ECLI:NL:RBDHA:2021:14427

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 december 2021
Publicatiedatum
24 december 2021
Zaaknummer
09/993023-20
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Fraudezaak Vestia: Omkoperij en Valsheid in Geschrift

In de zaak tegen de verdachte, die feitelijk leiding heeft gegeven aan een omvangrijke fraude bij woningcorporatie Vestia, zijn meerdere personen en bedrijven veroordeeld voor omkoping, oplichting, valsheid in geschrifte en witwassen. De fraude vond plaats tussen 2015 en 2018, waarbij twee medewerkers van Vestia zich lieten omkopen door schoonmaak- en onderhoudsbedrijven in ruil voor het verkrijgen van opdrachten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanbestedingsprocedures zijn gemanipuleerd, waardoor de betrokken bedrijven onterecht opdrachten kregen en hogere bedragen factureerden dan waarvoor de werkzaamheden daadwerkelijk zijn uitgevoerd. De verdachte heeft via zijn bedrijven valse facturen en offertes opgesteld, die zijn gebruikt om de frauduleuze betalingen te verdoezelen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden en heeft de schadevergoeding aan Vestia vastgesteld op € 120.650,-, die de verdachte hoofdelijk met zijn medeverdachten moet betalen. De rechtbank heeft geen schadevergoedingsmaatregel opgelegd, omdat Vestia in staat is om de schade zelf te innen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/993023-20
Datum uitspraak: 24 december 2021
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
BRP-adres:[adres], [woonplaats].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 23, 25 en 30 november 2021, 2 december 2021 (inhoudelijke behandeling) en 10 december 2021 (sluiting onderzoek).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie
mrs. A.C. Schaafsma en V.A.M.G. van de Bilt (hierna: de officieren van justitie) en van hetgeen door de verdachte en haar raadslieden mrs. F.G.L. van Ardenne en J.S. Bilgi naar voren is gebracht. De rechtbank heeft tevens kennisgenomen van hetgeen door mrs. J.L.W. Droppert en M. van der Laarse ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij naar voren is gebracht.
De officieren van justitie hebben op de terechtzitting van 25 november 2021 medegedeeld dat zij voornemens zijn een ontnemingsvordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aanhangig te maken.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Inleiding
Aanleiding onderzoek: aantreffen verdeelplannen
In het kader van een (ander) strafrechtelijk fraudeonderzoek zijn eind 2016 twee mobiele telefoonnummers opgenomen en uitgeluisterd. De gebruiker van deze nummers voerde in deze periode onder meer gesprekken met [medeverdachte 1]. [medeverdachte 1] had verschillende vennootschappen op naam staan, waarmee werkzaamheden voor derden werden verricht.
In een uitgeluisterd gesprek van 4 oktober 2016 vroeg [medeverdachte 1] aan zijn gesprekspartner of deze een fictieve leningsovereenkomst kon verzorgen – uiteindelijk ten bedrage van € 70.000 – ter verantwoording van de aankoop van een BMW X6.
Tijdens de doorzoeking van de woning van [medeverdachte 1] op 16 mei 2017 werd een bedrag van € 41.450 aan contanten aangetroffen, een leningsovereenkomst, alsook USB-sticks en externe harde schijven met daarop verschillende excel-bestanden genaamd ‘verdeelplan’. Deze verdeelplannen hadden kolommen getiteld: ‘bedrag opdracht’; ‘omschrijving’; ‘uitgevoerd’; en ‘te verdelen’. Drie andere kolommen hadden als titel de letters ‘J’, ‘M’ en ‘C’.
Op grond van deze (en andere) bevindingen is het vermoeden ontstaan dat [medeverdachte 1] betrokken was bij zogenaamde ‘kickback’-constructies met andere (rechts)personen ten behoeve van werkzaamheden die werden uitbesteed door woningcorporatie Vestia. Dat was de aanleiding voor het starten van het onderzoek ‘Ikszes’.
Betrokkenheid medewerkers Vestia
Uit nader onderzoek naar de gegevensdrager die bij [medeverdachte 1] waren aangetroffen bleek dat diverse e-mailberichten waren verstuurd of ontvangen met een verdeelplan als bijlage. Deze e-mailberichten waren gericht aan of afkomstig van [medeverdachte 2] en [ medeverdachte 3]. Beiden waren in de onderzoeksperiode – van 2015 tot en met medio 2018 – werkzaam bij de Rotterdamse woningcoöperatie Vestia: [medeverdachte 2] als senior vastgoedbeheerder, [medeverdachte 3] als medewerker sociaal beheer.
Als senior vastgoedbeheerder was [medeverdachte 2] belast met het voorbereiden en laten uitvoeren van planmatig onderhoud en schoonmaakwerkzaamheden aan verschillende panden van Vestia. Bij de totstandkoming van de onderhouds- en schoonmaakplannen bracht [medeverdachte 3] als medewerker sociaal beheer de wensen en behoeften in van gebruikers van de panden. [medeverdachte 2] had naast zijn werk voor Vestia sinds 1 mei 2015 een eigen adviesbureau, een eenmanszaak handelend onder de naam [bedrijf 1]. [medeverdachte 3] had eveneens naast zijn baan bij Vestia een bedrijf, hoewel dit formeel gezien op naam stond van zijn echtgenote, te weten [bedrijf 2].
Bij een doorzoeking van de woning van [medeverdachte 2] op 7 november 2018 werd een harde schijf aangetroffen met verdeelplannen (over 2017) die nog niet eerder in het onderzoek waren betrokken. Ook werd een notitieboekje aangetroffen met aantekeningen die betrekking hadden op bedragen en de personen tussen wie dat bedrag verdeeld zou worden.
Onderzoek naar bankrekeningen en facturen
Naar aanleiding van het aantreffen van de verdeelplannen is er onderzoek verricht naar verschillende bankrekeningen van (bedrijven van) [medeverdachte 2], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1]. Zodoende kwamen meerdere personen en bedrijven naar voren die mogelijk te maken hadden met de eerder genoemde kickback constructies bij het uitbesteden van werkzaamheden door Vestia.
Rol van verdachte
Uit het onderzoek naar de bankrekeningen kwam naar voren dat meerdere bedrijven, die werkzaamheden uitvoerden voor en in rekening brachten aan Vestia, betalingen hadden gedaan aan [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3], zowel rechtstreeks als via derde (rechts)personen, die vaak enkel als doorgeefluik fungeerden. Op dit moment in het onderzoek kwam het bedrijf [medeverdachte 4] naar voren. Bestuurder van deze rechtspersoon is [verdachte]. [medeverdachte 5] is adjunct-directeur en gevolmachtigde van [medeverdachte 4]. Ook kwam het bedrijf [medeverdachte 6] in het onderzoek naar voren. De verdachte is bestuurder en enig aandeelhouder van deze rechtspersoon.
Door [medeverdachte 4] zijn meerdere opdrachten verricht voor Vestia. Deze opdrachten komen terug op de aangetroffen verdeelplannen, waarbij vermeld is dat een deel van de verdiensten aan [medeverdachte 2] zou zijn betaald. Ook door het bedrijf [bedrijf 3] zijn meerdere opdrachten voor Vestia verricht. Via [medeverdachte 6] zou een deel van de aan [bedrijf 3] betaalde opdrachtsommen bij [medeverdachte 2] terecht gekomen zijn.
Aangifte Vestia en voeging als benadeelde partij
Bij brief van 29 december 2020 heeft Vestia aangifte gedaan van valsheid in geschrift, oplichting, verduistering (in dienstbetrekking), niet-ambtelijk omkoping en (gewoonte)witwassen. Destijds werd de schade veroorzaakt door deze strafbare feiten geschat op een bedrag tussen de € 2 en € 4 miljoen, daargelaten de kosten gemoeid met juridische bijstand, onderzoekskosten en schadeafwikkeling. [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] zijn ontslagen.
Bij brief van op 30 juli 2021 heeft Vestia zich gevoegd als benadeelde partij in het strafproces tegen de verdachte en zestien medeverdachten. Opgeteld bedraagt de vordering (afgerond) € 2.973.631, inclusief btw-schade en exclusief wettelijke rente. Van de verdachte wordt – onder meer – het bedrag van € 153.450,- gevorderd ter vergoeding van de geleden schade.
Vestia is met een aantal andere medeverdachten een buitengerechtelijke afdoening van de (gestelde) schade overeengekomen.
Medeverdachten
In de loop van het onderzoek Ikszes zijn naast [medeverdachte 2], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] 54 (rechts)personen aangemerkt als verdachten. De zaken van 33 verdachten worden thans door deze rechtbank behandeld.
Behandeling door rechtbank Den Haag
Aanvankelijk was het voornemen van de officier van justitie om de verdachten te vervolgen bij de rechtbank Rotterdam. Nadat gebleken was dat één van hen [medeverdachte 7] tot eind 2019 werkzaamheden had verricht op die rechtbank, is de strafzaak bij beschikking van 22 januari 2020 – op grond van het bepaalde in artikel 46b van de Wet op de Rechterlijke Organisatie – ter verdere behandeling naar de rechtbank Den Haag verwezen.
Tenlastegelegde feiten
Kort gezegd wordt de verdachte verweten dat hij, samen met anderen, feitelijk leiding heeft gegeven aan het door [medeverdachte 4], samen met anderen, valselijk opmaken van meerdere integriteitsverklaringen die als bijlage aan de onderhoudsovereenkomsten met Vestia zijn gevoegd, waarin staat vermeld dat de aanbiedingen ten behoeve van Vestia op regelmatige wijze tot stand zijn gekomen zonder overeenkomsten of onderlinge afgestemde gedragingen met anderen waardoor de prijs zou zijn verhoogd, waarbij de valsheid bestaat uit het in strijd met de waarheid ondertekenen van die verklaringen (feit 1).
Daarnaast wordt de verdachte verweten dat hij, samen met anderen, feitelijk leiding heeft gegeven aan het plegen van valsheid in geschrift door [medeverdachte 4], samen met anderen, door meerdere offertes en facturen van [medeverdachte 4] aan Vestia en aan verschillende VvE’s, en facturen van [bedrijf 4] en [bedrijf 5] gericht aan [medeverdachte 4] valselijk op te maken en op te nemen in haar administratie, terwijl hierin in strijd met de waarheid werkzaamheden staan vermeld die in werkelijkheid niet of niet in die omvang zijn verricht (feit 2).
Tevens wordt de verdachte verdacht van het, samen met anderen, feitelijk leidinggeven aan niet-ambtelijke omkoping door [medeverdachte 4], en anderen, van twee medewerkers van Vestia voor een bedrag van € 119.900,- (feit 3).
Voorts is aan de verdachte feitelijk leidinggeven, samen met anderen, aan oplichting van Vestia tenlastegelegd gepleegd door [medeverdachte 4], samen met anderen, door offertes en calculaties aan Vestia te doen toekomen waarin bedragen staan vermeld die hoger waren dan de bedragen waarvoor de betreffende werkzaamheden daadwerkelijk waren verricht en waarover vooraf afstemming had plaatsgevonden tussen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3], waarna de opdracht aan [medeverdachte 4] werd gegund, waarna de bedragen werden opgenomen in opdrachtformulieren, onderhoudsovereenkomsten met daarin een integriteitsverklaring opgenomen werden ondertekend, waarna er facturen werden gestuurd aan Vestia welke door Vestia werden betaald. Dit alles terwijl tegenover Vestia werd verzwegen dat er aan [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] een vergoeding werd betaald. Vestia is hierdoor bewogen tot afgifte van de onderhoudsovereenkomsten met [medeverdachte 4] en betaling van € 196.450,- (feit 4).
Tevens is aan de verdachte ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan het feitelijk leidinggeven, samen met anderen, aan het witwassen door [medeverdachte 4], samen met anderen, van € 119.900,- door de aard en herkomst van dit bedrag te verhullen en om te zetten door dit geldbedrag over te maken naar medeverdachten, en daar een gewoonte van te hebben gemaakt (feit 5).
Daarnaast is aan de verdachte tenlastegelegd dat hij feitelijk leiding heeft gegeven aan het plegen van valsheid in geschrift door [medeverdachte 6], samen met anderen, door het valselijk opmaken van twaalf facturen van [medeverdachte 6] aan [bedrijf 3] door hier werkzaamheden op te vermelden die in werkelijkheid niet of niet in die omvang zijn verricht en het gebruik maken van deze facturen (feit 6).
