluitingsdatum 17 april 2015 was. Op de nieuwe offertes is de datum niet aangepast, waardoor deze nog steeds op 15 of 17 april 2015 stond. Door op deze nieuwe, pas op 1 mei 2015 ingediende offertes, de oude (inlever)datum te laten staan, is sprake van een antedatering.
Vestia heeft de schoonmaakopdrachten aan [medeverdachten 5 en 6], [medeverdachte 8] en [medeverdachte 7] gegund op grond van aangepaste en geantedateerde offertes. De rechtbank stelt vast dat de offertes door het aanpassen en antedateren valselijk zijn opgemaakt door [medeverdachten 5 en 6], [medeverdachte 7] en [medeverdachte 8] en zijn gebruikt ter verkrijging van onderhoudsovereenkomsten van Vestia.
Om het afgesproken deel van de betalingen van de schoonmaakbedrijven vervolgens bij [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] te krijgen heeft [verdachte] via zijn bedrijven [medeverdachte 1] en [bedrijf 3] gefactureerd aan [medeverdachten 5 en 6], [medeverdachte 8] en [medeverdachte 7]. Op de facturen werden werkzaamheden als ‘commerciële ondersteuning’ vermeld.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de facturen zien op de afspraak om 10% van de opdrachtsom te betalen aan de verdachte, [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] in ruil voor gunning van het werk. Die afspraak kwalificeert, zoals hierna wordt overwogen voor zover het gaat om [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4], als omkoping. De omschrijvingen op de facturen zijn louter bedoeld om deze omkoping en de bijbehorende betaalstroom een titel te verschaffen en de werkelijke aard van de betaalstroom te verhullen. Gelet hierop verwerpt de rechtbank het verweer van de verdediging dat de facturen niet vals zijn, omdat er sprake is geweest van ‘commerciële ondersteuning’, bestaande uit het bijeen brengen van partijen.
Nadat de verdachte betalingen van de schoonmaakbedrijven had ontvangen stuurde hij een bericht naar [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] met daarin de bedragen en de omschrijvingen die zij op facturen aan hem moesten vermelden. Vervolgens stuurde [medeverdachte 3] een factuur van [bedrijf 1] aan [medeverdachte 1] overeenkomstig het voorstel van de verdachte. [medeverdachte 4] deed ditzelfde via [bedrijf 2]. Op deze manier ontvingen [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] hun deel van de betaling, terwijl werd gedaan alsof de genoemde bedrijven werkzaamheden hadden verricht. Hieruit volgt dat ook de facturen van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] aan [medeverdachte 1] valselijk zijn opgemaakt.
De raadsman heeft het verweer gevoerd dat voor de tenlastegelegde feiten ten aanzien van [medeverdachte 8] vrijspraak zou moeten volgen, omdat – zoals de verdachte ook in zijn verhoor ten overstaan van de rechter-commissaris uiteen heeft gezet – [medeverdachte 9] niet bereid was om omzetfee te betalen en dat ook nooit heeft gedaan. De verdachte hield aan [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] de schijn op dat dit wel zo was, om zo het plan in stand te houden.
De rechtbank verwerpt dat verweer. De rechtbank houdt de verdachte aan zijn verklaringen zoals hij deze bij de FIOD heeft afgelegd. Hij heeft verklaard dat hij partijen bij elkaar heeft gebracht, dat [medeverdachte 8] een stukje van de aanbesteding van Vestia heeft gekregen en daarna hem, de verdachte, heeft ingehuurd, dat [medeverdachte 9] hem, de verdachte, betaalde met de wetenschap dat de verdachte [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] wilde betalen, dat er een relatie was tussen de totale omzet van [medeverdachte 8] en de facturen van [medeverdachte 1] aan [medeverdachte 8], dat de facturen zijn opgemaakt om de omzetfee van [medeverdachte 8] te krijgen, dat daar wel tegenover staat dat de verdachte werkzaamheden heeft verricht voor [medeverdachte 8] en dat een deel van de omzetfee werd doorbetaald aan [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4]. Deze verhoren zijn door de verdachte ondertekend en bovendien is zijn vorige raadsman aanwezig geweest.
