ECLI:NL:RBDHA:2021:14428

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 december 2021
Publicatiedatum
24 december 2021
Zaaknummer
09/993016-20
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Fraudezaak tegen Mega Ikszes en medewerkers van Vestia wegens omkoping, oplichting, valsheid in geschrifte en witwassen

Op 24 december 2021 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een omvangrijke fraudezaak waarbij de Rotterdamse woningcorporatie Vestia het slachtoffer was van een serie strafbare feiten gepleegd door 19 personen en 14 bedrijven. De zaak, bekend als Mega Ikszes, betrof omkoping, oplichting, valsheid in geschrifte en witwassen. Twee medewerkers van Vestia werden veroordeeld voor het aannemen van steekpenningen in ruil voor de gunning van schoonmaak- en onderhoudscontracten. Tussen 2015 en 2018 hebben deze medewerkers afspraken gemaakt met verschillende schoonmaak- en onderhoudsbedrijven, waarbij zij in ruil voor een deel van de omzet of extra betalingen werkopdrachten van Vestia kregen. De aanbestedingsprocedures werden gemanipuleerd, waardoor de betrokken bedrijven onterecht als beste uit de bus kwamen. Vestia was zich niet bewust van deze praktijken en heeft contracten getekend met de frauderende bedrijven, wat leidde tot aanzienlijke financiële schade.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte, een van de omkopende bedrijven, grote geldbedragen had betaald aan de medewerkers van Vestia. De rechtbank legde een geldboete op van € 25.000,- aan de verdachte. De officieren van justitie, mrs. A.C. Schaafsma en V.A.M.G. van de Bilt, hadden een ontnemingsvordering ingediend, maar de rechtbank zag geen aanleiding om artikel 9a Sr toe te passen. De rechtbank benadrukte dat alle betrokken rechtspersonen strafwaardig hebben gehandeld en dat de verdachte verantwoordelijk was voor het verbergen van de geldstromen die voortkwamen uit de omkoping. De zaak illustreert de ernstige gevolgen van corruptie binnen de publieke sector en de noodzaak van integriteit in aanbestedingsprocedures.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/993016-20
Datum uitspraak: 24 december 2021
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
gevestigd: [adres], [vestigingsplaats].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 18, 25 november 2021, 1 en 2 december 2021 (inhoudelijke behandeling) en 10 december 2021 (sluiting onderzoek).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie
mrs. A.C. Schaafsma en V.A.M.G. van de Bilt (hierna: de officieren van justitie) en van hetgeen namens de verdachte en haar raadslieden mr. G.J.M.E. de Bont en mr. S.A. Eckhardt naar voren is gebracht.
De verdachte is ter terechtzitting vertegenwoordigd door [medeverdachte 1], de bestuurder van verdachte.
De officieren van justitie hebben op de terechtzitting van 25 november 2021 medegedeeld dat zij voornemens zijn een ontnemingsvordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aanhangig te maken.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.De ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie

3.1
Verzoek van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van verdachte.
De verdediging stelt zich op het standpunt dat het Openbaar Ministerie in strijd heeft gehandeld met de beginselen van een goede procesorde. De verdediging heeft vanaf het begin af aan aangevoerd dat vervolging niet haalbaar is en heeft gewezen op de belangen van de verdachte die geschaad worden bij vervolging. Door ondanks deze bezwaren toch tot dagvaarding over te gaan is er in strijd gehandeld met het verbod van willekeur en heeft er geen redelijke en billijke belangenafweging plaatsgevonden.
3.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officieren van justitie hebben zich op het standpunt gesteld dat het dossier voldoende bewijs bevat om tot een bewezenverklaring te komen en het Openbaar Ministerie daarom een juiste belangenafweging heeft gemaakt om tot dagvaarding over te gaan.
3.3.
Beoordeling door de rechtbank
In artikel 167, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) is aan het Openbaar Ministerie de bevoegdheid toegekend om zelfstandig te beslissing of naar aanleiding van een ingesteld opsporingsonderzoek vervolging moet plaatsvinden. De beslissing van het Openbaar Ministerie om tot vervolging over te gaan leent zich slechts in beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing, in die zin dat op slechts in zeer uitzonderlijke gevallen plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging wegens handelen in strijd met deze beginselen. Een dergelijk uitzonderlijk geval doet zich voor wanneer de vervolging wordt ingesteld of voortgezet terwijl geen redelijk handelend lid van het Openbaar Ministerie heeft kunnen oordelen dat met de vervolging enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kan zijn. In een geval van een zodanige aperte onevenredigheid van de vervolgingsbeslissing is de vervolging onverenigbaar met het verbod van willekeur, ook wel omschreven als het beginsel van een redelijke en billijke belangenafweging. Dat hiervan sprake is, valt niet af te leiden uit de door de verdediging naar voren gebrachte feiten en omstandigheden, in het bijzonder gelet op de verklaring van [medeverdachte 2] bij de FIOD en het vermoede fraudebedrag.
De rechtbank verwerpt het verweer. Het Openbaar Ministerie is ontvankelijk in de vervolging.

4.De bewijsbeslissing

4.1.
Inleiding
Aanleiding onderzoek: aantreffen verdeelplannen
In het kader van een (ander) strafrechtelijk fraudeonderzoek zijn eind 2016 twee mobiele telefoonnummers opgenomen en uitgeluisterd. De gebruiker van deze nummers voerde in deze periode onder meer gesprekken met [medeverdachte 3]. [medeverdachte 3] had verschillende vennootschappen op naam staan, waarmee werkzaamheden voor derden werden verricht.
In een uitgeluisterd gesprek van 4 oktober 2016 vroeg [medeverdachte 3] aan zijn gesprekspartner of deze een fictieve leningsovereenkomst kon verzorgen – uiteindelijk ten bedrage van € 70.000 – ter verantwoording van de aankoop van een BMW X6.