Vervolgens is aan de verdachte het feitelijk leidinggeven aan de niet-ambtelijke omkoping van een Vestia medewerker voor een bedrag van € 69.575,-, gepleegd door [medeverdachte 6], samen met anderen, tenlastegelegd (feit 7).
Tot slot wordt de verdachte verweten dat hij feitelijk leiding heeft gegeven aan het witwassen van een geldbedrag van € 92.650,- dan wel € 69.575,- door de aard en herkomst van dit bedrag te verhullen en om te zetten door dit bedrag over te maken aan medeverdachten, gepleegd door [medeverdachte 6], samen met anderen, en daar een gewoonte van te hebben gemaakt (feit 8).
3.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officieren van justitie hebben zich op het standpunt gesteld dat alle tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard.
3.3.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van alle tenlastegelegde feiten.
3.4.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in de bijlage II opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
3.5.
Bewijsoverwegingen
De rechtbank is met betrekking tot de ten laste gelegde feiten van oordeel dat deze wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Feiten 1 en 2
Uit de bewijsmiddelen volgt dat [medeverdachte 4] meerdere opdrachten voor Vestia heeft verricht. De FIOD heeft een verdeelplan aangetroffen waarop onder andere tien projecten staan vermeld waarbij ‘maas’ opdrachten heeft uitgevoerd voor Vestia. [medeverdachte 3] heeft verklaard dat ‘maas’ staat voor [medeverdachte 4]. Op het verdeelplan staan bij deze opdrachten kolommen met als kop onder meer ‘bedrag opdracht’, ‘uitgevoerd’ en ‘te verdelen’. Hieronder staan geldbedragen genoemd. Hieruit volgt dat een opdracht van Vestia voor een bepaald bedrag is gegund aan [medeverdachte 4], maar slechts voor een deel daarvan - of in het geheel niet - is uitgevoerd. Het verschil tussen het aanbestedingsbedrag en het bedrag waarvoor de opdracht is uitgevoerd staat in de kolom ‘te verdelen’. Dat bedrag zou volgens het verdeelplan onder andere met [medeverdachte 2] worden verdeeld.
Complex [complex 1] ([adres 1])
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat [medeverdachte 4] werkzaamheden heeft uitgevoerd voor Vestia aan complex ‘[complex 1]’ aan de [adres 1] in Rotterdam. Uit het dossier blijkt dat er over de offerte voor deze opdracht contact is tussen [medeverdachte 5] en [medeverdachte 2]. Zo is op 21 juli 2016 om 07.02 uur namens [medeverdachte 4] een offerte aan Vestia gestuurd voor Complex [complex 1] voor een bedrag van € 21.071,-. Vlak hierna, om 07.09 uur en 07.26 uur, hadden [medeverdachte 2] en [medeverdachte 5] telefonisch contact. Om 07.37 uur heeft [medeverdachte 5] een aangepaste offerte (DOC-206-8a t/m 8e) naar Vestia gestuurd waarop nu een bedrag van € 38.000,- stond vermeld, bijna € 17.000,- hoger dan in de eerdere offerte. De werkzaamheden die in de offerte staan genoemd zijn niet gewijzigd.
Het bedrag van € 38.000,-, is uiteindelijk in vijf termijnen aan Vestia gefactureerd en door Vestia aan [medeverdachte 4] betaald.
Op het aangetroffen verdeelplannen (DOC-128-3 en 4) staat er dat er ten behoeve van de opdracht ‘schilder sling’ € 21.000,- te verdelen is, waarvan 2/3 voor ‘C’ ([medeverdachte 2]) en 1/3 voor ‘M’ ([medeverdachte 3]).
[bedrijf 4] heeft een factuur gestuurd aan [medeverdachte 4] voor een bedrag van
€ 12.500,- voor grondwerkzaamheden. In de werkomschrijving van dit werk zijn echter geen grondwerkzaamheden genoemd en eigenaren van omringende bedrijven hebben ook geen grondwerkzaamheden daadwerkelijk waargenomen. Ook voor de hierna te noemen projecten [project 1] en [project 2] heeft [bedrijf 4] facturen aan [medeverdachte 4] gestuurd van € 2.500,- respectievelijk € 29.750,- terwijl geen werkzaamheden zijn verricht.
[medeverdachte 2] op zijn beurt heeft via zijn bedrijf [bedrijf 1]drie facturen gestuurd naar [bedrijf 4] voor een totaalbedrag van € 22.000,-. De op die facturen vermelde werkzaamheden (‘Advies begeleiding bestek aanpassing object Hoogheemraadschap Delft’, ‘Advies, begeleiding en keuring groenvoorziening ministeries Den Haag’ en ‘Advies en begeleiding inzake bouw infosysteem periode september en oktober’) heeft [medeverdachte 2] nooit verricht. [bedrijf 2], het bedrijf van [medeverdachte 3], heeft vervolgens een factuur van € 5.000,- aan [bedrijf 1] gestuurd. Op deze manier is het ‘te verdelen’ bedrag van € 21.000,- op het verdeelplan via [medeverdachte 4] en [bedrijf 4] bij [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] terecht gekomen.
Naar het oordeel van de rechtbank kan het niet anders, gelet op de tijdstippen en de handelingen die hierop volgden, en ondanks de andersluidende verklaring van gemachtigde [medeverdachte 5] ter zitting, dan dat het telefonisch contact tussen [medeverdachte 5] en [medeverdachte 2] zag op het ophogen van de offerte zodat er conform het verdeelplan geld kon worden verdeeld tussen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3]. Dat oordeel vindt ook steun in de omstandigheid dat de werkzaamheden vermeld op de twee offertes, die in prijs
€ 17.000, - verschillen, identiek zijn. Uit de geldstromen die na het ondertekenen van de overeenkomst volgden blijkt ook dat het geld daadwerkelijk volgens plan bij [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] terecht is gekomen.
Op grond hiervan verklaart de rechtbank bewezen dat de integriteitsverklaring, die als bijlage bij de getekende overeenkomst was gevoegd en daarvan deel uitmaakte (DOC-128-6) valselijk is opgemaakt. In de integriteitsverklaring is een clausule opgenomen dat de aanbieding door de opdrachtnemer op regelmatige wijze tot stand is gekomen. Hier is niet aan voldaan, nu de gedane offerte door [medeverdachte 4] aan Vestia ten behoeve van het onderhoud van Complex [complex 1] in overleg met [medeverdachte 2] is opgehoogd, zonder dat er werkzaamheden tegenover stonden, en met het oog op de betaling van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3].
De rechtbank stelt verder vast dat de werkzaamheden, zoals genoemd in de offerte, niet verricht zijn voor het bedrag dat op de offerte staat. Dat betekent dat de offerte (DOC-206-8a t/m 8e) valselijk is opgemaakt en dat de facturen die ten grondslag liggen aan deze offerte, te weten de facturen van [medeverdachte 4] aan Vestia en de facturen van [bedrijf 4] aan [medeverdachte 4] (DOC-206-2), en die in de administratie van [medeverdachte 4] zijn opgenomen, valselijk zijn opgemaakt.
Complex [project 1] ([adres 2] en [adres 3]):
Uit de bewijsmiddelen volgt dat [medeverdachte 4] werkzaamheden heeft verricht voor Vestia aan Complex [project 1] aan de [adres 2] en [adres 3] in Rotterdam. Uit de onderhoudsovereenkomst blijkt dat deze werkzaamheden € 27.400,- zouden kosten. Dit bedrag is ook door [medeverdachte 4] aan Vestia gefactureerd en door Vestia aan [medeverdachte 4] betaald.
Uit de verdeelplannen blijkt dat ‘schilderwerk Sint’ (Complex [project 1]) is gefactureerd voor € 27.400,-, terwijl het werk voor € 15.000,- is uitgevoerd, zodat er € 12.400,- over is gebleven om te verdelen.
In de administratie is een factuur voor € 2.500,- voor grondwerkzaamheden van [bedrijf 4] aan [medeverdachte 4] aangetroffen. Uit de onderhoudsovereenkomst blijkt echter dat de werkzaamheden van [medeverdachte 4] voor Vestia zouden bestaan uit behandeling van het houtwerk, herstellen van kitwerken (houtrot) en aanbrengen van duivenpinnen. Hierin wordt niet gesproken over grondwerkzaamheden.
Uit de omstandigheid dat de opdracht voor werkzaamheden aan Complex [project 1], net als Complex [complex 1], op de verdeelplannen voorkomt, bezien in combinatie met het aantreffen van een factuur voor grondwerken, voor een opdracht waarbij van grondwerkzaamheden geen sprake was, net als bij Complex [complex 1], acht de rechtbank, mede op grond van de overeenkomsten tussen de twee opdrachten, wettig en overtuigend bewezen dat ook hier sprake is van een opdracht die gegund is op basis van een vooraf afgestemde en opgehoogde offerte en dus dat de integriteitsverklaring bij die overeenkomst (DOC-128-13) valselijk is opgemaakt.
Complex [project 3] ([adres 4] en [adres 5]):
[medeverdachte 4] heeft werkzaamheden uitgevoerd voor Vestia aan complex [project 3], gelegen aan de [adres 4] en [adres 5] in Rotterdam. Hiervoor heeft [medeverdachte 4] een factuur gestuurd aan Vestia voor een bedrag van € 269.640,- (DOC-206-18). In het verdeelplan (DOC-128-4) is een opdracht ‘Herman’ opgenomen en volgens dit plan is deze opdracht voor € 269.640,- gefactureerd aan Vestia, maar zijn de werkzaamheden in werkelijkheid uitgevoerd voor € 229.640,-, zodat er € 40.000,- te verdelen was, waarvan € 26.666,67 aan [medeverdachte 2].
In de periode van maart 2017 tot april 2017 heeft [bedrijf 5], het bedrijf van de vader van [medeverdachte 2], meerdere facturen gestuurd aan [medeverdachte 4], voor een totaalbedrag van € 29.400,- ten behoeve van houtrotherstel (DOC-128-19a, -c, -i en -m). Deze bedragen zijn betaald door [medeverdachte 4] en vrijwel direct na ontvangst door [bedrijf 5] doorbetaald aan [bedrijf 1]. Op deze manier heeft [bedrijf 1] een bedrag van
€ 22.800,- ontvangen. Een bedrag van € 6.600,- is achtergebleven bij [bedrijf 5]. [bedrijf 5] heeft geen werkzaamheden voor [medeverdachte 4] verricht, óók niet via [medeverdachte 2] of andere derden.
Op grond van het vorenstaande verklaart de rechtbank bewezen dat de integriteitsverklaring, die als bijlage bij de getekende overeenkomst betreffende project [project 3] was gevoegd en daarvan deel uitmaakte (DOC-128-16) valselijk is opgemaakt. In de integriteitsverklaring is een clausule opgenomen dat de aanbieding door de opdrachtnemer op regelmatige wijze tot stand is gekomen. Hieraan is niet voldaan. Gelet op de betalingen aan [bedrijf 5] moet de offerte van [medeverdachte 4] aan Vestia ten aanzien van complex [project 3], na voorafgaande afstemming met [medeverdachte 2], zijn opgehoogd zonder dat daar werkzaamheden tegenover stonden.
De rechtbank stelt verder vast dat het werk dus niet is verricht voor het bedrag dat op de offerte staat zodat de offerte ten behoeve van complex [project 3] (DOC-206-18) valselijk is opgemaakt, evenals de daarop gebaseerde facturen van [medeverdachte 4] aan Vestia (DOC-128-18a, -b, -c en -d) en de facturen van [bedrijf 5] aan [medeverdachte 4] (DOC-128-19a, -c, -i en -m).
Project [project 4]
[medeverdachte 4] heeft werkzaamheden verricht voor Vestia met betrekking tot project ‘[project 4]’ voor een totaalbedrag van € 619.311,50. Uit een aangetroffen verdeelplan (DOC-128-21) volgt dat er ten aanzien van dit project (‘neus’) een bedrag van € 40.000,- te verdelen was, waarvan € 20.000,- voor [medeverdachte 2].