De rechtbank maakt uit deze verklaringen op dat [medeverdachte 8], net als de twee andere schoonmaakbedrijven, met de verdachte heeft afgesproken om in ruil voor de gunning van schoonmaakwerkzaamheden door Vestia een bedrag ter grootte van 10% van de daarmee te behalen omzet aan de verdachte te betalen en ook dat [medeverdachte 8] die afspraak is nagekomen. Daarbij wist [medeverdachte 9] dat de verdachte een deel van dat bedrag zou doorbetalen aan [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4], dus wist hij ook dat hij in ruil voor schoonmaakovereenkomsten met Vestia via de verdachte twee medewerkers van Vestia omkocht. Dat [medeverdachte 9] heeft bedongen dat de verdachte werkzaamheden voor hem zou verrichten is slechts een extra voorwaarde, maar maakt de afspraken niet minder strafwaardig. Daarover het volgende.
[medeverdachte 1] heeft [medeverdachte 8] meerdere facturen gestuurd met dezelfde bedragen. De omschrijvingen op de facturen hebben een abstract of algemeen karakter. Dezelfde omschrijvingen komen gedeeltelijk op meerdere facturen terug. Zo is er door de verdachte voor zijn, naar eigen zeggen, adviezen ten aanzien van een ‘kwaliteitsapp’ meerdere keren gefactureerd. De rechtbank constateert dat het totaalbedrag aldus hoger is dan de kosten die blijkens de factuur van de software ontwikkelaar met de technische ontwikkeling van de app zijn gemoeid. Daarbij moet voorts nog worden aangetekend dat het ontwikkelen van of het begeleiden van de ontwikkeling van een app in het geheel geen vakgebied van de verdachte is, net zomin als de kwaliteitscontrole op professionele schoonmaakwerkzaamheden dat is. Tenslotte kan worden vastgesteld dat tussen de verdachte en [medeverdachte 9] vooraf geen afspraken zijn gemaakt over de kosten die de verdachte voor zijn werkzaamheden zou kunnen gaan factureren. De rechtbank acht gelet hierop de verklaringen die de verdachte bij de rechter-commissaris en ter zitting heeft afgelegd ongeloofwaardig. De rechtbank wil aannemen dat de verdachte wel iets heeft gedaan voor [medeverdachten 8 en 9], maar neemt niet aan dat die activiteiten een bedrag ter grootte van 10% van de omzet waard waren. Ook deze facturen zijn opgemaakt om werkelijke aard van de betaalstroom van [medeverdachte 8] aan de verdachte (en van de verdachte aan [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4]) te verhullen.
Zoals hiervoor overwogen is de rechtbank van oordeel dat de offertes en facturen zoals tenlastegelegd valselijk zijn opgemaakt. De verdachte heeft hierbij een rol gespeeld als tussenpersoon tussen [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] aan de ene kant en de schoonmaakbedrijven aan de andere kant. Daarnaast fungeerde hij samen met zijn bedrijf als doorgeefluik voor de betaalstroom door aan de schoonmaakbedrijven te factureren en vervolgens gedeeltelijk door te betalen aan [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4]. De rechtbank stelt op grond hiervan vast dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en de medeverdachten, zodat de feiten 1 en 2 wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
Uit de bewijsmiddelen blijkt verder dat [medeverdachten 5 en 6], [medeverdachte 8] en [medeverdachte 7] via [medeverdachte 1] en [bedrijf 3] een totaalbedrag van (€ 17.652,69 + € 158.751,10 =) € 176.403,79 als giften aan [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] hebben betaald om de schoonmaakovereenkomsten met Vestia te verkrijgen en te behouden. Uit het verhoor van [medeverdachte 4] en getuige [getuige 1] volgt dat [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] geen toestemming hadden om mee te werken aan de ‘bemiddelingswerkzaamheden’ en hiervoor een vergoeding van die bedrijven te ontvangen, zodat [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] hebben gehandeld in strijd met hun plicht. Gelet op de voornoemde afspraken die de verdachte met [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] heeft gemaakt en de verhullende omschrijvingen op de facturen van en aan de bedrijven van verdachte, is de rechtbank van oordeel dat de verdachte redelijkerwijs kon en moest weten dat de [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] in strijd met hun plicht handelden. De rechtbank verklaart feit 3 wettig en overtuigend bewezen.