Tijdens de doorzoeking van de woning van [medeverdachte 3] op 16 mei 2017 werd een bedrag van € 41.450 aan contanten aangetroffen, een leningsovereenkomst, alsook USB-sticks en externe harde schijven met daarop verschillende excel-bestanden genaamd ‘verdeelplan’. Deze verdeelplannen hadden kolommen getiteld: ‘bedrag opdracht’; ‘omschrijving’; ‘uitgevoerd’; en ‘te verdelen’. Drie andere kolommen hadden als titel de letters ‘J’, ‘M’ en ‘C’.
Op grond van deze (en andere) bevindingen is het vermoeden ontstaan dat [medeverdachte 3] betrokken was bij zogenaamde ‘kickback’-constructies met andere (rechts)personen ten behoeve van werkzaamheden die werden uitbesteed door woningcorporatie Vestia. Dat was de aanleiding voor het starten van het onderzoek ‘Ikszes’.
Betrokkenheid medewerkers Vestia
Uit nader onderzoek naar de gegevensdrager die bij [medeverdachte 3] waren aangetroffen bleek dat diverse e-mailberichten waren verstuurd of ontvangen met een verdeelplan als bijlage. Deze e-mailberichten waren gericht aan of afkomstig [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5]. Beiden waren in de onderzoeksperiode – van 2015 tot en met medio 2018 – werkzaam bij de Rotterdamse woningcoöperatie Vestia: [medeverdachte 4] als senior vastgoedbeheerder, [medeverdachte 5] als medewerker sociaal beheer.
Als senior vastgoedbeheerder was [medeverdachte 4] belast met het voorbereiden en laten uitvoeren van planmatig onderhoud en schoonmaakwerkzaamheden aan verschillende panden van Vestia. Bij de totstandkoming van de onderhouds- en schoonmaakplannen bracht [medeverdachte 5] als medewerker sociaal beheer de wensen en behoeften in van gebruikers van de panden. [medeverdachte 4] had naast zijn werk voor Vestia sinds 1 mei 2015 een eigen adviesbureau, een eenmanszaak handelend onder de naam [bedrijf 1]. [medeverdachte 5] had eveneens naast zijn baan bij Vestia een eigen bedrijf, hoewel dit formeel gezien op naam stond van zijn echtgenote, te weten [bedrijf 2].
Bij een doorzoeking van de woning van [medeverdachte 4] op 7 november 2018 werd een harde schijf aangetroffen met verdeelplannen (over 2017) die nog niet eerder in het onderzoek waren betrokken. Ook werd een notitieboekje aangetroffen met aantekeningen die betrekking hadden op bedragen en de personen tussen wie dat bedrag verdeeld zou worden.
Onderzoek naar bankrekeningen en facturen
Naar aanleiding van het aantreffen van de verdeelplannen is er onderzoek verricht naar verschillende bankrekeningen van (bedrijven van) [medeverdachte 4], [medeverdachte 5] en [medeverdachte 3]. Zodoende kwamen meerdere personen en bedrijven naar voren die mogelijk te maken hadden met de eerder genoemde kickback constructies bij het uitbesteden van werkzaamheden door Vestia.
Betrokkenheid verdachte en zijn bedrijven
Uit het onderzoek naar de bankrekeningen kwam naar voren dat meerdere bedrijven, die werkzaamheden uitvoerden voor en in rekening brachten aan Vestia, betalingen hadden gedaan aan [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5], zowel rechtstreeks als via derde (rechts)personen, die vaak enkel als doorgeefluik fungeerden. Op dit moment in het onderzoek kwamen [medeverdachte 1] en zijn bedrijven [medeverdachte 6] en [verdachte] naar voren. [medeverdachte 6] en [verdachte] worden hierna ook samen [verdachte en medeverdachte 6] genoemd.
Bij Vestia werden in de eerste helft van 2015 de schoonmaakopdrachten van meerdere wooncomplexen in Rotterdam-Zuid opnieuw aanbesteed. Door medeverdachten [medeverdachte 5] en [medeverdachte 2] werd het plan bedacht om hier aan te verdienen door met schoonmaakbedrijven af te spreken dat zij in ruil voor de gunning van de opdracht door Vestia 10% van de omzet als steekpenningen aan [medeverdachte 2], [medeverdachte 5] en [medeverdachte 4] zouden betalen. [medeverdachte 2] heeft [medeverdachte 1] benaderd met dit voorstel.
Aangifte Vestia
Bij brief van 29 december 2020 heeft Vestia aangifte gedaan van valsheid in geschrift, oplichting, verduistering (in dienstbetrekking), niet-ambtelijk omkoping en (gewoonte)witwassen. Destijds werd de schade veroorzaakt door deze strafbare feiten geschat op een bedrag tussen de € 2 en € 4 miljoen, daargelaten de kosten gemoeid met juridische bijstand, onderzoekskosten en schadeafwikkeling. [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] zijn ontslagen.
Medeverdachten
In de loop van het onderzoek Ikszes zijn naast [medeverdachte 4], [medeverdachte 5] en [medeverdachte 3] 54 (rechts)personen aangemerkt als verdachten. De zaken van 33 verdachten worden thans door deze rechtbank behandeld.
Behandeling door rechtbank Den Haag
Aanvankelijk was het voornemen van de officier van justitie om de verdachten te vervolgen bij de rechtbank Rotterdam. Nadat gebleken was dat [medeverdachte 6] tot eind 2019 werkzaamheden had verricht op die rechtbank, is de strafzaak bij beschikking van 22 januari 2020 – op grond van het bepaalde in artikel 46b van de Wet op de Rechterlijke Organisatie – ter verdere behandeling naar de rechtbank Den Haag verwezen.