Op 3 februari 2018 heeft [bedrijf 5] een factuur aan [medeverdachte 4] gestuurd voor een bedrag van € 20.000,- ten behoeve van houtrotwerkzaamheden. Op 23 februari 2018 is dit bedrag door [medeverdachte 4] overgemaakt aan [bedrijf 5]. Zowel op 5 maart 2018 als op 8 maart 2018 heeft [bedrijf 5] een bedrag van € 10.000,- overgeschreven naar het rekeningnummer van [medeverdachte 2]. Op deze manier is het te verdelen bedrag zoals op het verdeelplan staat vermeld via [bedrijf 5] bij [medeverdachte 2] terecht gekomen. Ook voor dit project heeft [bedrijf 5] geen werkzaamheden voor [medeverdachte 4] verricht.
Op grond hiervan verklaart de rechtbank bewezen dat de integriteitsverklaring, die als bijlage bij de getekende overeenkomst was gevoegd en daarvan deel uitmaakte (DOC-128-25) valselijk is opgemaakt. In de integriteitsverklaring is een clausule opgenomen dat de aanbieding door de opdrachtnemer op regelmatige wijze tot stand is gekomen. Hier is niet aan voldaan nu de gedane offerte door [medeverdachte 4] aan Vestia ten behoeve van het onderhoud van project [project 4] in strijd met de integriteitsverklaring, conform het verdeelplan, is opgehoogd zonder dat daar werkzaamheden tegenover stonden. De rechtbank stelt op grond van het vorenstaande eveneens vast dat de factuur van [bedrijf 5] aan [medeverdachte 4] (DOC-128-24) valselijk is opgemaakt.
Complex [project 5]
Door [medeverdachte 4] zijn er meerdere werkzaamheden verricht voor Vestia aan het [project 5]. Dit complex komt drie keer terug op het verdeelplan (DOC-128-4), te weten onder ‘joub bog’, ‘joub balko+hwa’ en ‘jou [adres 1]’.
Ten aanzien van ‘joub bog’ is door [medeverdachte 5] namens [medeverdachte 4] een offerte gedaan aan Vestia met betrekking tot schilderwerkzaamheden aan het [project 5] in Rotterdam voor € 35.860,-. [medeverdachte 2] heeft hier namens Vestia akkoord voor gegeven. [medeverdachte 4] heeft vervolgens in twee termijnen gefactureerd aan Vestia, te weten € 20.000,- (excl. BTW) (DOC-206-25) en € 15.860,- (excl. BTW) (DOC-206-26). Volgens het verdeelplan is er € 10.000,- te veel gefactureerd, waarvan € 6.666,67 voor [medeverdachte 2] is.
Ten aanzien van ‘joub balko+hwa’ heeft [medeverdachte 4] in twee termijnen in totaal
€ 101.924,35 (excl. BTW) (DOC-206-29 en DOC-206-32) gefactureerd aan Vestia. Uit het verdeelplan volgt dat er van dit bedrag € 22.000,- was te verdelen, met een aandeel van
€ 14.666,67 voor [medeverdachte 2].
Ten aanzien van ‘jou [adres 1]’ stuurt [medeverdachte 4] een factuur van € 25.000,- (excl. BTW) naar Vestia voor balkonwerkzaamheden (DOC-206-34). Dit bedrag staat ook vermeld op het verdeelplan. Volgens het verdeelplan is er van dit bedrag € 4.450,- te verdelen, waarvan € 2.966,67 voor [medeverdachte 2].
Het totaalbedrag dat [medeverdachte 2] volgens het verdeelplan uit de opdrachten aan het [project 5] zou ontvangen is € 24.300,-. In de administratie van [medeverdachte 4] zijn drie facturen van [bedrijf 5] aan [medeverdachte 4] aangetroffen voor een totaalbedrag van
€ 24.500,- (DOC-128-19e, -g en -k). Uit onderzoek naar de betaalrekening van [bedrijf 5] blijkt dat zodra [bedrijf 5] deze bedragen heeft ontvangen deze worden doorgestort aan [bedrijf 1]. Op deze manier heeft [medeverdachte 2] zijn aandeel in het project [project 5] verkregen. Uit de doorstorting van de bedragen volgt ook dat de door [bedrijf 5] gefactureerde werkzaamheden niet hebben plaatsgevonden en dat de facturen enkel bedoeld waren om de ware aard van de betaalstroom toe te dekken.
De rechtbank stelt vast dat het werk door [medeverdachte 4] niet is verricht voor het gefactureerde bedrag en dat de facturen conform het verdeelplan zijn opgehoogd. De rechtbank verklaart bewezen dat de facturen van [medeverdachte 4] aan Vestia (DOC-206-25, -26, -29, -32 en -34) valselijk zijn opgemaakt, evenals de facturen van [bedrijf 5] aan [medeverdachte 4] (DOC-128-19e, -g en -k).
Ook verklaart de rechtbank bewezen dat de factuur van [bedrijf 5] aan [medeverdachte 4] ten bedrage van € 2.000,- (DOC-128-19p) vals is. Net als de hiervoor genoemde, valse facturen van [bedrijf 5] wordt in de omschrijving op deze factuur immers verwezen naar een offerte voor werk dat nooit heeft plaatsgehad.
[project 6] te Rotterdam
Door [bedrijf 4] is er een factuur opgesteld, opgenomen in de administratie van [medeverdachte 4], voor een bedrag van € 29.750,- voor het verrichten van straatwerkzaamheden aan de [project 6], alwaar een kringloopwinkel gevestigd is, voor [medeverdachte 4] ten behoeve van een opdracht van de gemeente Rotterdam (DOC-217-1). Uit de getuigenverklaring van [getuige 1] van de gemeente Rotterdam blijkt dat er inpandig werkzaamheden zijn verricht, maar niet aan de straat. De rechtbank stelt op grond hiervan vast dat de factuur van [bedrijf 4] aan [medeverdachte 4] valselijk is opgesteld.
Project [project 7]
Met betrekking tot project [project 7] is er een onderhoudsovereenkomst gesloten tussen Vestia en [bedrijf 6] voor het schilderen van bergingsdeuren en het coaten van de vloeren in de complexen [project 7] 1 tot en met 4 in Rotterdam. Het schilderen van de bergingsdeuren heeft [bedrijf 6] uitbesteed aan [medeverdachte 4] voor een bedrag van € 180.720,-. [medeverdachte 4] heeft dit bedrag in vier termijnen aan [bedrijf 6] gefactureerd. In het overzicht van [medeverdachte 4] met betrekking tot dit project blijkt dat het schilderwerk voor € 22.000,- is uitbesteed aan [bedrijf 5]. [bedrijf 5] heeft hiervoor een factuur aan [medeverdachte 4] gestuurd (DOC-080e). Dit bedrag is op 5 januari 2018 door [medeverdachte 4] overgemaakt en al na anderhalf uur door [bedrijf 5] overgemaakt op de rekening van [medeverdachte 2]. De rechtbank stelt vast dat dit werk niet door [bedrijf 5] is verricht en dat de facturen valselijk zijn opgemaakt om zo de werkelijke aard van de geldstroom richting [medeverdachte 2] te verhullen.
Voorwaardelijk verzoek horen getuige [getuige 2]
De verdediging heeft bij pleidooi een voorwaardelijk verzoek gedaan tot het horen van [getuige 2]. Zij zou kunnen verklaren dat er daadwerkelijk werkzaamheden door [bedrijf 5] zijn verricht met betrekking tot houtrotherstel. De rechtbank constateert dat het een herhaald verzoek betreft dat eerder is afgewezen. Het verzoek dient in dit stadium te worden beoordeeld op basis van het noodzaakscriterium. De rechtbank is van oordeel dat het horen van getuige [getuige 2] niet noodzakelijk is voor de beantwoording van de vragen uit artikelen 348 en 350 Sv en wijst het verzoek daarom af.
Conclusie feiten 1 en 2
Op grond van het vorenstaande verklaart de rechtbank de feiten 1 en 2 bewezen.
Feit 3
Zoals hiervoor onder feit 1 en 2 is overwogen, staat vast dat [medeverdachte 4] voor meerdere projecten aan Vestia hogere bedragen heeft gefactureerd dan waarvoor de werkzaamheden daadwerkelijk zijn uitgevoerd.
Uit de factuur- en geldstroom die daarop volgt blijkt dat een deel van deze teveel gefactureerde bedragen steeds bij [medeverdachte 2] terecht zijn gekomen. In totaal heeft [medeverdachte 2] een bedrag van € 119.900,- ontvangen uit de opdrachten van [medeverdachte 4] voor Vestia (€ 22.000 van [bedrijf 4]; en € 29.400, € 20.000, € 24.500, € 22.000 en € 2.000 van [bedrijf 5]).
De rechtbank heeft hiervoor al vastgesteld dat ten aanzien van de offerte van de werkzaamheden aan Complex [complex 1] [medeverdachte 5], na persoonlijk contact met [medeverdachte 2] (buiten kantooruren) de offerte van [medeverdachte 4] aan Vestia met een aanzienlijk bedrag heeft opgehoogd, zonder dat er werkzaamheden tegenover die ophoging stonden. Een deel van het bedrag dat met deze ophoging was gemoeid, is uiteindelijk – via een derde – bij [medeverdachte 2] terecht gekomen. Een vergelijkbaar patroon is zichtbaar bij de overige hiervoor genoemde opdrachten. De rechtbank is op grond hiervan van oordeel dat [medeverdachte 4] betalingen heeft beloofd en gedaan aan [medeverdachte 2] om zodoende opdrachten van Vestia te krijgen.
Uit het verhoor van getuige [getuige 3] volgt dat [medeverdachte 2] geen toestemming hadden om mee te werken aan de ‘bemiddelingswerkzaamheden’ en hiervoor een vergoeding voor te ontvangen, zodat [medeverdachte 2] hebben gehandeld in strijd met zijn plicht. Gelet op de verhullende omschrijvingen op de facturen van en aan [medeverdachte 4], het feit dat veel werkzaamheden die hierop vermeld staan niet zijn uitgevoerd en het feit dat een groot deel van de te veel gefactureerde bedragen bij [medeverdachte 2] terecht zijn gekomen, is de rechtbank van oordeel dat de verdachte redelijkerwijs kon en moest weten dat de [medeverdachte 2] in strijd met zijn plicht handelde. De rechtbank verklaart feit 3 wettig en overtuigend bewezen.
Niet is komen vast te staan dat [medeverdachte 4] ook [medeverdachte 3] wilde omkopen: van dat onderdeel wordt de verdachte dan ook vrijgesproken.
Feit 4
De verdachte en zijn medeverdachten hebben willens en wetens valse, opgehoogde, offertes opgesteld en ingediend bij Vestia. Samen hebben zij het offertetraject gemanipuleerd. Op grond van deze valse offertes zijn de opdrachten door Vestia aan [medeverdachte 4] gegund en zijn de in de offertes genoemde bedragen overgenomen in de opdrachtformulieren. Vervolgens werden voor deze te hoge bedragen facturen gestuurd aan Vestia. De rechtbank kwalificeert deze handelingen als oplichting. Door de frauduleuze constructie is bij Vestia een onjuiste voorstelling van zaken ontstaan en daarvan is misbruik gemaakt door de verdachten. Hierdoor hebben zij Vestia bewogen tot het aangaan van de onderhoudsovereenkomsten en tot afgifte van meerdere geldbedragen.
Feit 5
Door de genoemde frauduleuze constructies heeft Vestia geldbedragen overgemaakt aan [medeverdachte 4] (deels via [bedrijf 6]). [medeverdachte 4] heeft vervolgens een deel van deze bedragen omgezet door in totaal € 119.900,- aan [bedrijf 4] en [bedrijf 5] over te maken, die het op hun beurt – zoals de bedoeling was – aan [medeverdachte 2] overmaakten. Daarmee zijn deze bedragen witgewassen. Gelet op de periode en de regelmaat waarmee de frauduleuze handelingen zijn gepleegd acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat er sprake is van gewoontewitwassen.
Daderschap [medeverdachte 4]
De rechtbank stelt voorop dat een rechtspersoon als dader van een strafbaar feit kan worden aangemerkt indien de gedraging in redelijkheid aan de rechtspersoon kan worden toegerekend. Die toerekening is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, waartoe mede behoort de aard van de (verboden) gedraging. Een belangrijk oriëntatiepunt daarbij is of de gedraging heeft plaatsgevonden dan wel is verricht in de sfeer van de rechtspersoon. De rechtbank overweegt dat de strafbare handelingen werden verricht door of onder verantwoordelijkheid van de bestuurders van het bedrijf. Deze handelingen pasten in de normale bedrijfsvoering van [medeverdachte 4] en er werd over een langere periode met regelmaat op deze wijze gehandeld. Op grond hiervan stelt de rechtbank vast dat de handelingen zijn verricht in de sfeer van de rechtspersoon en dat de rechtspersoon derhalve als dader van een strafbaar feit kan worden aangemerkt.