De verdachte en zijn medeverdachten hebben willens en wetens valse offertes opgesteld en ingediend bij Vestia. Samen hebben zij het offertetraject gemanipuleerd. De schoonmaakbedrijven [medeverdachten 5 en 6], [medeverdachte 8] en [medeverdachte 7] hebben een bedrag van 10% van de contractwaarde betaald aan [medeverdachte 1], [bedrijf 3] en [bedrijf 4] in de wetenschap dat een deel daarvan aan [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] werd doorbetaald. Dit alles brengt de rechtbank tot het oordeel dat bewezen kan worden verklaard dat de verdachte zich met medeverdachten schuldig heeft gemaakt aan oplichting van Vestia. Door deze listige kunstgrepen en dit samenweefsel van verdichtsels is bij Vestia een onjuiste voorstelling van zaken ontstaan en daar is misbruik van gemaakt door de verdachten. Hierdoor hebben zij Vestia bewogen tot het aangaan van meerdere onderhoudsovereenkomsten en tot betaling van grote geldbedragen. De rechtbank verklaart de onder feit 4 tenlastegelegde oplichting daarom wettig en overtuigend bewezen.
De verdachte heeft een geldbedrag van € 17.652,69 via [bedrijf 3] en een geldbedrag van
€ 158.751,10 via [medeverdachte 1] betaald aan [bedrijf 1] en [bedrijf 2]. Deze geldbedragen zijn van misdrijf afkomstig, te weten de oplichting van Vestia. De verdachte heeft deze geldbedragen, na ontvangst van betaling door de schoonmaakbedrijven, omgezet door deze over te boeken naar de bedrijven van [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] en deze bedragen zodoende witgewassen. Gelet op de periode en de regelmaat waarmee de frauduleuze handelingen zijn gepleegd acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat er sprake is van gewoontewitwassen.
4.6.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1. hij in de periode van 17 april 2015 tot en met
mei 2015in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, meermalen, geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt, te weten meerdere offertes, telkens gericht aan Vestia, ten name van [medeverdachten 5 en 6] (DOC‐215‐15c en/of –d); en [medeverdachte 7] (DOC‐215‐15a t/m –j) en [medeverdachte 8], hebbende hij, verdachte, en zijn mededaders bedragen op deze offertes aangepast ten opzichte van de oorspronkelijke/werkelijke offertes en calculaties en deze offertes geantedateerd, zulks telkens met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
2. hij in de periode van 17 april 2015 tot en met 20 februari 2019 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, meermalen facturen telkens ten name van [medeverdachte 1] gericht aan:
‐ [medeverdachte 8] en [medeverdachte 10] d.d. 2 juli 2017 (DOC‐120‐1) en 7 december 2015 (DOC‐120‐2 t/m ‐5) en d.d. 12 mei 2016 (DOC‐120‐5) en d.d. 6 januari 2017 (DOC‐123‐1) (in totaal 41.500,00 euro exclusief BTW) en d.d. 11 mei 2017 (DOC‐123‐2) en d.d. 1 juni 2017 (DOC 123‐3) en 28 november 2017 ( DOC 123‐4) en 12 juni 2018 (DOC‐123‐5) en
‐ [medeverdachten 5 en 6] d.d. 31 augustus 2015 (DOC‐102‐1) en met diverse data in 2016 ( (DOC‐102‐2 tot en met DOC‐102‐12)) en
‐ [medeverdachte 7] met diverse data in 2016 (DOC‐103‐1 tot en met DOC 103‐13) en
-een factuur ten name van [bedrijf 3] gericht aan [medeverdachte 5] d.d. 10 juni 2015 (DOC‐102‐13),
telkens zijnde geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt,
immers hebben hij, verdachte en zijn, verdachtes, mededaders, (telkens) valselijk in strijd met de waarheid op genoemde facturen werkzaamheden vermeld die in werkelijkheid niet of niet in die omvang door [medeverdachte 1] en [bedrijf 3] waren verricht zulks telkens met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
3. hij in de periode van 17 april 2015 tot en met 7 november 2018 in Nederland tezamen en in vereniging met anderen meermalen aan [medeverdachte 3], geboren [geboortedatum medeverdachte 3] te [geboorteplaats medeverdachte 3], anders dan als ambtenaar werkzaam zijnde in dienstbetrekking als (senior) vastgoedbeheerder bij woningcorporatie Vestia, en aan [medeverdachte 4], geboren [geboortedatum medeverdachte 4] te [geboorteplaats medeverdachte 4], anders dan als ambtenaar werkzaam zijnde in dienstbetrekking als medewerker sociaal beheer bij woningcorporatie Vestia, naar aanleiding van hetgeen die [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4], in strijd met hun plicht in hun betrekkingen hebben gedaan een belofte, te weten de toezegging/instemming om die [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] geldbedragen te betalen, en giften, te weten meerdere geldbedragen van:
‐ in totaal 17.652,69 euro exclusief BTW (1‐OPV/ZPV‐2 p. 0135) en
‐ in totaal 158.751,10 euro exclusief BTW (1‐OPV/ZPV‐2 p. 0134)