Tenlastegelegde feiten
Kort gezegd wordt aan de verdachte verweten dat zij valsheid in geschrift heeft gepleegd tezamen en in vereniging met anderen, door facturen op naam van [medeverdachte 7] gericht aan [medeverdachte 1] en [medeverdachte 6] op te maken terwijl de werkzaamheden die hierop vermeld staan niet zijn verricht en valse facturen voorhanden heeft gehad(feit 1 primair) dan wel medeplichtigheid aan [medeverdachte 2] en [medeverdachte 7] bij het plegen van valsheid in geschrift door voornoemde facturen valselijk op te stellen (feit 1 subsidiair).
Voorts wordt de verdachte verweten dat zij zich heeft schuldig gemaakt aan de niet-ambtelijke omkoping (via [medeverdachte 7]) van twee medewerkers van Vestia, te weten medeverdachten [medeverdachte 5] en [medeverdachte 4], voor een bedrag van € 117.500,- (feit 2).
Daarnaast wordt de verdachte verweten dat zij Vestia heeft opgelicht, door in het kader van de aanbesteding van schoonmaakcontracten door verschillende schoonmaakbedrijven valselijk opgemaakte offertes te laten indienen bij Vestia en te zorgen dat deze bedrijven aanbestedingen gegund kregen, terwijl hierover overleg en afstemming had plaatsgevonden en met die bedrijven was afgesproken dat zij verdachten [medeverdachte 5] en [medeverdachte 4] hiervoor vergoedingen zouden betalen waardoor Vestia werd bewogen om onderhoudsovereenkomsten aan te gaan met deze schoonmaakbedrijven en vervolgens is opgelicht voor de aanneemsom van € 367.794,66 (feit 3).
Tot slot is aan de verdachte tenlastegelegd dat zij zich heeft schuldig gemaakt aan witwassen door van een geldbedrag van € 117.500,- de aard en herkomst te verhullen en dit bedrag om te zetten (feit 4).
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officieren van justitie hebben gesteld dat alle feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van alle aan verdachte tenlastegelegde feiten.
4.4.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in bijlage II opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
4.5.
Bewijsoverwegingen
De rechtbank is met betrekking tot alle ten laste gelegde feiten van oordeel dat deze feiten wettig en overtuigend zijn bewezen.
In het voorjaar van 2015 heeft [medeverdachte 2] op verzoek van [medeverdachte 5] drie schoonmaakbedrijven benaderd met de vraag of zij interesse hadden in een aanbesteding van Vestia, waarbij de opdracht aan hen gegund zou worden als zij bereid waren om gedurende de contractperiode 10% van de omzet aan [medeverdachte 2] en twee personen van Vestia af te staan. Eén van deze bedrijven betrof [medeverdachte 6]. Dit voorstel heeft [medeverdachte 2] voorgelegd aan [medeverdachte 1]. Hij wilde hier op deze manier niet aan meewerken.
Vestia heeft vervolgens een uitvraag gedaan bij meerdere schoonmaakbedrijven, waaronder [medeverdachte 6], om uiterlijk 17 april 2015 een offerte in te dienen. Vervolgens heeft [medeverdachte 5] een overzicht gemaakt van de partijen en deze gesplitst in de te verdelen wijken. [medeverdachte 4] heeft selectiecriteria opgesteld aan de hand waarvan de offertes beoordeeld konden worden en punten aan partijen konden worden toegekend. De bedragen van [medeverdachte 6] zijn in het schema van [medeverdachte 5] zo verlaagd dat [medeverdachte 6], mede op grond van de opgestelde selectiecriteria, als één van de drie beste schoonmaakbedrijven uit de bus kwamen.
Vervolgens is aan [medeverdachte 6] de gelegenheid geboden om de offerte aan te passen met de door [medeverdachte 5] en [medeverdachte 4] vastgestelde, lagere bedragen. De nieuwe offertes zijn op 1 mei 2015 ingediend bij Vestia, terwijl de sluitingsdatum 17 april 2015 was.
Kort nadat [medeverdachte 6] de opdracht van Vestia had gekregen heeft [medeverdachte 2] bij [medeverdachte 1] werkzaamheden in rekening gebracht. In totaal heeft [medeverdachte 2] – die niet eerder voor de verdachte had gewerkt – in 2015 € 30.000 en in 2016 in totaal € 41.500 gefactureerd.
Ten overstaan van de FIOD heeft [medeverdachte 2] verklaard dat [medeverdachte 6] een stukje van de aanbesteding van Vestia heeft gekregen en [medeverdachte 1]/[medeverdachte 6] hem, [medeverdachte 2], daarna heeft ingehuurd, dat [medeverdachte 1] hem betaalde met de wetenschap dat [medeverdachte 2] [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] wilde betalen, dat er een relatie was tussen de totale omzet van [medeverdachte 6] en de facturen van [medeverdachte 7] aan [medeverdachte 6], dat de facturen zijn opgemaakt om de omzetfee van [medeverdachte 6] te krijgen, dat daar wel tegenover staat dat de verdachte werkzaamheden heeft verricht voor [medeverdachte 6] en dat een deel van de omzetfee werd doorbetaald aan [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5].