Feitelijk leidinggeven aan [medeverdachte 4]
Bij de vraag of er sprake is van feitelijk leidinggeven dient niet uitsluitend de juridische positie te worden betrokken, maar ook de feitelijke positie van de verdachte bij de rechtspersoon en het gedrag dat de verdachte heeft vertoond of nagelaten op grond waarvan hij geacht moet worden aan die verboden gedraging feitelijke leiding te hebben gegeven.
De rechtbank overweegt uit het uittreksel van de Kamer van Koophandel blijkt dat de verdachte directeur is van [medeverdachte 4]. In zijn functie binnen het bedrijf heeft hij meerdere offertes, facturen en onderhoudsovereenkomsten namens [medeverdachte 4] ondertekend. Hij onderhield over deze opdrachten veelvuldig contact met [medeverdachte 2]. Op grond daarvan stelt de rechtbank vast dat de verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedragingen door [medeverdachte 4].
Feit 6
De FIOD heeft een verdeelplan aangetroffen waarop onder andere zeven projecten staan vermeld waarbij [bedrijf 3] opdrachten heeft uitgevoerd voor Vestia. Op dit verdeelplan staan bij deze opdrachten kolommen genoemd met onder meer ‘uitgevoerd’ en ‘te verdelen’ en hierbij staan geldbedragen genoemd. Hieruit volgt dat een opdracht van [bedrijf 3] voor een bepaald bedrag is aanbesteed, maar voor slechts een deel daarvan is uitgevoerd. Het verschil tussen het aanbestedingsbedrag en het bedrag waarvoor de opdracht is uitgevoerd staat in de kolom ‘te verdelen’. Dat bedrag zou volgens het verdeelplan onder andere met [medeverdachte 2] worden verdeeld.
Het totaal van de ‘te verdelen’ bedragen ten behoeve van opdrachten van [bedrijf 3] voor Vestia bedraagt € 92.650,-. In de administratie van [bedrijf 3] zijn twaalf facturen aangetroffen van [medeverdachte 6] voor deze zeven projecten voor een totaalbedrag dat daarmee exact overeenstemt: € 92.650,-.
Project 160952 (deel 1)
Onder Projectnummer 160952 heeft [bedrijf 3] onderzoek verricht naar de pannendaken van diverse complexen van Vestia. [bedrijf 3] heeft Vestia hiervoor totaal € 31.250,- gefactureerd.
Dit bedrag komt overeen met bedrag op het verdeelplan onder het kopje ‘bedrag opdracht’. Uit het verdeelplan blijkt dat deze opdracht voor € 18.750,- is uitgevoerd en dat er
€ 12.500,- te verdelen was, waarvan 2/3e, te weten € 9.375,-, voor ‘C’ ([medeverdachte 2]).
[medeverdachte 6] heeft een factuur gestuurd aan [bedrijf 3] voor een bedrag van € 12.500,-. Dit bedrag is door [medeverdachte 6] ontvangen en hiervan is vervolgens, overeenkomstig het verdeelplan, € 9.375,- overgeboekt naar [bedrijf 1], het bedrijf van [medeverdachte 2].
Project 160952 (deel 2)
Uit de administratie van [bedrijf 3] blijkt dat [medeverdachte 6] voor dit project nog een factuur heeft gestuurd, en wel voor een bedrag van € 6.000,- (excl. btw). Dit bedrag komt overeen met het bedrag in het verdeelplan in de kolom ‘te verdelen’. Uit het opdrachtformulier van Vestia, getekend door onder andere verdachte [medeverdachte 2], blijkt dat dit een aanvulling is op de eerdere opdracht betreffende pannendaken. Dit bedrag is door [bedrijf 3], na ontvangst van Vestia, betaald aan [bedrijf 7], die dit bedrag op zijn beurt heeft doorbetaald aan [bedrijf 1]. Op deze wijze is het te verdelen bedrag bij [medeverdachte 2] terecht gekomen.
Project 170264
Uit de administratie van [bedrijf 3] blijkt dat [bedrijf 3] werkzaamheden heeft uitgevoerd voor Vestia aan de galerijen van diverse complexen van Vestia voor een bedrag van
€ 16.000,-. Dit bedrag staat genoteerd in het verdeelplan. Uit het verdeelplan volgt dat deze opdracht in werkelijkheid is uitgevoerd voor € 12.000,-, waardoor er nog € 4.000,- te verdelen viel.
[medeverdachte 6] heeft een factuur aan [bedrijf 3] gestuurd voor een bedrag van € 4.000,-. Vervolgens heeft [medeverdachte 6] dit bedrag doorbetaald aan [bedrijf 7], die dit bedrag op zijn beurt heeft doorbetaald aan [bedrijf 1]. Zodoende is het te verdelen bedrag bij verdachte [medeverdachte 2] terecht gekomen.
Project 170243 (deel 1)
[bedrijf 3] heeft werkzaamheden verricht voor Vestia met betrekking tot de gevelrenovatie van complex [project 7]. Hiervoor heeft [bedrijf 3] in totaal een bedrag van € 27.222,- (excl. btw) gefactureerd. Uit het verdeelplan blijkt dat de opdracht in werkelijkheid is uitgevoerd voor € 20.222,- en dat er zodoende € 7.000,- overbleef om te verdelen. [medeverdachte 6] heeft € 7.000,- gefactureerd aan [bedrijf 3] en heeft dit bedrag na ontvangst overgemaakt aan [bedrijf 7]. Deze laatste heeft het bedrag vervolgens overgemaakt naar [bedrijf 1].
Project 170243 (deel 2)
Uit de administratie van [bedrijf 3] blijkt dat [medeverdachte 6] voor de opdracht met nummer 170243 nog een factuur heeft gestuurd voor een bedrag van € 2.000,- (excl. btw). Dit bedrag komt op het verdeelplan naar voren als te verdelen bedrag. Dit bedrag is vervolgens door [medeverdachte 6] wederom overgemaakt naar [bedrijf 7], die dit bedrag vervolgens weer heeft overgemaakt aan [bedrijf 1].
Project 170468
Door [getuige 4], medewerker van [bedrijf 3], is namens [bedrijf 3] een offerte, die is ondertekend door [medeverdachte 8], commercieel directeur bij [bedrijf 3], gestuurd aan Vestia voor het verrichten van werkzaamheden aan de galerijvloeren van complexen van Vestia voor een bedrag van € 520.386,-. Uit het opdrachtformulier van Vestia, mede ondertekend door verdachte [medeverdachte 2], blijkt dat de opdracht voor voornoemd bedrag is gegund aan [bedrijf 3]. Dit bedrag is door [bedrijf 3] gefactureerd aan Vestia.
Uit het verdeelplan blijkt dat er voor een opdracht met de omschrijving ‘gal 40/2 20’ € 60.000,- te verdelen viel. [medeverdachte 6] heeft in totaal zes facturen van € 10.000,- gestuurd aan [bedrijf 3] met beschrijving ‘projectnummer 170468’. Een gedeelte van dit bedrag is vervolgens via [bedrijf 7] terechtgekomen bij [bedrijf 1].
Project 170587
Uit de administratie van [bedrijf 3] volgt dat [bedrijf 3] werkzaamheden heeft verricht voor Vestia met betrekking tot brandveiligheid. [bedrijf 3] heeft hiervoor een factuur gestuurd aan Vestia voor een bedrag van € 4.500,-.
Uit het verdeelplan volgt dat er een bedrag te verdelen was van € 1.150,-. Dit bedrag is via [bedrijf 7] bij [bedrijf 1] terechtgekomen.
Conclusie feit 6
De rechtbank stelt vast dat de facturen van [medeverdachte 6] aan [bedrijf 3] valselijk zijn opgemaakt nu de bedragen op de facturen overeenkomen met de te verdelen bedragen uit de verdeelplannen. Daaruit volgt dat de werkzaamheden niet, althans niet voor de gefactureerde bedragen zijn verricht. De andersluidende verklaring van de verdachte acht de rechtbank, zoals hierna wordt overwogen, niet geloofwaardig.
De facturen zijn ook daadwerkelijk gebruikt door deze aan [bedrijf 3] te doen toekomen.
Feit 7
In totaal heeft [medeverdachte 6] € 92.650,- (excl. BTW) ontvangen van [bedrijf 3]. Hiervan heeft zij € 60.200,- (excl. btw) overgemaakt aan [bedrijf 7]. [bedrijf 7] heeft een bedrag van € 56.200,- overgemaakt aan [bedrijf 1], oftewel verdachte. Verder heeft [medeverdachte 6] in totaal € 9.375,- (excl. btw) rechtstreeks overgemaakt aan [bedrijf 1].
Uit het vorenstaande blijkt dat [medeverdachte 6] in totaal € 69.575 (excl. btw) (€ 60.200,- + € 9.375,-) heeft doorbetaald en dat daarvan een bedrag van € 65.575,- (€ 56.200,- + € 9.375,-) aan verdachte [medeverdachte 2] ten goede is gekomen. [medeverdachte 2] heeft vervolgens een bedrag van € 12.915,- doorbetaald aan [bedrijf 8], de eenmanszaak van [medeverdachte 8].
Uit de bewijsmiddelen volgt dat dit bedrag grotendeels door [medeverdachte 6] als steekpenningen is betaald aan [medeverdachte 2] om zo onderhoudsopdrachten van Vestia te verkrijgen. Uit het verhoor van getuige [getuige 3] volgt dat [medeverdachte 2] geen toestemming had om mee te werken aan de ‘bemiddelingswerkzaamheden’ en hiervoor een vergoeding van die bedrijven te ontvangen, zodat [medeverdachte 2] heeft gehandeld in strijd met zijn plicht.
Gelet op de verhullende omschrijvingen op de facturen van en aan [medeverdachte 6] en het contact tussen de verdachte en [medeverdachte 2], is de rechtbank van oordeel dat de verdachte redelijkerwijs kon en moest weten dat de [medeverdachte 2] in strijd met zijn plicht handelde.
Ter zitting heeft de verdachte verklaard dat [medeverdachte 8] hem heeft gevraagd of hij iemand wist om archiefwerkzaamheden te verrichten voor – uiteindelijk – Vestia. [medeverdachte 6], de persoonlijke beheervennootschap van verdachte, heeft toen [bedrijf 7] ingeschakeld en uitgeleend aan [bedrijf 3]. Volgens [bedrijf 3] heeft [bedrijf 7] de werkzaamheden naar tevredenheid verricht, aldus de verdachte, dus heeft [bedrijf 3] [medeverdachte 6] betaald en heeft [medeverdachte 6] [bedrijf 7] betaald. De rechtbank stelt echter vast dat [bedrijf 7] geen werkzaamheden heeft uitgevoerd. Geconfronteerd met de betalingen van [bedrijf 7] aan [bedrijf 1] heeft [bedrijf 7] immers tegenover de FIOD verklaard dat hij, niet wetende dat [medeverdachte 2] werkzaam was bij Vestia, op zijn beurt met goedvinden van [medeverdachte 6], de werkzaamheden in kwestie aan [medeverdachte 2] heeft uitbesteed. De rechtbank heeft geen enkele reden om aan te nemen dat [medeverdachte 2] naast zijn reguliere werkzaamheden voor Vestia óók nog via [bedrijf 7], [medeverdachte 6] en [bedrijf 3] nota bene voor zijn eigen werkgever (Vestia) archiefwerkzaamheden (ook weer ten behoeve van Vestia) heeft verricht ter waarde van
€ 92.650,-. Die gang van zaken is volstrekt onaannemelijk.
De rechtbank acht de verklaring van de verdachte dat [medeverdachte 6] [bedrijf 7] heeft ingehuurd voor de werkzaamheden en dat [bedrijf 7] vervolgens weer [bedrijf 1] heeft ingehuurd dan ook ongeloofwaardig.
De rechtbank verklaart feit 7 wettig en overtuigend bewezen.