(door tussenkomst van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] en andere rechtspersonen) heeft gedaan, van die aard en onder zodanige omstandigheden dat hij, verdachte, redelijkerwijs had moeten aannemen dat deze [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] hadden gehandeld en zouden handelen in strijd met hun plicht;
4. hij in de periode van 17 april 2015 tot en met 7 november 2018 in Nederland, tezamen en in vereniging met andere (rechts)personen meermaals met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen, door listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels, Vestia heeft bewogen tot de afgifte van enig goed en het aangaan van een schuld hebbende hij, verdachte, en zijn mededaders telkens met betrekking tot de gunning door Vestia van meerdere opdrachten voor schoonmaakonderhoud en glasbewassing,
‐ offertes en calculaties verzonden en doen toekomen aan Vestia, waarin bedragen waren vermeld die waren aangepast ten opzichte de werkelijke/oorspronkelijke offertes en calculaties en waren geantedateerd en waarin bedragen waren vermeld waarover vooraf afstemming had plaatsgevonden tussen [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4], en hem, verdachte, en zijn mededaders en
‐ uit hoofde van hun dienstbetrekkingen van senior vastgoedbeheerder en medewerker sociaal beheer in een memo gedateerd 8 mei 2015 (DOC‐215‐18b, ‐c en –d), gericht aan het MT Hilledijk van Vestia, de prijzen van alle deelnemende partijen vermeld en selectiecriteria vermeld, en drie partijen (te weten [medeverdachten 5 en 6], [medeverdachte 7] en [medeverdachte 8]) de hoogste scores toegekend, en die memo verzonden/doen toekomen aan de manager sociaal beheer & leefomgeving en andere medewerkers van Vestia en
‐ aldus de opdrachten doen/laten gunnen aan [medeverdachten 5 en 6], [medeverdachte 7] en [medeverdachte 8], althans het managementteam van Vestia geadviseerd/aangestuurd om de opdrachten [medeverdachten 5 en 6], [medeverdachte 7] en [medeverdachte 8] te gunnen en
‐ facturen gezonden aan en ingediend bij Vestia en
‐ telkens tegenover Vestia verzwegen dat er met betrekking tot de (overeengekomen en gefactureerde) vergoedingen voor het verrichten van werkzaamheden of diensten ten behoeve van Vestia door [medeverdachten 5 en 6], [medeverdachte 7] en [medeverdachte 8] een (verborgen of verzwegen) vergoeding en betaling aan [medeverdachte 1] en hem, verdachte, en [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] en andere (rechts)personen, was inbegrepen en overeengekomen, waardoor Vestia werd bewogen tot
het aangaan vanmeerdere schriftelijke overeenkomsten aan [medeverdachten 5 en 6], [medeverdachte 7] en [medeverdachte 8] en
afgifte vangeldbedragen van in totaal
‐ 369.686,43 euro exclusief BTW, (DOC‐215‐22) en
‐ 351.707,21 euro exclusief BTW(DOC‐215‐21) en
‐ 367.794,66 euro exclusief BTW(DOC‐215‐24);
5. hij in de periode van omstreeks 17 april 2015 tot en met 30 oktober 2019 in Nederland tezamen en in vereniging met meerdere andere (rechts)personen meermaals van geldbedragen te weten geldbedragen van in totaal:
‐ 17.652,69 euro (1‐OPV/ZPV‐2 p. 0135 en AMB‐125, p. 1944) en
‐ 158.751,10 euro (1‐OPV/ZPV‐2 p. 0134 en AMB‐125, p. 944)
heeft omgezet, terwijl hij, verdachte, en zijn mededaders wisten dat bovenomschreven voorwerpen ‐ onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf, terwijl hij, verdachte, en zijn mededaders van het plegen van dat feit een gewoonte hebben gemaakt.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

6.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

7.De strafoplegging

7.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht aan de verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen gelet op de gezondheidssituatie van zijn vrouw en onder andere rekening te houden met de omstandigheid dat hij vrijwillig met de feiten is gestopt, van zelfverrijking geen sprake is, verdachte geen strafblad heeft, op leeftijd is en het wederrechtelijk verkregen voordeel door hem lager is dan door de FIOD en het Openbaar Ministerie vastgesteld, namelijk € 38.000,-.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich tezamen met zijn medeverdachten schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift, aan omkoping van twee medewerkers van Vestia, oplichting van Vestia en aan het witwassen van de middels de oplichting verkregen gelden, kort gezegd: corruptie. Corruptie vormt een aantasting van het financieel-economisch bestel, onder meer omdat dit ernstige concurrentievervalsing tot gevolg heeft en omdat voorts – door het witwassen – gelden worden onttrokken aan het zicht van justitie met ontwrichting van het economisch verkeer als gevolg. Ook heeft de verdachte misbruik gemaakt van het vertrouwen dat in het maatschappelijk verkeer pleegt te worden gesteld in schriftelijke stukken met bewijsbestemming, zoals facturen. De verdachte heeft het belang van eerlijk handelsverkeer door zijn handelwijze veronachtzaamd.