De rechtbank maakt uit deze verklaringen op dat [medeverdachte 6]/[medeverdachte 1], net als de twee andere schoonmaakbedrijven, met [medeverdachte 2] heeft afgesproken om in ruil voor de gunning van schoonmaakwerkzaamheden door Vestia een bedrag ter grootte van 10% van de daarmee te behalen omzet aan de [medeverdachte 2] te betalen en ook dat de [medeverdachte 6]/[medeverdachte 1] die afspraak is nagekomen. Daarbij wist de [medeverdachte 6]/[medeverdachte 1] dat [medeverdachte 2] een deel van dat bedrag zou doorbetalen aan [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5], dus wist zij ook dat zij in ruil voor schoonmaakovereenkomsten met Vestia via [medeverdachte 2] twee medewerkers van Vestia omkocht. Dat [medeverdachte 6]/[medeverdachte 1] heeft bedongen dat [medeverdachte 2] werkzaamheden voor haar zou verrichten is slechts een extra voorwaarde, maar maakt de afspraken niet minder strafwaardig.
[medeverdachte 1] heeft van meet af aan ontkend dat hij steekpenningen heeft betaald. Hij heeft ter zitting wel bevestigd dat [medeverdachte 2] hem op enig moment in 2015 heeft gevraagd of hij belangstelling had om een door Vestia te vergeven schoonmaakopdracht aan te nemen. [medeverdachte 2] vroeg hem daarbij ook om ‘omzetfee’ van 10 procent van de opdrachtsom en zei dat ‘de heren van Vestia er ook wat aan moesten verdienen’. Maar, zo heeft [medeverdachte 1] verklaard, hij heeft direct gezegd dat hij hier niet aan mee deed. Wel heeft hij [medeverdachte 2] ingehuurd om werkzaamheden te verrichten voor [medeverdachte 6]. [medeverdachte 6] heeft daarvoor facturen ontvangen van [medeverdachte 7].
Deze grotendeels ontkennende verklaring van de indirect bestuurder van verdachte brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. [medeverdachte 7] heeft [medeverdachte 6] immers meerdere facturen gestuurd met dezelfde bedragen. De omschrijvingen op de facturen hebben een abstract of algemeen karakter. Daarbij komt dat die algemeenheid in de omschrijving niet in verhouding staat tot de aanzienlijke hoogte van de in rekening gebracht bedragen. Bovendien is de omschrijving van de werkzaamheden en het gefactureerde bedrag op sommige facturen (nagenoeg) gelijkluidend. Zo is er door [medeverdachte 2] voor zijn, naar eigen zeggen, adviezen ten aanzien van een ‘kwaliteitsapp’ meerdere keren gefactureerd. De rechtbank constateert dat het totaalbedrag aldus hoger is dan de kosten die blijkens de factuur van de software ontwikkelaar met de technische ontwikkeling van de app zijn gemoeid. Daarbij moet voorts nog worden aangetekend dat het ontwikkelen van of het begeleiden van de ontwikkeling van een app in het geheel geen vakgebied van [medeverdachte 2] is, net zomin als de kwaliteitscontrole op professionele schoonmaakwerkzaamheden dat is. Bovendien zijn de facturen gericht aan [medeverdachte 1] persoonlijk en in afwijking van de gebruikelijke manier van doen niet door anderen in het bedrijf op juistheid zijn gecontroleerd. Tenslotte kan worden vastgesteld dat tussen [medeverdachte 6] en [medeverdachte 2] vooraf geen afspraken zijn gemaakt over de kosten die [medeverdachte 2] voor zijn werkzaamheden zou kunnen gaan factureren.
De rechtbank acht gelet hierop de verklaringen die [medeverdachte 1], en ook [medeverdachte 2] bij de rechter-commissaris, heeft afgelegd ongeloofwaardig. De rechtbank wil aannemen dat [medeverdachte 2] wel iets heeft gedaan voor [medeverdachte 6], maar niet aannemelijk is geworden dat die activiteiten een bedrag zoals gefactureerd waard waren. [medeverdachte 2] heeft wel (wat) werkzaamheden voor [medeverdachte 6] verricht, maar de facturen van [medeverdachte 7] zijn (vooral) opgemaakt om de omzetfee van [medeverdachte 6] te krijgen. De facturen van [medeverdachte 7] aan [medeverdachte 6] zijn naar het oordeel van de rechtbank dan ook opgemaakt om werkelijke aard van de betaalstroom van [medeverdachte 6] aan [medeverdachte 2] (en van [medeverdachte 2] aan [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5]) te verhullen en daarmee vals. De verdachte heeft aan deze constructie meegewerkt en wist dus van deze valsheid. De rechtbank verklaart feit 1 bewezen.
Ook acht de rechtbank bewezen dat de verdachte, via [medeverdachte 2] en zijn bedrijf [medeverdachte 7], [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] heeft omgekocht. De verklaring van [medeverdachte 2] vindt immers steun in de volgende feiten en omstandigheden. [medeverdachte 6] Schoonmaak heeft gebruik gemaakt van de geboden mogelijkheid om haar offertes na sluitingsdatum aan te passen en heeft vervolgens opdrachten van Vestia gekregen. [medeverdachte 1] heeft voor ongeveer 10% van de contractwaarde valse facturen ontvangen van [medeverdachte 7]. De verdachte heeft die facturen betaald, zonder dat daar werkzaamheden van die omvang tegenover stonden. [medeverdachte 1] wist daarbij dat de heren Vestia er ook aan verdienden.
De verdachte heeft willens en wetens en in nauwe samenwerking met [medeverdachte 4], [medeverdachte 5] en [medeverdachte 2] valse offertes opgesteld en ingediend bij Vestia. Samen hebben zij het offertetraject aldus gemanipuleerd. Dat heeft ertoe geleid dat Vestia schoonmaak- en glasbewassingsovereenkomsten met [medeverdachte 6] is aangegaan en aan [medeverdachte 6] heeft betaald voor de door haar verrichte werkzaamheden. De verdachte heeft een bedrag ter grootte van een aanzienlijk deel van de contractwaarde betaald aan [medeverdachte 7] in de wetenschap dat een deel daarvan aan [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] werd doorbetaald. Dit alles brengt de rechtbank tot het oordeel dat bewezen worden kan verklaard dat de verdachte en haar medeverdachten zich schuldig hebben gemaakt aan oplichting van Vestia.