Feit 8
Door de genoemde frauduleuze constructies heeft Vestia in totaal een geldbedrag van
€ 92.650,- (excl. BTW) teveel overgemaakt aan [bedrijf 3]. Dit geldbedrag is van misdrijf afkomstig, te weten de oplichting van Vestia. Hiervan is € 69.575 (excl. BTW) door de verdachte omgezet door bedragen over te maken aan [bedrijf 7] en [medeverdachte 2] en zodoende witgewassen. Gelet op de periode en de regelmaat waarmee de frauduleuze handelingen zijn gepleegd acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat sprake is van gewoontewitwassen.
Daderschap [medeverdachte 6]
De rechtbank stelt voorop dat een rechtspersoon als dader van een strafbaar feit kan worden aangemerkt indien de gedraging in redelijkheid aan de rechtspersoon kan worden toegerekend. Die toerekening is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, waartoe mede behoort de aard van de (verboden) gedraging. Een belangrijk oriëntatiepunt daarbij is of de gedraging heeft plaatsgevonden dan wel is verricht in de sfeer van de rechtspersoon. De rechtbank overweegt dat de strafbare handelingen feitelijk werden verricht door de verdachte, de bestuurder van het bedrijf. [medeverdachte 6] heeft onder zijn leiding facturen opgesteld en ontvangen, betaald en betaald gekregen. Verder heeft [medeverdachte 6] ten behoeve van de in- en uitlening van [bedrijf 7] een btw-nummer aangevraagd en heeft zich verzekerd, aldus de verdachte. Op grond hiervan stelt de rechtbank vast dat de handelingen zijn verricht in de sfeer van de rechtspersoon en dat de rechtspersoon derhalve als dader van een strafbaar feit kan worden aangemerkt.
Feitelijk leidinggeven aan [medeverdachte 6]
De rechtbank overweegt ten aanzien van [medeverdachte 6] dat uit het uittreksel van de Kamer van Koophandel blijkt dat de verdachte enig bestuurder en enig aandeelhouder is van [medeverdachte 6]. De verdachte heeft ter zitting van 23 november 2021 verklaard dat [medeverdachte 6] geen bedrijfsactiviteiten verricht en dat hij de vennootschap alleen heeft gebruikt voor de handelingen waarom het in deze zaak gaat. Gelet hierop stelt de rechtbank vast dat de verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedragingen gepleegd door [medeverdachte 6].
3.6.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1. medeverdachte 4] in de periode van 25 juli 2016 tot en met 27 september 2017 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, meerdere geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten meerdere integriteits-verklaringen (DOC-128-6; DOC-128-13; DOC-128-16; DOC-128-25), valselijk heeft opgemaakt door telkens schriftelijke integriteitsverklaringen (welke aan onderhouds-overeenkomsten met Vestia waren gehecht) te ondertekenen, waarin valselijk en in strijd met de waarheid is vermeld dat 'Alle door Opdrachtnemer gedane aanbiedingen ten behoeve van opdrachtgever op regelmatige wijze tot stand gekomen zijn en meer in het bijzonder tot stand komen zonder overeenkomst(en) of onderling afgestemde gedragingen met mede-inschrijvers, Onder-opdrachtnemers en/of andere derden, die er toe strekken of ten gevolge hebben dat de mededinging is of wordt verhinderd of beperkt en/of prijzen daardoor zijn of worden verhoogd', zulks telkens met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken, aan het plegen van welke bovengenoemde strafbare feiten verdachte tezamen en in vereniging telkens feitelijk leiding heeft gegeven;
2. [ medeverdachte 4] de periode van 21 juli 2016 tot en met 7 november 2018 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, haar bedrijfsadministratie, zijnde een (samenstel van) geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt door in haar administratie meerdere valse offertes en facturen op te nemen en te verwerken, te weten:
1) meerdere offertes telkens op naam van [medeverdachte 4] gericht aan Vestia Rotterdam, te weten een offerte d.d. 21 juli 2016 ter hoogte van 38.000 euro exclusief BTW (DOC-206-8a t/m -8e) en een offerte op naam van [medeverdachte 4] B.V. d.d. 7 oktober 2016 gericht aan Vestia Rotterdam ter hoogte van 269.640 euro exclusief BTW (DOC-206-18; en
2) meerdere facturen op naam van op naam van [medeverdachte 4] gericht aan Vestia en VvE [complex 1] en VvE [project 1] en VvE project 5] (DOC-128-15a t/m e; DOC-128-18a t/m -d; DOC-206-25 en -26; DOC-206-29 en -32; DOC-206-34) bestaande die valsheid hieruit dat op die facturen bedragen waren vermeld die hoger waren dan de werkelijke/oorspronkelijke bedragen voor de betreffende werkzaamheden en
3) meerdere facturen telkens op naam van [bedrijf 4] gericht aan [medeverdachte 4] d.d. 17 november 2016 (DOC-206-2 en DOC-206-4) (in totaal
15
,-exclusief BTW) en d.d. 3 augustus 2016 (DOC-217-1) (ter hoogte van € 29.750,00 BTW verlegd) en
4) meerdere facturen telkens op naam van [bedrijf 5], gericht aan [medeverdachte 4] B.V. onder vermelding van
- werknummer 2016.0779 (DOC-128-19a, -c, -i, -m) (in totaal 29.400 euro exclusief BTW);
- werknummer 2016.0766 (DOC-128-19e, -g, -k en p) (in totaal 26.500 euro
exclusief BTW);
- werknummer 2017.0750 (DOC-128-24) (in totaal 20.000 euro exclusief BTW) en - werknummer 2017.0287 (DOC-080e) (in totaal 22.000 euro exclusief BTW)
bestaande die valsheid hieruit dat op genoemde geschriften valselijk in
strijd met de waarheid werkzaamheden waren vermeld, die in werkelijkheid niet of niet in die omvang waren verricht, zulks telkens met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken,
aan welke bovengenoemde verboden gedragingen verdachte tezamen en in vereniging, telkens feitelijk leiding heeft gegeven;
3. [ medeverdachte 4] in de periode van 21 juli 2016 tot en met 7 november 2018 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, meermalen, aan [medeverdachte 2], geboren [geboortedatum medeverdachte 2] te [geboorteplaats medeverdachte 2], anders dan als ambtenaar werkzaam zijnde in dienstbetrekking als (senior) vastgoedbeheerder bij (woningcorporatie) Vestia naar aanleiding van hetgeen die [medeverdachte 2], in strijd met zijn plicht in zijn betrekking heeft gedaan, meermalen, een belofte, te weten de toezegging/instemming om die [medeverdachte 2] geldbedragen te betalen, en giften, te weten meerdere geldbedragen van in totaal
119.9euro, (door tussenkomst van [bedrijf 4] B.V. en [bedrijf 5] en [bedrijf 1]) heeft gedaan, van die aard en onder zodanige omstandigheden dat zij, verdachte, redelijkerwijs had moeten aannemen dat deze [medeverdachte 2] had gehandeld en zou handelen in strijd met zijn plicht aan welke bovengenoemde verboden gedragingen verdachte tezamen en in vereniging, telkens feitelijk leiding heeft gegeven;
4. [ medeverdachte 4] in de periode van omstreeks 21 juli 2016 tot en met 7 november 2018 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, meermaals, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels, Vestia heeft bewogen tot de afgifte van enig goed en het aangaan van een schuld, hebbende zij, verdachte, en haar mededaders
- offertes en calculaties verzonden en doen toekomen aan Vestia, waarin bedragen waren vermeld die hoger waren dan de werkelijke/oorspronkelijke bedragen voor de betreffende werkzaamheden, en waarin bedragen waren vermeld waarover vooraf afstemming had plaatsgevonden tussen [medeverdachte 2] (werkzaam zijnde in dienstbetrekking bij Vestia als senior vastgoedbeheer) en haar, verdachte, en haar mededaders en
- opdrachten van Vestia (voor die opgehoogde en aangepaste bedragen), gegund aan haar, verdachte en
- de bedragen van de (opgehoogde en aangepaste) offertes vermeld in opdrachtformulieren en
- integriteitsverklaringen ondertekend (welke telkens aan de overeenkomst met Vestia waren gehecht) en
- facturen gezonden aan en ingediend bij Vestia, terwijl de op die facturen vermelde bedragen hoger waren dan de werkelijke/oorspronkelijke bedragen voor de betreffende werkzaamheden en
- telkens tegenover Vestia verzwegen en verborgen gehouden dat er met betrekking tot de (overeengekomen en gefactureerde) vergoedingen een (verborgen of verzwegen) vergoeding en betaling aan [medeverdachte 2], was inbegrepen en overeengekomen waardoor Vestia werd bewogen tot
het aangaanvan meerdere schriftelijke "onderhoudsovereenkomst(en) voor planmatig onderhoud" (te weten/waaronder DOC-128-6, DOC-128-16; DOC-128-25) en
tot afgifte vaneen geldbedrag (1-OPV/ ZPV-5, p. 0261), aan welke bovengenoemde verboden gedragingen verdachte tezamen en in vereniging met een ander telkens feitelijk leiding heeft gegeven;
5. [ medeverdachte 4] in de periode vanaf 21 juli 2016 tot en met 30 oktober 2019 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, meermalen, geldbedragen, te weten geldbedragen van in totaal
119.900 euroexclusief BTW, heeft omgezet terwijl zij, verdachte, en haar mededaders wisten, dat bovenomschreven voorwerpen - onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf, terwijl zij, verdachte, en haar mededaders van het plegen van dat feit een gewoonte hebben gemaakt aan welke bovengenoemde verboden gedragingen verdachte tezamen en in vereniging, telkens feitelijk leiding heeft gegeven;
6. [ medeverdachte 6] in de periode van 1 april 2017 tot en met 7 december 2017 in Nederland tezamen en in vereniging met anderen, meermalen, facturen ten name van [medeverdachte 6] te Rotterdam, gericht aan [bedrijf 3] te Hellevoetsluis, te weten:
(1) factuurnummer F 2017.00251 (ongedateerd) (voor een totaalbedrag van 12.500,00 euro) (DOC-187/1) en
(2) factuurnummer F 2017.00251, d.d. 12-6-2017 (voor een totaalbedrag van 7.000,00 euro) (DOC-187/2) en
(3) factuurnummer F 2017.00252, d.d. 12-6-2017 (voor een totaalbedrag van 4.000,00 euro) (DOC-187/3) en
(4) factuurnummer F 2017-00253, d.d. 26-10-2017 (voor een totaalbedrag van 1.150,00 euro) (DOC-187/4) en
(5) factuurnummer F 2017-0254, d.d. 26-10-2017 (voor een totaalbedrag van 6.000,00 euro) (DOC-187/5) en
(6) factuurnummer F 2017-0255, d.d. 26-10-2017 (voor een totaalbedrag van 10.000,00 euro) (DOC-187/6) en
(7) factuurnummer F 2017-0256, d.d. 26-10-2017 (voor een totaalbedrag van 10.000,00 euro) (DOC-187/7) en
(8) factuurnummer F 2017-0257, d.d. 20-11-2017 (voor een totaalbedrag van 10.000,00 euro) (DOC-187/8) en
(9) factuurnummer F 2017-0258, d.d. 1-12-2017 (voor een totaalbedrag van 10.000,00 euro) (DOC-187/9) en
(10) factuurnummer F 2017-0259, d.d. 1-12-2017 (voor een totaalbedrag van 2.000,00 euro) (DOC-187/10) en
(11) factuurnummer F 2017-0260, d.d. 4-12-2017 (voor een totaalbedrag van 10.000,00 euro) (DOC-187/11) en
(12) factuurnummer F 2017-0261, d.d. 7-12-2017 (voor een totaalbedrag van 10.000,00 euro) (DOC-187/12),
zijnde geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt
immers hebben [medeverdachte 6] en haar mededaders, telkens valselijk in strijd met de waarheid -zakelijk weergegeven- op die onder (1 tot en met 12) genoemde facturen (ondersteuning- en inspectie- en advies- en archief) werkzaamheden vermeld en geschreven en opgenomen, die in werkelijkheid niet of niet in die omvang door haar, [medeverdachte 6] waren verricht, zulks telkens met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, aan welke bovengenoemde verboden gedragingen verdachte telkens feitelijk leiding heeft gegeven;
en
[medeverdachte 6] in de periode van 1 april 2017 tot en met 7 december 2017 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, meermalen gebruik heeft gemaakt van (onder 1 t/m 12) genoemde valselijk opgemaakte facturen als ware die echt en onvervalst, door deze te verzenden en doen toekomen aan [bedrijf 3] zulks terwijl [medeverdachte 6], en haar mededaders wisten dat deze geschriften bestemd waren voor zodanig gebruik, aan welke bovengenoemde verboden gedragingen verdachte telkens feitelijk leiding heeft gegeven;
7. [ medeverdachte 6] in de periode vanaf 27 maart 2017 tot en met 24 januari 2018 in Nederland, tezamen en in vereniging met een anderen, meermalen aan [medeverdachte 2], geboren [geboortedatum medeverdachte 2] te [geboorteplaats medeverdachte 2], anders dan als ambtenaar werkzaam zijnde in dienstbetrekking als (senior) vastgoedbeheerder bij woningcorporatie Vestia, naar aanleiding van hetgeen die [medeverdachte 2] in strijd met zijn plicht in zijn betrekkingen heeft gedaan, meermalen, een belofte, te weten de toezegging/instemming om die [medeverdachte 2] geldbedragen te betalen (via [bedrijf 7] en [bedrijf 1]), en giften, te weten meerdere geldbedragen van in totaal
65.575,00exclusief BTW (AMB-171 p. 2205, 1-OPV/ZPV-6 p. 0274 via [bedrijf 7] en [bedrijf 1]) heeft gedaan, van die aard en onder zodanige omstandigheden dat [medeverdachte 6] redelijkerwijs had moeten aannemen dat deze [medeverdachte 2] had gehandeld en zou handelen in strijd met zijn plicht, aan welke bovengenoemde verboden gedragingen verdachte telkens feitelijk leiding heeft gegeven;
8. [ medeverdachte 6] in de periode vanaf 1 april 2017 tot en met 24 januari 2018 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, meermalen, geldbedragen van in totaal 69.575,00 (AMB-171 p. 2205, 1-OPV/ZPV-6 p. 0274) heeft omgezet, terwijl zij en haar mededaders wisten, dat bovenomschreven geldbedrag - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf, terwijl [medeverdachte 6] en haar mededaders van het plegen van dat feit een gewoonte hebben gemaakt,
aan welke bovengenoemde verboden gedragingen verdachte telkens feitelijk leiding heeft gegeven.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officieren van justitie hebben gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf van 240 uren.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om bij de strafoplegging rekening te houden met het blanco strafblad van verdachte en het feit dat de redelijke termijn is overschreden zoals bedoeld in artikel 6 EVRM.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich tezamen met zijn medeverdachten schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift, aan omkoping van een medewerker van Vestia, oplichting van Vestia en aan het witwassen van de middels de oplichting verkregen gelden, kort gezegd: corruptie. Corruptie vormt een aantasting van het financieel-economisch bestel, onder meer omdat dit ernstige concurrentievervalsing tot gevolg heeft en omdat voorts – door het witwassen – gelden worden onttrokken aan het zicht van justitie met ontwrichting van het economisch verkeer als gevolg. Ook heeft de verdachte misbruik gemaakt van het vertrouwen dat in het maatschappelijk verkeer pleegt te worden gesteld in schriftelijke stukken met bewijsbestemming, zoals facturen. De verdachte heeft het belang van eerlijk handelsverkeer door zijn handelwijze veronachtzaamd.