Daarbij komt dat door Vestia op te lichten heeft de verdachte het vertrouwen dat de samenleving in de integriteit van de publieke sector mag hebben geschaad. Vestia is immers een instelling werkzaam in het belang van de volkshuisvesting en daarmee in het belang van de publieke sector.
De verdachte heeft in het fraudecomplex een grote en onmisbare rol gehad. Hij is samen met [medeverdachte 4] op het plan gekomen om het aanbestedingstraject te manipuleren met als enig doel er zo zelf geld uit te kunnen ontvangen. De verdachte was actief binnen een vakgebied waar hij geen verstand van had en ook helemaal geen bemoeienis mee zou moeten hebben. Hij was er louter bij betrokken voor eigen financieel gewin en uit een verlangen makkelijk geld te verdienen. De verdachte heeft hiervoor de partijen die bereid waren tot omkoping aangeleverd en zijn bedrijven ter beschikking gesteld om het geld vanuit Vestia bij zijn medeverdachten te krijgen. Zodoende is er meer dan € 350.000,- via de rekening van [medeverdachte 1] gelopen waarvoor steeds weer valse facturen werden opgesteld. Een substantieel deel van dit bedrag, iets minder dan € 200.000,- is niet doorbetaald, maar in [medeverdachte 1] achtergebleven. De omschrijvingen die op de facturen van medeverdachten [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] aan [medeverdachte 1] werden gezet kwamen uit de koker van verdachte en waren zo bedacht dat ze geen argwaan zouden wekken. Het gemak waarmee de verdachte dit alles deed en het totale gebrek aan besef van het ondermijnende en strafbare karakter van zijn handelen draagt bij aan de ernst van de feiten.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 19 oktober 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de door de raadsman van verdachte en door de verdachte zelf ter terechtzitting naar voren gebrachte persoonlijke omstandigheden.
De op te leggen straf
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting die gelden voor fraude. Daarin is bij een fraudebedrag tussen € 125.000,- en € 250.000,- als uitgangspunt vermeld een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van negen tot twaalf maanden.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat, gelet op de ernst van de feiten, niet kan worden volstaan met een andere straf dan een (onvoorwaardelijke) gevangenisstraf. De rechtbank is van oordeel dat de eis van de officier van justitie onvoldoende recht doet aan de ernst van de gepleegde feiten, de hoogte van de geldbedragen die daarmee gemoeid waren en het bedrag waarmee de onderneming van de verdachte is verrijkt en zal daarom een hogere onvoorwaardelijke gevangenisstraf op leggen dan door de officier van justitie is geëist.
De rechtbank acht een gevangenisstraf van negen maanden passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.
Voor oplegging van een voorwaardelijk strafdeel ziet de rechtbank geen aanleiding.