Vestia is opgelicht door de verdachte bij het aangaan van schoonmaakovereenkomsten met haar. De aanneemsom die Vestia op grond van de overeenkomsten aan [medeverdachte 6] heeft betaald is daardoor van misdrijf afkomstig. De verdachte heeft (ongeveer) 10% van die aanneemsom, in totaal een geldbedragen van € 117.500,- overgemaakt aan [medeverdachte 7]. De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat de verdachte samen met haar medeverdachten deze geldbedragen heeft omgezet, door ze over te boeken naar [medeverdachte 7], wetende dat deze geldbedragen van misdrijf afkomstig waren. Gelet op de periode en de regelmaat waarmee de frauduleuze handelingen zijn gepleegd acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat sprake is van gewoontewitwassen.
Vestia is een contract aangegaan met [medeverdachte 6]. [medeverdachte 7] heeft vervolgens valse facturen opgemaakt en aan [medeverdachte 1] gezonden om betaling van de omzetfee aan [medeverdachte 2] en daarmee – uiteindelijk – de omkoping van [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] mogelijk te maken. Die facturen zijn door de verdachte betaald. Daarbij is sprake geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte, [medeverdachte 1], [medeverdachte 6] en hun medeverdachten.
Daderschap rechtspersoon
Een rechtspersoon kan als dader van een strafbaar feit worden aangemerkt indien de gedraging in redelijkheid aan de rechtspersoon kan worden toegerekend. Die toerekening is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, waartoe mede behoort de aard van de (verboden) gedraging. Een belangrijk oriëntatiepunt daarbij is of de gedraging heeft plaatsgevonden dan wel is verricht in de sfeer van de rechtspersoon. De rechtbank overweegt dat de strafbare handelingen werden verricht door of onder verantwoordelijkheid van de bestuurder van het bedrijf. Deze handelingen pasten in de normale bedrijfsvoering van [verdachte] en er werd over een langere periode met regelmaat op deze wijze gehandeld. Op grond hiervan stelt de rechtbank vast dat de handelingen zijn verricht in de sfeer van de rechtspersoon en dat de rechtspersoon derhalve als dader van de tenlastegelegde feiten kan worden aangemerkt.
4.6
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1. zij in de periode van 17 april 2015 tot en met 24 april 2019 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, meermalen, geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt immers hebben zij, verdachte, en haar mededaders op meerdere facturen telkens op naam van [medeverdachte 7] gericht aan [medeverdachte ] d.d. 20 mei 2016 (DOC‐120‐5) en d.d. 6 januari 2017 (DOC‐123‐1) (in totaal 41.500,00 euro exclusief BTW) en d.d. 11 mei 2017 (DOC‐123‐2) en d.d. 1 juni 2017 ( DOC 123‐3) en 28 november 2017 ( DOC 123‐4) (in totaal 40.000 euro exclusief BTW) valselijk in strijd met de waarheid werkzaamheden vermeld, die in werkelijkheid niet of niet in die omvang waren verricht, zulks telkens met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
en
zij in de periode van 17 april 2015 tot en met 30 oktober 2019 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, meermalen, genoemde valselijk opgemaakte facturen voorhanden heeft gehad, terwijl zij wist dat deze geschriften bestemd waren om als echt en onvervalst te gebruiken;
2. zij in de periode van 6 januari 2015 tot en met
31 december 2018in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, meermalen, aan [medeverdachte 4], geboren [geboortedatum medeverdachte 4] te [geboorteplaats medeverdachte 4], anders dan als ambtenaar werkzaam zijnde in dienstbetrekking als (senior) vastgoedbeheerder bij Vestia, en aan [medeverdachte 5], geboren [geboortedatum medeverdachte 5] te [geboorteplaats medeverdachte 5], anders dan als ambtenaar werkzaam
zijnde in dienstbetrekking als medewerker sociaal beheer bij Vestia, naar aanleiding van hetgeen die [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5], in strijd met hun plicht in hun betrekkingen hebben gedaan een belofte, te weten de toezegging/instemming om (via [medeverdachte 2] en [medeverdachte 7] die [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] geldbedragen te betalen door tussenkomst van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 7] en giften, te weten geldbedragen (door tussenkomst van [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 7]), heeft gedaan, van die aard en onder zodanige omstandigheden dat zij, verdachte, en haar mededaders, redelijkerwijs hadden moeten aannemen dat deze [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] hadden gehandeld en zouden handelen in strijd met hun plicht;
3. zij in de periode van omstreeks 6 januari 2015 tot en met 24 april 2019 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, meermaals, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen, door listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels, Vestia heeft bewogen tot de afgifte van enig goed en het aangaan van een schuld, hebbende zij, verdachte, en haar mededaders, met betrekking tot de gunning door Vestia van meerdere opdrachten voor schoonmaakonderhoud en glasbewassing,
‐ op 1 mei 2015 een offerte en een calculatie verzonden en doen toekomen aan Vestia, welke waren aangepast ten opzichte van de oorspronkelijke/werkelijke offerte en calculatie van haar, verdachte, en waarin bedragen waren vermeld waarover vooraf afstemming had plaatsgevonden tussen [medeverdachte 6] en [verdachte] en haar mededaders en
‐ uit hoofde van hun dienstbetrekking(en) van senior vastgoedbeheerder en medewerker sociaal beheer in een memo gedateerd 8 mei 2015 (DOC‐215‐18b, ‐c en –d), gericht aan het MT Hilledijk van Vestia, de prijzen van alle deelnemende partijen vermeld; en selectiecriteria vermeld, en drie partijen (te weten [medeverdachte 8], [medeverdachte 9] en [medeverdachte 6]) de hoogste scores toegekend, en die memo verzonden/doen toekomen aan de manager sociaal beheer & leefomgeving en andere medewerkers van Vestia; en