Daarbij komt dat door Vestia op te lichten de verdachte het vertrouwen dat de samenleving in de integriteit van de publieke sector mag hebben heeft geschaad. Vestia is immers een instelling werkzaam in het belang van de volkshuisvesting en daarmee in het belang van de publieke sector.
De verdachte is bereid geweest om met zijn bedrijf [medeverdachte 4] een hoog bedrag aan steekpenningen te betalen aan een medewerker van Vestia in ruil voor het toekennen van opdrachten. Om dit voor de buitenwereld te verhullen zijn er in grote mate valse geschriften opgesteld op naam van verschillende bedrijven.
Niet alleen op deze manier heeft de verdachte geld van Vestia achterover gedrukt. Hij heeft ook zijn ‘’persoonlijke holding’’ [medeverdachte 6] ingezet om als doorgeefluik te fungeren om zo geldbedragen van Vestia aan [bedrijf 3] door te sluizen naar [medeverdachte 2]. Hiervoor heeft hij facturen opgesteld zonder dat daadwerkelijk werkzaamheden zijn verricht. De rechtbank acht het zeer kwalijk dat de verdachte, enkel om de werkelijke reden achter de geldstroom te verhullen, een rechtspersoon, die normaliter geen bedrijfsactiviteiten verricht, heeft ingezet en ook derden – [bedrijf 7] – bij het frauduleuze handelen heeft betrokken. Dat duidt erop dat de verdachte een actieve rol heeft gespeeld. De verdachte heeft bovendien niet alle te verdelen bedragen doorbetaald aan [medeverdachte 2]. Een substantieel deel is in [medeverdachte 6] achtergebleven, zodat verdachtes vennootschap hieraan ook heeft verdiend.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 19 oktober 2021.
Tijdsverloop
Ten aanzien van het tijdsverloop overweegt de rechtbank dat bij de bepaling van de duur van een redelijke termijn waarbinnen een strafzaak dient te zijn afgerond rekening moet worden gehouden met een aantal omstandigheden, waaronder de ingewikkeldheid van de zaak. Hierbij valt te denken aan de omvang van het verrichte onderzoek alsmede aan de gelijktijdige berechting van zaken tegen de medeverdachten. De zaak van de verdachte is onderdeel van een groot fraudeonderzoek waarbij er naast verdachte nog 32 andere verdachten gelijktijdig terecht staan. De strafbare feiten hebben zich tot in ieder geval eind 2018 voorgedaan, waarna het onderzoek voortvarend door de FIOD is verricht. De zaak is vervolgens in november 2021 inhoudelijk op zitting behandeld. De rechtbank is van oordeel dat er gelet op deze omstandigheden geen sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn waardoor dit niet kan meewegen bij de op te leggen straf.
De op te leggen straf
De rechtbank acht, anders dan de officieren van justitie, gelet op de ernst van de feiten en de grote en actieve betrokkenheid van de verdachte hierbij, uitsluitend een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats. De rechtbank zal dan ook aan de verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden opleggen.
Voor een voorwaardelijk deel ziet de rechtbank geen aanleiding.

7.De vordering van de benadeelde partij/de schadevergoedingsmaatregel

Stichting Vestia heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd en heeft betaling gevorderd van een schadevergoeding van een bedrag van primair € 172.892,12 en subsidiair € 153.450,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 november 2018. Het gaat om materiële schade, waarbij Vestia heeft gevorderd óók schade te vergoeden die is ontstaan doordat zij BTW heeft betaald. In haar subsidiaire vordering ziet Vestia af van vergoeding van dit deel van haar schade.
Naar de rechtbank begrijpt gaat het bij het subsidiaire bedrag om hoofdelijke veroordeling van verdachte [verdachte] en
  • medeverdachten [medeverdachte 5], [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] voor een gedeelte van de vordering groot € 77.550,- en
  • medeverdachten [medeverdachte 5], [medeverdachte 4], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 9] voor een gedeelte van de vordering groot € 75.900,-.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officieren van justitie hebben geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente, en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht de vordering af te wijzen, althans de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Voor zover de vordering betrekking heeft op schade die Vestia stelt te hebben geleden doordat zij BTW heeft voldaan verklaart de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering. Behandeling van dit deel van de vordering is een onevenredige belasting van het toch al omvangrijke strafgeding. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De verdediging wenst [medeverdachte 2] in vrijwaring op te roepen. De rechtbank zal de verdachte daartoe niet in de gelegenheid stellen, omdat de wet niet voorziet in een vrijwaringprocedure binnen het strafproces. Dat laat onverlet de mogelijkheden om verhaal te halen op medeverdachten in een afzonderlijke civiele procedure.
Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat eventuele schade per post moet worden vastgesteld. Daarbij neemt de rechtbank, anders dan Vestia, niet de verdeelplannen als uitgangspunt, maar de betalingen van [medeverdachte 4] aan [bedrijf 4] en aan de vader van [medeverdachte 2].
In deze strafprocedure is vastgesteld vanuit de eenmanszaak van de vader van [medeverdachte 2] [bedrijf 5] facturen zijn verzonden aan [medeverdachte 4] ten bedrage van € 97.900,-. [bedrijf 5] heeft met die facturen houtrotherstelwerkzaamheden in rekening gebracht die in onderaanneming voor Vestia zouden zijn uitgevoerd, maar in werkelijkheid niet zijn verricht. Toch heeft [medeverdachte 4] deze bedragen betaald aan [bedrijf 5] en in rekening gebracht bij Vestia. In het bedrag van € 97.900,-. zit een factuur van € 22.000,- inbegrepen die betrekking op het project [project 7]. Voor dat project heeft Vestia geen vordering ingediend. De rechtbank brengt dit bedrag daarom in mindering.
Daarnaast is in deze strafprocedure vastgesteld dat [bedrijf 4] facturen heeft verzonden aan [medeverdachte 4] ten bedrage van € 12.500,- (project [complex 1]), € 2.500,- (project [project 1]) en € 29.750,- (project [project 7]). [bedrijf 4] heeft met haar facturen werkzaamheden in rekening gebracht die in onderaanneming voor Vestia zouden zijn uitgevoerd, maar in werkelijkheid niet zijn verricht. [medeverdachte 2] heeft voor een bedrag van € 22.000,- aan [bedrijf 4] gefactureerd en [bedrijf 4] heeft dit bedrag betaald. Ook deze bedragen heeft [medeverdachte 4] betaald en bij Vestia in rekening gebracht.
Bij de begroting van de schade gaat de rechtbank er daarom vanuit dat de schade van Vestia gelijk is aan het bedrag van € 75.900,- dat zij, project [project 7] buiten beschouwing gelaten, via [medeverdachte 4] aan [bedrijf 5] heeft betaald en het bedrag van € 44.750,- dat zij via [medeverdachte 4] aan [bedrijf 4] heeft betaald.
Het verweer dat Vestia geen schade heeft geleden, althans niet in de gestelde omvang, omdat de kosten deels zijn doorberekend, wordt niet gevolgd. Als Vestia via huurverhoging de meerkosten al heeft doorberekend aan haar huurders, hetgeen overigens niet aannemelijk is gemaakt, dan heeft dat geen invloed op de verplichting tot schadevergoeding die rust op de verdachte en anderen. Die verplichting vloeit immers voort uit het onrechtmatig handelen van de verdachte en zijn mededaders.
De stelling van de verdediging dat intern toezicht en controle bij Vestia ernstig lijkt te zijn tekortgeschoten heeft evenmin gevolgen voor de berekening van de schade. Die stelling – opgevat als een beroep op eigen schuld ex artikel 6:101 BW – kan, bezien in het licht van de omstandigheid dat de verdachte en zijn mededaders Vestia opzettelijk hebben opgelicht door het aan de gunning van de opdrachten voorafgaande offertetraject te manipuleren, niet leiden tot een vermindering van de vergoedingsplicht die op de verdachte rust. Deze omstandigheid verzet zich ook, voor zover de verdachte dat heeft willen betogen, tegen matiging van die verplichting op de voet van artikel 6:109 BW.
De verdachte is als bestuurder van [medeverdachte 4] hoofdelijk aansprakelijkheid, omdat hem persoonlijk een ernstig verwijt treft. Dat blijkt voldoende uit zijn strafrechtelijke veroordeling in deze zaak. Niet is gebleken van (overige) omstandigheden die aanleiding dienen te zijn tot matiging van de verplichting tot schadevergoeding.
De onder 2 bewezenverklaarde handelingen van verdachte en zijn mededaders hebben rechtstreeks schade veroorzaakt bij Vestia voor een bedrag van € 120.650,-. De rechtbank zal de vordering toewijzen tot dit bedrag, bestaande uit materiële schade.
De wettelijke rente over deze vordering wordt, conform de eis, toegewezen met ingang van 7 november 2018. De schade is voordien ontstaan.
Aangezien de vordering grotendeels wordt toegewezen, wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, begroot op nihil, en voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Omdat de verdachte de strafbare feiten ter zake waarvan schadevergoeding wordt toegekend samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de toegewezen proceskosten. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover een van de mededaders een bedrag aan de benadeelde partij heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.