Voorwaardelijk verzoek
De rechtbank wijst af het voorwaardelijk verzoek van de raadsman tot het aanhouden van de zaak ten behoeve van het opstellen van een reclasseringsrapport, indien er wordt overgegaan tot oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank overweegt hiertoe dat de persoonlijke omstandigheden ter terechtzitting voldoende naar voren zijn gekomen en de rechtbank heeft hier acht op geslagen. Deze omstandigheden wegen evenwel, zoals hiervoor overwogen, niet op tegen de ernst van de feiten en de rol die verdachte hierbij heeft vervuld.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 47, 57, 225, 326, 328ter, 420bis en 420ter van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 4.6. bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1
medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 2
medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 3
medeplegen van aan iemand die, anders dan als ambtenaar, werkzaam is in dienstbetrekking, naar aanleiding van hetgeen deze in zijn betrekking heeft gedaan en nagelaten, een gift en belofte doen van die aard of onder zodanige omstandigheden, dat hij redelijkerwijs moet aannemen dat deze handelt in strijd met zijn plicht, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 4
medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 5
medeplegen van gewoontewitwassen, meermalen gepleegd;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
9 (NEGEN) MAANDEN.
Dit vonnis is gewezen door
mr. L.K. van Zaltbommel, voorzitter,
mr. F.A.M. Veraart, rechter,
mr. J. Snoeijer, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. F. Westhoek en W.H. Ng, griffiers,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 december 2021.
Bijlage I: de tenlastegelegde feiten
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1. hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 17 april 2015 tot en met 21 november 2018 te Rotterdam en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, meermalen, althans eenmaal,
een of meerdere geschrift(en) die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt en/of vervalst, en/of valselijk heeft doen en/of laten opmaken en/of doen en/of laten vervalsen, te weten, een of meerdere offerte(s) (telkens) gericht aan Vestia, ten name van [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 6] (DOC‐215‐15c en/of –d); en/of [medeverdachte 7] (DOC‐215‐15a t/m –j) en/of [medeverdachte 8], althans een of meer offertes, gericht aan Vestia, hebbende hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) bedragen op die/deze offerte(s) verhoogd en/of verlaagd of doen/laten verhogen en/of verlagen, in elk geval aangepast en/of doen/laten aanpassen, ten opzichte van de oorspronkelijke/werkelijke offerte(s) en/of calculatie(s), en/of die/deze offerte(s) geantedateerd en/of doen antedateren en/of laten antedateren, zulks (telkens) met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
Artikel 225 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2. hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 17 april 2015 tot en met 20 februari 2019 te Capelle aan den IJssel en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, meermalen, althans eenmaal, een of meerdere factu(u)r(en) (telkens) ten name van [medeverdachte 1] (verder [medeverdachte 1]) gericht aan:
‐ [medeverdachte 8] en/of [medeverdachte 8] dd. 2 juli 2017 (DOC‐120‐1) en/of 7 december 2015 (DOC‐120‐2 t/m ‐5) en/of d.d. 12 mei 2016 (DOC‐120‐5) en/of d.d. 6 januari 2017 (DOC‐123‐1) (in totaal 41.500,00 euro exclusief BTW) en/of d.d. 11 mei 2017 (DOC‐123‐2) en/of d.d. 1 juni 2017 (DOC 123‐3) en/of 28 november 2017 ( DOC 123‐4) en/of 12 juni 2018 (DOC‐123‐5); en/of
‐ [medeverdachten 5 en 6] d.d. 31 augustus 2015 (DOC‐102‐1) en/of met diverse data in 2016 ( (DOC‐102‐2 tot en met DOC‐102‐12)); en/of
‐ [medeverdachte 7] met diverse data in 2016 (DOC‐103‐1 tot en met DOC 103‐13);