‐ aldus de opdrachten wat betreft de wijken [wijk 1] en [wijk 2] en [wijk 3] doen/laten gunnen aan [medeverdachte 6], althans het managementteam van Vestia geadviseerd/aangestuurd om de opdrachten in genoemde wijken te gunnen aan [medeverdachte 6] en
‐ facturen gezonden aan en ingediend bij Vestia en
‐ telkens tegenover Vestia verzwegen en verborgen gehouden dat er met
betrekking tot de geoffreerde en overeengekomen en gefactureerde vergoedingen
voor het verrichten van werkzaamheden of diensten ten behoeve van Vestia door
[medeverdachte 6] een verborgen of verzwegen vergoeding en betaling aan [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] was inbegrepen en overeengekomen,
waardoor Vestia werd bewogen tot
het aangaanvan een schriftelijke "Onderhoudsovereenkomst voor contractonderhoud Schoonmaak onderhoud” d.d. 20‐05‐2015 (DOC‐215‐24) voor de aanneemsom van 367.794,66 euro exclusief BTW, en tot afgifte van geldbedragen van in totaal 367.794,66 euro exclusief BTW;
4. zij in de periode vanaf 1 juli 2015 tot en met 24 april 2019 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen meermalen geldbedragen van in totaal 117.500,00 euro exclusief BTW (AMB‐222) heeft omgezet terwijl [medeverdachte 6] en [verdachte]. en haar mededaders wisten, dat bovenomschreven voorwerpen ‐ onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf, terwijl [medeverdachte 6] en [verdachte 6] en haar mededaders van het plegen van dat feit een gewoonte hebben gemaakt.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

6.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

7.De strafoplegging

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht zal worden toegepast, namelijk dat zal worden volstaan met een schuldigverklaring zonder oplegging van straf.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht rekening te houden met de (financiële) gevolgen die deze strafzaak voor de verdachte met zich mee brengt.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich tezamen met haar medeverdachten schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift, aan omkoping van twee medewerkers van Vestia, oplichting van Vestia en aan het witwassen van de middels de oplichting verkregen gelden, kortgezegd: corruptie. Corruptie vormt een aantasting van het financieel-economisch bestel, onder meer omdat dit ernstige concurrentievervalsing tot gevolg heeft en omdat voorts – door het witwassen – gelden worden onttrokken aan het zicht van justitie met ontwrichting van het economisch verkeer als gevolg. Ook heeft de verdachte misbruik gemaakt van het vertrouwen dat in het maatschappelijk verkeer pleegt te worden gesteld in schriftelijke stukken met bewijsbestemming, zoals facturen. De verdachte heeft het belang van eerlijk handelsverkeer door haar handelwijze veronachtzaamd.
Vestia is een instelling werkzaam in het belang van de volkshuisvesting en daarmee in het belang van de publieke sector. Door Vestia op te lichten heeft de verdachte het vertrouwen dat de samenleving in de integriteit van de publieke sector mag hebben geschaad.
De verdachte is bereid geweest om een hoog bedrag aan steekpenningen te betalen aan medewerkers van Vestia in ruil voor het toekennen van opdrachten. Om dit voor de buitenwereld te verhullen zijn er in grote mate valse geschriften opgesteld via twee bedrijven en heeft [medeverdachte 1] samen met [medeverdachte 2] een constructie opgezet waardoor er onder het mom van sponsoring werkzaamheden konden worden gedeclareerd die in werkelijkheid zagen op het omkopingsbedrag voor de medewerkers van Vestia.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het blanco strafblad van de verdachte van 19 oktober 2021.
De op te leggen straf
De rechtbank zal de officieren van justitie niet volgen in de vordering om de verdachte wel schuldig te verklaren, maar geen straf op te leggen. De rechtbank overweegt dat bewezen is verklaard dat de verdachte de tenlastegelegde strafbare feiten heeft gepleegd. Naast natuurlijke personen zijn meerdere rechtspersonen vervolgd in onderhavig onderzoek. Elke rechtspersoon die door het Openbaar Ministerie is vervolgd heeft een eigen rol vervuld in het complex van strafbare feiten en heeft daarmee strafwaardig gehandeld. De rechtbank is dan ook van oordeel dat er een straf dient te volgen. Gelet op de ernst van de feiten en de hoogte van het fraudebedrag acht de rechtbank een geldboete van € 25.000,- passend en geboden.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 23, 24c, 47, 51, 57, 225, 321, 322, 326, 328ter, 420bis en 420ter van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 4.6 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1 primair eerste en tweede cumulatief/alternatief
medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd, begaan door een rechtspersoon;
en
medeplegen van opzettelijk een geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, voorhanden hebben, terwijl hij weet dat dit geschrift bestemd is voor gebruik als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd, begaan door een rechtspersoon;
ten aanzien van feit 2
medeplegen van aan iemand die, anders dan als ambtenaar, werkzaam is in dienstbetrekking, naar aanleiding van hetgeen deze in zijn betrekking heeft gedaan en nagelaten, een gift en belofte doen van die aard of onder zodanige omstandigheden, dat hij redelijkerwijs moet aannemen dat deze handelt in strijd met zijn plicht, meermalen gepleegd, begaan door een rechtspersoon;
ten aanzien van feit 3
medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd, begaan door een rechtspersoon;
ten aanzien van feit 4 eerste en tweede cumulatief/alternatief
medeplegen van gewoontewitwassen, meermalen gepleegd, begaan door een rechtspersoon;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een geldboete van
€ 25.000,- (VIJFENTWINTIGDUIZEND EURO).