Geen schadevergoedingsmaatregel
Vestia heeft verzocht om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, omdat inning door het CJIB veel effectiever en (kosten)efficiënter is dan inning door haarzelf. De maatregel kan voorkomen dat haar kosten verder oplopen. Daarbij kan de met de schadevergoedingsmaatregel samenhangende gijzeling een passend drukmiddel zijn om tot betaling te bewegen, aldus Vestia.
Overwogen wordt het volgende. De schadevergoedingsmaatregel is een zelfstandige strafrechtelijk maatregel die beoogt een door een strafbaar feit benadeelde te versterken in zijn positie tot herstel van de rechtmatige toestand. Hieraan ligt de gedachte ten grondslag de benadeelde de inspanningen om dat herstel te bereiken zoveel mogelijk uit handen te nemen. Die inspanningen worden door het opleggen van de maatregel in handen gelegd van het openbaar ministerie (de Nederlandse Staat).
Naar het oordeel van de rechtbank is oplegging van de schadevergoedingsmaatregel in dit geval niet passend. De rechtbank ziet geen aanleiding de kosten van inning via de schadevergoedingsmaatregel af te wentelen op de Staat. Uit de reeds getroffen schikkingen met andere verdachten blijkt verder dat Vestia in staat is om zelf de incasso van heden toegewezen vordering ter hand te nemen. Eventueel staat haar daarbij de mogelijkheid van lijfsdwang via 585 e.v. van Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering dienste.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 47, 57, 225, 326, 328ter, 420bis en 420ter van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.6 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1
medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging;
ten aanzien van feit 2
medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging;
ten aanzien van feit 3
medeplegen van aan iemand die, anders dan als ambtenaar, werkzaam is in dienstbetrekking, naar aanleiding van hetgeen deze in zijn betrekking heeft gedaan en nagelaten, een gift en belofte doen van die aard of onder zodanige omstandigheden, dat hij redelijkerwijs moet aannemen dat deze handelt in strijd met zijn plicht, meermalen gepleegd, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging;
ten aanzien van feit 4
medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging;
ten aanzien van feit 5 eerste en tweede cumulatief/alternatief
medeplegen van gewoontewitwassen, meermalen gepleegd begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging;
ten aanzien van feit 6 eerste en tweede cumulatief/alternatief
medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging;
en
medeplegen van opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging;
ten aanzien van feit 7
medeplegen van aan iemand die, anders dan als ambtenaar, werkzaam is in dienstbetrekking, naar aanleiding van hetgeen deze in zijn betrekking heeft gedaan en nagelaten, een gift en belofte doen van die aard of onder zodanige omstandigheden, dat hij redelijkerwijs moet aannemen dat deze handelt in strijd met zijn plicht, meermalen gepleegd, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging;
ten aanzien van feit 8 eerste en tweede cumulatief/alternatief
medeplegen van gewoontewitwassen, meermalen gepleegd begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
2 (TWEE) MAANDEN;
wijst de vordering tot schadevergoeding van Stichting Vestia toe tot een bedrag van
€ 120.650,-;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met zijn mededaders [medeverdachte 5], [medeverdachte 4], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 9], in die zin dat indien en voor zover de een betaalt de ander zal zijn bevrijd, om aan Stichting Vestia te betalen een bedrag van € 75.900,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 november 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met zijn mededaders [medeverdachte 5], [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2], in die zin dat indien en voor zover de een betaalt de ander zal zijn bevrijd, om aan Stichting Vestia te betalen een bedrag van € 44.750,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 november 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte tevens hoofdelijk in de proceskosten van Stichting Vestia, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
bepaalt dat als zijn mededaders [medeverdachte 5], [medeverdachte 4], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 9] geheel of gedeeltelijk aan Stichting Vestia hebben betaald de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te voldoen;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering en dat de benadeelde partij dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. L.K. van Zaltbommel, voorzitter,
mr. F.A.M. Veraart, rechter,
mr. J. Snoeijer, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. F. Westhoek en W.H. Ng, griffiers,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 december 2021.
Bijlage I: de tenlastegelegde feiten
1. medeverdachte 4] in op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 25 juli 2016 tot en met 27 september 2017 te Rotterdam en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), een of meerdere geschrift(en) die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten een of meerdere Integriteitsverklaring(en) (DOC‐128‐6, DOC‐128‐13; DOC‐128‐16; DOC‐128‐25), valselijk heeft opgemaakt en/of vervalst, en/of valselijk heeft doen en/of laten opmaken en/of doen en/of laten vervalsen door (een) ander(en), door (telkens) (een) schriftelijke integriteitsverklaring(en) (welke aan onderhoudsovereenkomst(en) met Vestia was/waren gehecht) te ondertekenen, waarin valselijk en in strijd met de waarheid is vermeld dat ‘Alle door Opdrachtnemer gedane aanbiedingen ten behoeve van opdrachtgever op regelmatige wijze tot stand gekomen zijn en meer in het bijzonder tot stand komen zonder overeenkomst(en) of onderling afgestemde gedragingen met mede‐inschrijvers, Onderopdrachtnemers en/of andere derden, die er toe strekken of ten gevolge hebben dat de mededinging is of wordt verhinderd of beperkt en/of prijzen daardoor zijn of worden verhoogd’, althans woorden van gelijke strekking,
zulks (telkens) met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken,
tot het plegen van welk(e) bovengenoemde strafbare feit(en) verdachte tezamen en in vereniging, althans alleen, (telkens) opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke bovengenoemde verboden gedraging(en) verdachte tezamen en in vereniging, althans alleen, (telkens) feitelijk leiding heeft gegeven;
2. [ medeverdachte 4] op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 21 juli 2016 tot en met 7 november 2018 te Rotterdam en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), haar (bedrijfs)administratie, zijnde een (samenstel van) geschrift(en) die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt en/of vervalst, en/of valselijk heeft doen en/of laten opmaken en/of doen en/of laten vervalsen door (een) ander(en), door in haar administratie een of meerdere valse of vervalste offerte(s) en/of factu(u)r(en) op te nemen en/of te verwerken, te weten:
1) een of meerdere offerte(s) (telkens) op naam van [medeverdachte 4] gericht aan Vestia
Rotterdam, te weten/waaronder een offerte d.d. 21 juli 2016 ter hoogte van 38.000 euro
exclusief BTW (DOC‐206‐8a t/m ‐8e) en/of een offerte op naam van [medeverdachte 4] d.d. 7 oktober 2016 gericht aan Vestia Rotterdam ter hoogte van 269.640 euro exclusief BTW
(DOC‐206‐18); en/of
2) een of meerdere factu(u)r(en) (telkens) op naam van op naam van [medeverdachte 4], gericht aan Vestia en/of VvE [complex 1] en/of VvE [project 1] en/of VVE [project 5] (DOC‐128‐15a t/m ‐ e; DOC‐128‐18a t/m –d; DOC‐206‐25 en ‐26; DOC‐206‐29 en ‐32; DOC‐206‐34)
althans een of meerdere offerte(s) en/of factu(u)r(en) op naam van [medeverdachte 4],
bestaande die valsheid hieruit dat op die offerte(s) en/of factu(u)r(en) (een) bedrag(en) was/waren vermeld dat/die (veel) hoger was/waren dan de/het werkelijke/oorspronkelijke bedrag(en) voor de betreffende werkzaamheden; en/of
3) een of meerdere factu(u)r(en) (telkens) op naam van [bedrijf 4] gericht aan [medeverdachte 4] d.d. 17 november 2016 (DOC‐206‐2) en/of d.d. 17 november 2016 (DOC‐206‐4) (in totaal 15.000 euro exclusief BTW) en/of d.d. 3 augustus 2016 (DOC‐217‐1) (ter hoogte van 29.750,00 BTW verlegd); en/of
4) een of meerdere factu(u)r(en) (telkens) op naam van [bedrijf 5],
gericht aan [medeverdachte 4], onder vermelding van
o werknummer 2016.0779 (DOC‐128‐19a, ‐c, ‐i, ‐m) (in totaal 29.400 euro exclusief
BTW); en/of
o werknummer 2016.0766 (DOC‐128‐19e, ‐g, ‐k, en p) (in totaal 26.500 euro
exclusief BTW); en/of
o werknummer 2017.0750 (DOC‐128‐24) (in totaal 20.000 euro exclusief BTW)
en/of
o werknummer 2017.0287 (DOC‐080e) (in totaal 22.000 euro exclusief BTW)
althans een of meerdere offerte(s) en/of factu(u)r(en) op naam van [bedrijf 4] en/of [bedrijf 5],
bestaande die valsheid hieruit dat op genoemd(e) geschrift(en) valselijk in strijd met de waarheid werkzaamheden waren vermeld, die in werkelijkheid niet en/of niet in die omvang waren verricht, in elk geval niet voor zulk(e) (een) bedrag(en) had(den) plaatsgevonden (en/of in werkelijkheid betrekking hadden op het afdekken in de administratie van [medeverdachte 4] van betalingen aan [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3])
zulks (telkens) met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken,
tot het plegen van welk(e) bovengenoemde strafbare feit(en) verdachte tezamen en in vereniging, althans alleen, (telkens) opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke bovengenoemde verboden gedraging(en) verdachte tezamen en in vereniging, althans alleen, (telkens) feitelijk leiding heeft gegeven;
3. [ medeverdachte 4] op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 21 juli 2016 tot en met 7 november 2018 (telkens) te Rotterdam en/of Bergschenhoek en/of Berkel en Rodenrijs en/of Wateringen en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, aan [medeverdachte 2], geboren [geboortedatum medeverdachte 2] te [geboorteplaats medeverdachte 2], anders dan als ambtenaar werkzaam zijnde in dienstbetrekking als (senior) vastgoedbeheerder bij (woningcorporatie) Vestia, en/of aan
[medeverdachte 3], geboren [geboortedatum medeverdachte 3] te [geboorteplaats medeverdachte 3], anders dan als ambtenaar werkzaam zijnde in dienstbetrekking als medewerker sociaal beheer bij woningcorporatie Vestia,
naar aanleiding van hetgeen die [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3], in strijd met zijn/hun plicht in zijn/hun betrekking(en) heeft/hebben gedaan en/of nagelaten dan wel
zal/zou/zullen/zouden doen en/of nalaten, meermalen, althans eenmaal, (een) belofte(n), te weten de toezegging/instemming om die [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] geldbedrag(en) te betalen, en/of gift(en), te weten een of meerdere geldbedrag(en) van (in totaal) (circa) 119.900 euro, althans een of meerdere geldbedrag(en), (door tussenkomst van [bedrijf 4] en/of [bedrijf 5] en/of [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] en/of (een) andere (rechts)perso(o)n(en)) heeft gedaan,
van die aard en onder zodanige omstandigheden dat [medeverdachte 4] redelijkerwijs had moeten aannemen dat deze [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] had(den) gehandeld en/of zou(den) handelen in strijd met zijn/hun plicht,
tot het plegen van welk(e) bovengenoemde strafbare feit(en) verdachte tezamen en in vereniging, althans alleen, (telkens) opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke bovengenoemde verboden gedraging(en) verdachte tezamen en in vereniging, althans alleen, (telkens) feitelijk leiding heeft gegeven;
4. [ medeverdachte 4] op een of meerdere tijdstip(pen) in de periode van omstreeks 21 juli 2016 tot en met 7 november 2018 te Rotterdam en/of Bergschenhoek en/of Berkel en Rodenrijs en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, meermaals, althans eenmaal, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, Vestia heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, en/of tot het verlenen van een dienst en/of het