en/of een factuur ten name van [bedrijf 3] gericht aan [medeverdachte 5]: d.d. 10 juni 2015 (DOC‐102‐13), (telkens) zijnde (een) geschrift(en) dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt en/of vervalst, en/of valselijk heeft doen en/of laten opmaken en/of doen en/of laten vervalsen door (een) ander(en), immers heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn, verdachtes, mededader(s), (telkens) valselijk in strijd met de waarheid op genoemde factu(u)r(en) werkzaamheden vermeld en/of geschreven en/of opgenomen, en/althans door een ander(en) doen en/of laten vermelden en/of schrijven en/of opnemen, die in werkelijkheid niet en/of niet in die omvang door [medeverdachte 1] en/of [bedrijf 3] waren verricht, in elk geval niet voor zulk(e) (een) bedrag(en) had(den) plaatsgevonden, (en/of op die factu(u)r(en) genoemde bedrag(en) in werkelijkheid betrekking had(den) op het betalen van,
en/of het de administratie(s) van [medeverdachte 1] en/of [bedrijf 3] afdekken van de verdeling/doorbetaling van geldbedragen aan/met [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4]), zulks (telkens) met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
Artikel 225 lid 1 Wetboek van Strafrecht;
3. hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 17 april 2015 tot en met 7 november 2018 te Capelle aan den IJssel en/of Rotterdam en/of Bergschenhoek en/of Berkel en Rodenrijs en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal,
aan [medeverdachte 3], geboren [geboortedatum medeverdachte 3] te [geboorteplaats medeverdachte 3], anders dan als ambtenaar werkzaam zijnde in dienstbetrekking als (senior) vastgoedbeheerder bij woningcorporatie Vestia, en/of aan [medeverdachte 4], geboren [geboortedatum medeverdachte 4] te [geboorteplaats medeverdachte 4], anders dan als ambtenaar werkzaam zijnde in dienstbetrekking als medewerker sociaal beheer bij woningcorporatie Vestia, naar aanleiding van hetgeen die [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4], in strijd met zijn/hun plicht in zijn/hun betrekking(en) heeft/hebben gedaan en/of nagelaten dan wel zal/zou/zullen/zouden doen en/of nalaten, (een) belofte(n), te weten de toezegging/instemming om die [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] geldbedrag(en) te betalen, en/of gift(en), te weten een of meerdere geldbedrag(en) van:
‐ (in totaal) 17.652,69 euro exclusief BTW (1‐OPV/ZPV‐2 p. 0135); en/of
‐ (in totaal) 158.751,10 euro exclusief BTW (1‐OPV/ZPV‐2 p. 0134);
in elk geval een of meerdere geldbedrag(en) (door tussenkomst van [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] en/of (een) andere (rechts)perso(o)n(en)) heeft gedaan, van die aard en onder zodanige omstandigheden dat hij, verdachte, redelijkerwijs had moeten aannemen dat deze [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] had(den) gehandeld en/of zou(den) handelen in strijd met zijn/hun plicht;
Artikel 328ter lid 2 Wetboek van Strafrecht
4. hij op een of meerdere tijdstip(pen) in de periode van 17 april 2015 tot en met 7 november 2018 te Capelle aan den IJssel en/of Rotterdam en/of Bergschenhoek en/of Berkel en Rodenrijs en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meerdere andere (rechts)perso(o)n(en), althans alleen, meermaals, althans eenmaal, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, Vestia heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, en/of tot het verlenen van een dienst en/of het ter beschikking stellen van gegevens en/of tot het aangaan van een schuld of tot het teniet doen van een inschuld, hebbende hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) (telkens) met betrekking tot de gunning door Vestia van een of meerdere opdracht(en) voor schoonmaakonderhoud en/of glasbewassing,
‐ (een) offerte(s) en/of (een) calculatie(s) verzonden en/of doen toekomen aan Vestia, waarin (een) bedrag(en) was/waren vermeld dat/die dat was aangepast ten opzichte de/het werkelijke/oorspronkelijke offerte(s) en/of calculatie(s) en/of was/waren geantedateerd en/of waarin (een) bedrag(en) was/waren vermeld waarover vooraf afstemming had plaatsgevonden tussen [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4], en hem, verdachte, en/of zijn mededader(s); en/of
‐ (uit hoofde van hun dienstbetrekking(en) van senior vastgoedbeheerder en/of medewerker sociaal beheer) in een memo gedateerd 8 mei 2015 (DOC‐215‐18b, ‐c en –d), gericht aan het MT Hilledijk van Vestia, de prijzen van alle deelnemende partijen vermeld en/of selectiecriteria vermeld, en/of drie partijen (te weten [medeverdachten 5 en 6], [medeverdachte 7] en [medeverdachte 8]) de hoogste scores toegekend, en/of die memo verzonden/doen toekomen aan de manager sociaal beheer & leefomgeving en/of andere medewerker(s) van Vestia; en/of