Dit vonnis is gewezen door
mr. L.K. van Zaltbommel, voorzitter,
mr. F.A.M. Veraart, rechter,
mr. J. Snoeijer, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. F. Westhoek en W.H. Ng, griffiers,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 december 2021.
Bijlage I: de tenlastegelegde feiten
1. Zij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 17 april 2015 tot en met 24 april 2019 te Rotterdam en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, meermalen, althans eenmaal, een of meerdere geschrift(en) die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt en/of vervalst, en/of valselijk heeft doen en/of laten opmaken en/of doen en/of laten vervalsen door (een) ander(en), immers heeft/hebben zij, verdachte, en/of haar mededader(s)
op een of meerdere factu(u)r(en) (telkens) op naam van [medeverdachte 7] (verder: [medeverdachte 7]) gericht aan [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 6] d.d. 20 mei 2016 (DOC‐120‐5) en/of d.d. 6 januari 2017 (DOC‐123‐1) (in totaal 41.500,00 euro exclusief BTW) en/of d.d. 11 mei 2017 (DOC‐123‐2) en/of d.d. 1 juni 2017 ( DOC 123‐3) en/of 28 november 2017 ( DOC 123‐4) (in totaal 40.000 euro exclusief BTW), althans een of meerdere factu(u)r(en) op naam van [medeverdachte 7], valselijk in strijd met de waarheid werkzaamheden vermeld, die in werkelijkheid niet en/of niet in die omvang waren verricht, in elk geval niet voor zulk(e) (een) bedrag(en) had(den) plaatsgevonden (en/of in werkelijkheid betrekking hadden op het afdekken in haar, verdachtes, administratie en/of de administratie van [verdachte] van betalingen aan [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5]) zulks (telkens) met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
(Artikel 225 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
en/of
zij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 17 april 2015 tot en met 30 oktober 2019 te Rotterdam en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, meermalen, althans eenmaal, genoemde valse en/of valselijk opgemaakte factu(u)r(en) voorhanden heeft gehad, terwijl zij wist(en) en/of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat dit/deze geschrift(en) bestemd was/waren om als echt en onvervalst te gebruiken;
Artikel 225 lid 2 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair
[medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 7] (verder: [medeverdachte 7]) op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 17 april 2015 tot en met 24 april 2019 te Rotterdam en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, meermalen, althans eenmaal, een of meerdere geschrift(en) die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt en/of vervalst, en/of valselijk heeft doen en/of laten opmaken en/of doen en/of laten vervalsen door (een) ander(en), zulks (telkens) met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, hebbende [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 7] en/of zijn/haar mededader(s) op een of meerdere factu(u)r(en) (telkens) op naam van [medeverdachte 7] gericht aan [verdachte] en/of [medeverdachte 6] d.d. 20 mei 2016 (DOC‐120‐5) en/of d.d. 6 januari 2017 (DOC‐123‐1) (in totaal 41.500,00 euro exclusief BTW) en/of d.d. 11 mei 2017 (DOC‐123‐2) en/of d.d. 1 juni 2017 ( DOC 123‐
3) en/of 28 november 2017 ( DOC 123‐4) (in totaal 40.000 euro exclusief BTW),
valselijk in strijd met de waarheid werkzaamheden vermeld, die in werkelijkheid niet en/of niet in die omvang waren verricht, in elk geval niet voor zulk(e) (een) bedrag(en) had(den) plaatsgevonden (en/of in werkelijkheid betrekking hadden op het afdekken in haar, verdachtes, administratie en/of de administratie van [verdachte] van betalingen aan [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5]) tot het plegen van welk misdrijf zij, verdachte, op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 17 april 2015 tot en met 24 april 2019 te Rotterdam en/of elders in Nederland, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft door in te stemmen dat [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 7] genoemde factu(u)r(en) met de daarop vermelde werkzaamheden aan haar, verdachte opmaakte en/of zou doen toekomen, en/of
haar adres‐ en contactgegevens voor dit doeleinde aan [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 7] beschikbaar te stellen.