ter beschikking stellen van gegevens en/of tot het aangaan van een schuld of tot het teniet doen van een inschuld, hebbende [medeverdachte 4] en/of haar mededader(s)
‐ (een) offerte(s) en/of (een) calculatie(s) verzonden en/of doen toekomen aan Vestia, waarin (een) bedrag(en) was/waren vermeld dat/die (veel) hoger was/waren dan de/het
werkelijke/oorspronkelijke bedrag(en) voor de betreffende werkzaamheden, en/of waarin
(een) bedrag(en) was/waren vermeld waarover vooraf afstemming had plaatsgevonden
tussen [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] (werkzaam zijnde in dienstbetrekking bij
Vestia als senior vastgoedbeheer en/of medewerker sociaal beheer), en haar, [medeverdachte 4]
B.V., en/of haar mededader(s); en/of
‐ (een) opdracht(en) van Vestia (voor die opgehoogde en/of aangepaste bedragen), gegund
en/of laten/doen gunnen aan haar, [medeverdachte 4]; en/of
‐ het/de bedrag(en) van de (opgehoogde en/of aangepaste) offerte(s) vermeld en/of laten/doen vermelden in (een) opdrachtformulier(en); en/of
‐ (een) integriteitsverklaring(en) ondertekend (welke telkens aan de overeenkomst met Vestia was/waren gehecht); en/of
‐ factu(u)r(en) gezonden aan en/of ingediend en/of doen/laten zenden en/of indienen bij
Vestia, terwijl het/de op die factu(u)r(en) vermelde bedrag(en) (veel) hoger was/waren dan
de/het werkelijke/oorspronkelijke bedrag(en) voor de betreffende werkzaamheden; en/of
‐ deze factu(u)r(en) betaalbaar gesteld en/of geaccordeerd bij/namens Vestia en/of betaald
en/of doen betalen door/namens Vestia; en/of
‐ (telkens) tegenover Vestia verzwegen en/of verborgen gehouden en/of verhuld dat er met
betrekking tot de (overeengekomen en/of gefactureerde) vergoeding(en) een (verborgen of
verzwegen) vergoeding en/of betaling aan [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of
en/of haar, [medeverdachte 4] en/of haar mededader(s), was inbegrepen en/of overeengekomen waardoor Vestia werd bewogen tot afgifte van een of meerdere schriftelijke “onderhoudsovereenkomst(en) voor planmatig onderhoud” (te weten/waaronder DOC‐128‐6, DOC‐128‐13; DOC‐128‐16; DOC‐128‐25) en/of (een) geldbedrag(en) van (in totaal) 196.450 euro exclusief BTW (1‐OPV/ ZPV‐5, p. 0261), althans (telkens) een of meerdere geldbedrag(en) en/of goed(eren),
tot het plegen van welk(e) bovengenoemde strafbare feit(en) verdachte tezamen en in vereniging, althans alleen, (telkens) opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke bovengenoemde verboden gedraging(en) verdachte tezamen en in vereniging, althans alleen, (telkens) feitelijk leiding heeft gegeven;
5. [ medeverdachte 4] op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode vanaf 21 juli 2016 tot en met 30 oktober 2019 (telkens) te Rotterdam en/of Wateringen en/of Bergschenhoek en/of Berkel en Rodenrijs althans (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal,
a. a) (telkens) van een of meerdere (grote) geldbedrag(en) en/of goederen, te weten (een) geldbedrag(en) van 119.900,00 euro (22.000 euro + 97.900 euro) exclusief BTW, althans enig(e) geldbedrag(en), de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding, de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op genoemde voorwerpen was/waren, en/of heeft verborgen en/of verhuld wie genoemde voorwerpen voorhanden heeft/hebben gehad, terwijl [medeverdachte 4] en/of haar mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat bovenomschreven voorwerp(en) ‐ onmiddellijk of middellijk– afkomstig was/waren uit enig misdrijf, terwijl [medeverdachte 4] en/of haar mededader(s) van het plegen van dat feit een gewoonte heeft/hebben gemaakt,
en/of
b) (telkens) een of meerdere (grote) geldbedrag(en) en/of goederen, te weten (een) geldbedrag( en) van 119.900,00 euro (22.000 euro + 97.900 euro) exclusief BTW, althans enig(e) geldbedrag(en), heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet, althans van een of meerdere voorwerp(en), te weten vorengenoemd(e) goed(eren) en/of geldbedrag(en) gebruik heeft gemaakt, terwijl [medeverdachte 4] en/of haar mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest (en) vermoeden dat bovenomschreven voorwerp(en) ‐ onmiddellijk of middellijk – afkomstig was/waren uit enig misdrijf, terwijl [medeverdachte 4] en/of haar mededader(s) van het plegen van dat feit een gewoonte heeft/hebben gemaakt,
tot het plegen van welk(e) bovengenoemde strafbare feit(en) verdachte tezamen en in vereniging, althans alleen, (telkens) opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke bovengenoemde verboden gedraging(en) verdachte tezamen en in vereniging, althans alleen, (telkens) feitelijk leiding heeft gegeven;
6. [ medeverdachte 6] op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 april 2017 tot en met 7 december 2017 te Rotterdam en/of Hellevoetsluis en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, meermalen, althans eenmaal, een of meerdere factu(u)r(en) ten name van [medeverdachte 6] te Rotterdam, gericht aan [bedrijf 3] te Hellevoetsluis, te weten:
(1) factuurnummer F 2017.00251 (ongedateerd) (voor een totaalbedrag van 12.500,00
euro) (DOC-187/1); en/of
(2) factuurnummer F 2017.00251, d.d. 12-6-2017 (voor een totaalbedrag van 7.000,00
euro) (DOC-187/2); en/of
(3) factuurnummer F 2017.00252, d.d. 12-6-2017 (voor een totaalbedrag van 4.000,00
euro) (DOC-187/3); en/of
(4) factuurnummer F 2017-00253, d.d. 26-10-2017 (voor een totaalbedrag van 1.150,00
euro) (DOC-187/4); en/of
(5) factuurnummer F 2017-0254, d.d. 26-10-2017 (voor een totaalbedrag van 6.000,00
euro) (DOC-187/5); en/of
(6) factuurnummer F 2017-0255, d.d. 26-10-2017 (voor een totaalbedrag van 10.000,00
euro) (DOC-187/6); en/of
(7) factuurnummer F 2017-0256, d.d. 26-10-2017 (voor een totaalbedrag van 10.000,00
euro) (DOC-187/7); en/of
(8) factuurnummer F 2017-0257, d.d. 20-11-2017 (voor een totaalbedrag van 10.000,00
euro) (DOC-187/8); en/of
(9) factuurnummer F 2017-0258, d.d. 1-12-2017 (voor een totaalbedrag van 10.000,00
euro) (DOC-187/9); en/of
(10) factuurnummer F 2017-0259, d.d. 1-12-2017 (voor een totaalbedrag van 2.000,00
euro) (DOC-187/10); en/of
(11) factuurnummer F 2017-0260, d.d. 4-12-2017 (voor een totaalbedrag van 10.000,00
euro) (DOC-187/11); en/of
(12) factuurnummer F 2017-0261, d.d. 7-12-2017 (voor een totaalb10.000,00 euro)
(DOC-187/12),
(telkens) zijnde (een) geschrift(en) dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te
dienen, valselijk heeft opgemaakt en/of vervalst, en/of valselijk heeft doen en/of laten opmaken en/of doen en/of laten vervalsen door (een) ander(en), immers heeft/hebben [medeverdachte 6] en/of haar, mededader(s), (telkens) valselijk in strijd met de waarheid ‐zakelijk weergegeven‐ op die onder (1) en/of (2) en/of (3) en/of (4) en/of (5) en/of (6) en/of (7) en/of (8) en/of (9) en/of (10) en/of (11) en/of (12) genoemde factu(u)r(en)
(ondersteuning‐ en/of inspectie‐ en/of advies‐ en/of archief)werkzaamheden vermeld en/of
geschreven en/of opgenomen, en/althans door een ander(en) doen en/of laten vermelden en/of schrijven en/of opnemen, die in werkelijkheid niet en/of niet in die omvang door en/of namens haar, [medeverdachte 6] waren verricht, in elk geval niet voor zulk(e) (een) bedrag(en) had(den) plaatsgevonden, (en/of op die factu(u)r(en) genoemde bedrag(en) in werkelijkheid betrekking had(den) op het betalen van en/of het in de administratie van [medeverdachte 6] afdekken van betalingen aan [medeverdachte 2] en/of (een) andere (rechts)perso(o)n(en)), zulks (telkens) met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken,
tot het plegen van welk(e) bovengenoemde strafbare feit(en) verdachte (telkens) opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke bovengenoemde verboden gedraging(en) verdachte (telkens) feitelijk leiding heeft gegeven;
en/of
[medeverdachte 6] op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 april 2017 tot en met 7 december 2017 te Rotterdam en/of Hellevoetsluis en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, meermalen, althans eenmaal gebruik heeft gemaakt van (onder 1 t/m 12) genoemde valse en/of valselijk opgemaakte factu(u)r(en) als ware die/deze echt en onvervalst, door deze te (laten/doen) verzenden en/of te laten/doen toekomen aan [bedrijf 3], zulks terwijl [medeverdachte 6]. en/of haar mededader(s) wist(en) en/of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat dit/deze geschrift(en) bestemd was/waren voor zodanig gebruik,
tot het plegen van welk(e) bovengenoemde strafbare feit(en) verdachte (telkens) opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke bovengenoemde verboden gedraging(en) verdachte (telkens) feitelijk leiding heeft gegeven;
7. [ medeverdachte 6] op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode vanaf 27 maart 2017 tot en met 24 januari 2018 (telkens) te Berkel en Rodenrijs en/of Rotterdam en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, aan [medeverdachte 2], geboren[geboortedatum medeverdachte 2] te [geboorteplaats medeverdachte 2], anders dan als ambtenaar werkzaam zijnde in dienstbetrekking als (senior) vastgoedbeheerder bij woningcorporatie Vestia, naar aanleiding van hetgeen die [medeverdachte 2] in strijd met zijn plicht in zijn betrekking(en) heeft gedaan en/of nagelaten dan wel zal/zou doen en/of nalaten, meermalen, althans eenmaal, (een) belofte(n), te weten de toezegging/instemming om die C. [medeverdachte 2] geldbedrag(en) te betalen (via [bedrijf 7] en/of [bedrijf 1] en/of (een) andere (rechts)perso(o)n(en)), en/of gift(en), te weten een of meerdere geldbedrag(en) van (in totaal) 69.575,00 exclusief BTW (AMB‐171 p. 2205, 1‐OPV/ZPV‐6 p. 0274),
althans een of meerdere geldbedrag(en), (via [bedrijf 7 en/of [bedrijf 1] en/of (een) andere (rechts)perso(o)n(en)), heeft gedaan, van die aard en onder zodanige omstandigheden dat [medeverdachte 6], redelijkerwijs had moeten aannemen dat deze [medeverdachte 2] had gehandeld en/of zou handelen in strijd met zijn plicht,
tot het plegen van welk(e) bovengenoemde strafbare feit(en) verdachte (telkens) opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke bovengenoemde verboden gedraging(en) verdachte (telkens) feitelijk leiding heeft gegeven;
8. [ medeverdachte 6] op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode vanaf 1 april 2017 tot en met 24 januari 2018 (telkens) te Rotterdam en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal,
a. a) (telkens) van een of meer goederen, te weten (een) geldbedrag(en) van (in totaal) 92.650,00 exclusief BTW, althans 69.575,00 (AMB‐171 p. 2205, 1‐OPV/ZPV‐6 p. 0274), althans een of meerdere geldbedrag(en) de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding, de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op genoemde voorwerpen was/waren, en/of heeft verborgen en/of verhuld wie genoemde voorwerpen voorhanden heeft/hebben gehad, terwijl [medeverdachte 6] en/of haar mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat bovenomschreven voorwerp(en) ‐ onmiddellijk of middellijk – afkomstig was/waren uit enig misdrijf, terwijl [medeverdachte 6] en/of haar mededader(s) van het plegen van dat feit een gewoonte heeft/hebben gemaakt,
en/of
b) (telkens) een of meer goederen, te weten (een) geldbedrag(en) van (in totaal) 92.650,00 exclusief BTW, althans 69.575,00 (AMB‐171 p. 2205, 1‐OPV/ZPV‐6 p. 0274), althans een of meerdere geldbedrag(en) heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet, althans van een of meerdere voorwerp(en), te weten vorengenoemd(e) goed(eren) en/of geldbedrag(en) gebruik heeft gemaakt, terwijl [medeverdachte 6] en/of haar mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat bovenomschreven goed(eren) en/of geldbedrag(en) ‐ onmiddellijk of middellijk – afkomstig was/waren uit enig(e) misdrijf/misdrijven, terwijl [medeverdachte 6] en/of haar mededader(s) van het plegen van dat feit een gewoonte heeft/hebben gemaakt,
tot het plegen van welk(e) bovengenoemde strafbare feit(en) verdachte (telkens) opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke bovengenoemde verboden gedraging(en) verdachte (telkens) feitelijk leiding heeft gegeven.