‐ (aldus) de opdracht(en) doen/laten gunnen aan [medeverdachten 5 en 6], [medeverdachte 7] en [medeverdachte 8], althans het managementteam van Vestia geadviseerd/aangestuurd om (de) opdracht(en) [medeverdachten 5 en 6], [medeverdachte 7] en [medeverdachte 8] te gunnen; en/of
‐ factu(u)r(en) gezonden aan en/of ingediend en/of doen/laten zenden en/of indienen bij Vestia; en/of
‐ deze factu(u)r(en) betaalbaar gesteld en/of geaccordeerd bij/namens Vestia en/of betaald en/of doen betalen door/namens Vestia; en/of
‐ (telkens) tegenover Vestia verzwegen en/of verborgen gehouden en/of verhuld dat er met betrekking tot de (overeengekomen en/of gefactureerde) vergoeding(en) voor het verrichten van werkzaamheden en/of diensten ten behoeve van/voor Vestia door [medeverdachten 5 en 6], [medeverdachte 7] en [medeverdachte 8] een (verborgen of verzwegen) vergoeding en/of betaling aan [medeverdachte 1] en/of hem, verdachte, en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of andere (rechts)perso(o)n(en), was inbegrepen en/of overeengekomen, waardoor Vestia werd bewogen tot afgifte van een of meerdere schriftelijke overeenkomst(en) aan [medeverdachten 5 en 6], [medeverdachte 7] en [medeverdachte 8] en/of (een) geldbedrag(en) van (in totaal) (ongeveer):
‐ 369.686,43 euro exclusief BTW, althans enig(e) geldbedrag(en) (DOC‐215‐22); en/of
‐ 351.707,21 euro exclusief BTW, althans enig(e) geldbedrag(en) ((DOC‐215‐21); en/of
‐ 367.794,66 euro exclusief BTW, althans enig(e) geldbedrag(en) (DOC‐215‐24);
althans (telkens) een of meerdere geldbedrag(en) en/of goed(eren);
Artikel 326 Wetboek van Strafrecht
5. hij op een of meerdere tijdstip(pen) in de periode van omstreeks 17 april 2015 tot en met 30 oktober 2019 te Capelle aan den IJssel en/of Rotterdam en/of Berkel en Rodenrijs en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meerdere andere (rechts)perso(o)n(en), althans alleen, meermaals, althans eenmaal, (telkens) van een of meerdere (grote) geldbedrag(en) en/of goederen, te weten (een)
geldbedrag(en) van (in totaal) (circa):
‐ (in totaal) 27.715,64, althans 17.652,69 euro inclusief BTW, althans enig(e) geldbedrag(en) (1‐OPV/ZPV‐2 p. 0135 en AMB‐125, p. 1944); en/of
‐ (in totaal) 347.348,65, althans 158.751,10 euro inclusief BTW, althans enig(e) geldbedrag(en) (1‐OPV/ZPV‐2 p. 0134 en AMB‐125, p. 1944);
althans (telkens) een of meerdere geldbedrag(en) en/of goed(eren),
a)de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding, de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op genoemde voorwerpen was/waren, en/of heeft verborgen en/of verhuld wie genoemde voorwerpen voorhanden heeft/hebben gehad, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist (en), althans redelijkerwijs moest (en) vermoeden dat bovenomschreven voorwerp (en) ‐ onmiddellijk of middellijk – afkomstig was/waren uit enig misdrijf, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) van het plegen van dat feit een gewoonte heeft/hebben gemaakt,
en/of
b) (telkens) een of meerdere (grote) geldbedrag(en) en/of goederen, te weten (een) geldbedrag(en) van (in totaal) (circa):
‐ (in totaal) 27.715,64, althans 17.652,69 euro inclusief BTW, althans enig(e) geldbedrag(en) (1‐OPV/ZPV‐2 p. 0135 en AMB‐125, p. 1944); en/of
‐ (in totaal) 347.348,65, althans 158.751,10 euro inclusief BTW, althans enig(e) geldbedrag(en) (1‐OPV/ZPV‐2 p. 0134 en AMB‐125, p. 944);
althans (telkens) een of meerdere geldbedrag(en) en/of goed(eren), heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet, althans van een of meerdere voorwerp(en), te weten vorengenoemd(e) goed(eren) en/of geldbedrag(en) gebruik heeft gemaakt, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist (en), althans redelijkerwijs moest (en) vermoeden dat bovenomschreven voorwerp (en) ‐ onmiddellijk of middellijk – afkomstig was/waren uit enig misdrijf, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) van het plegen van dat feit een gewoonte heeft/hebben gemaakt;
Artikel 420bis lid 1 ahf/ond a en b Wetboek van Strafrecht
Artikel 420ter Wetboek van Strafrecht