Artikel 225 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Artikel 48 Wetboek van Strafrecht
2. Zij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 6 januari 2015 tot en met 24 april 2019 (telkens) te Rotterdam en/of Zwijndrecht en/of Bergschenhoek en/of Berkel en Rodenrijs en/of Capelle aan den IJssel en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, aan [medeverdachte 4], geboren [geboortedatum medeverdachte 4] te [geboorteplaats medeverdachte 4], anders dan als ambtenaar werkzaam zijnde in dienstbetrekking als (senior) vastgoedbeheerder bij Vestia, en/of aan [medeverdachte 5], geboren [geboortedatum medeverdachte 5] te [geboorteplaats medeverdachte 5], anders dan als ambtenaar werkzaam zijnde in dienstbetrekking als medewerker sociaal beheer bij Vestia, naar aanleiding van hetgeen die [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5], in strijd met zijn/hun plicht in zijn/hun betrekking(en) heeft/hebben gedaan en/of nagelaten dan wel zal/zou/zullen/zouden doen en/of nalaten, (een) belofte(n), te weten de toezegging/instemming om (via [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 7] en/of (een) andere tussenperso(o)n(en)) die [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5] geldbedrag(en) te betalen, en/of gift(en), te weten een of meerdere geldbedrag(en) van (in totaal) (ongeveer) 117.500,00 exclusief BTW euro (AMB‐222), althans een of meerdere geldbedrag(en), (door tussenkomst van [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 7] en/of een) andere tussenperso(o)n(en)), heeft gedaan, van die aard en onder zodanige omstandigheden dat zij, verdachte, redelijkerwijs had moeten aannemen dat deze [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5] had(den) gehandeld en/of zou(den) handelen in strijd met zijn/hun plicht;
Artikel 328ter lid 2 Wetboek van Strafrecht
3. Zij op een of meer tijdstip(pen) in de periode van omstreeks 6 januari 2015 tot en met 24 april 2019 te Rotterdam en/of Bergschenhoek en/of Berkel en Rodenrijs en/of Capelle aan den IJssel, en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, meermaals, althans eenmaal, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, Vestia heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, en/of tot het verlenen van een dienst en/of het ter beschikking stellen van gegevens en/of tot het aangaan van een schuld of tot het teniet doen van een inschuld, hebbende zij, verdachte, en/of zij, verdachte en/of haar mededader(s), (telkens) met betrekking tot de gunning door Vestia van een of meerdere opdracht(en) voor schoonmaakonderhoud en/of glasbewassing:
‐ op of omstreeks 1 mei 2015 (een) offerte(s) en/of (een) calculatie(s) verzonden en/of doen
toekomen aan Vestia, welke was/waren aangepast ten opzichte van de
oorspronkelijke/werkelijke offerte(s) en/of calculatie(s) van haar, verdachte, en/of
was/waren geantedateerd en/of waarin (een) bedrag(en) was/waren vermeld waarover
vooraf afstemming had plaatsgevonden tussen haar, verdachte, en/of haar mededader(s);
en/of
‐ (uit hoofde van hun dienstbetrekking(en) van senior vastgoedbeheerder en/of medewerker
sociaal beheer) in een memo gedateerd 8 mei 2015 (DOC‐215‐18b, ‐c en –d), gericht aan het MT Hilledijk van Vestia, de prijzen van alle deelnemende partijen vermeld; en/of
selectiecriteria vermeld, en/of drie partijen (te weten [medeverdachte 8], [medeverdachte 9] en [medeverdachte 6]) de hoogste
scores toegekend, en/of die memo verzonden/doen toekomen aan de manager sociaal
beheer & leefomgeving en/of andere medewerker(s) van Vestia; en/of
‐ (aldus) de opdracht(en) (wat betreft de wijken {wijk 1] en/of [wijk 2]; en/of
[wijk 3]) doen/laten gunnen aan haar, verdachte, althans het managementteam van
Vestia geadviseerd/aangestuurd om (de) opdracht(en) (in genoemde wijken) te gunnen aan
haar, verdachte; en/of
‐ factu(u)r(en) gezonden aan en/of ingediend en/of doen/laten zenden en/of indienen bij
Vestia; en/of
‐ deze factu(u)r(en) betaalbaar gesteld en/of geaccordeerd bij/namens Vestia en/of betaald
en/of doen betalen door/namens Vestia; en/of
‐ (telkens) tegenover Vestia verzwegen en/of verborgen gehouden en/of verhuld dat er met
betrekking tot de (geoffreerde en/of overeengekomen en/of gefactureerde) vergoeding(en)
voor het verrichten van werkzaamheden en/of diensten ten behoeve van/voor Vestia door
haar, verdachte, een (verborgen of verzwegen) vergoeding en/of betaling aan
[medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5] en/of andere (rechts)perso(o)n(en), was inbegrepen en/of
overeengekomen, waardoor Vestia werd bewogen tot afgifte van een schriftelijke "Onderhoudsovereenkomst voor contractonderhoud Schoonmaak onderhoud” d.d. 20‐05‐2015 (DOC‐215‐24) voor de aanneemsom van 367.794,66 euro exclusief BTW, en/of tot afgifte van (een) geldbedrag( en) van (in totaal) 367.794,66 euro exclusief BTW, althans (telkens) een of meer geldbedrag(en) en/of goed(eren);
Artikel 326 Wetboek van Strafrecht
4. Zij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode vanaf 1 juli 2015 tot en met 24 april 2019 (telkens) te Rotterdam en/of Zwijndrecht en/of Bergschenhoek en/of Berkel en Rodenrijs en/of Capelle aan den IJssel en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal,
a. a) (telkens) van een of meer (grote) geldbedrag(en) en/of goederen, te weten (een) geldbedrag( en) van (in totaal) (ongeveer) 117.500,00 euro exclusief BTW (AMB‐222), althans enig(e) geldbedrag(en), de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding, de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op genoemde voorwerpen was/waren, en/of heeft verborgen en/of verhuld wie genoemde voorwerpen voorhanden heeft/hebben gehad, terwijl zij, verdachte, en/of haar mededader(s) wist (en), althans redelijkerwijs moest (en) vermoeden dat bovenomschreven voorwerp (en) ‐ onmiddellijk of middellijk – afkomstig was/waren uit enig misdrijf, terwijl zij, verdachte, en/of haar mededader(s) van het plegen van dat feit een gewoonte heeft/hebben gemaakt,
en/of
b) (telkens) een of meer (grote) geldbedrag(en) en/of goederen, te weten (een) geldbedrag( en) van (in totaal) (ongeveer) 117.500,00 euro exclusief BTW (AMB‐222), althans enig(e) geldbedrag(en), heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet, althans van een of meerdere voorwerp(en), te weten vorengenoemd(e) goed(eren) en/of geldbedrag(en) gebruik heeft gemaakt, terwijl zij, verdachte, en/of haar mededader(s) wist (en), althans redelijkerwijs moest (en) vermoeden dat bovenomschreven voorwerp (en) ‐ onmiddellijk of middellijk – afkomstig was/waren uit enig misdrijf,
terwijl zij, verdachte, en/of haar mededader(s) van het plegen van dat feit een gewoonte
heeft/hebben gemaakt;
Artikel 420bis lid 1 ahf/ond a en b Wetboek van Strafrecht
Artikel 420ter Wetboek van Strafrecht