3.5Bewijsoverwegingen
Ten aanzien van feit 1
Bij een doorzoeking in de woning van de verdachte op 16 mei 2017 werd de ten laste gelegde schuldbekentenis van € 70.000,-- aangetroffen.
Op grond van de bewijsmiddelen concludeert de rechtbank dat deze schuldbekentenis valselijk is opgemaakt. Uit de afgeluisterde telefoongesprekken blijkt dat deze schuldbekentenis op verzoek van de verdachte door [getuige 1] in samenspraak met [getuige 2] is opgemaakt als financiële verantwoording van de aankoop van een auto – een BMW X6 – door de verdachte.
Het onder 1 ten laste gelegde kan daarom wettig en overtuigend bewezen worden.
Facturen d.d. 8 mei 2015 (15009, 15010 en 15011) (DOC-028-3, -4 en -5)
[medeverdachte 3] heeft drie facturen van 8 mei 2015 aan Vestia gestuurd (nummers 15009, 15010 en 15011, DOC-028-3, -4 en -5) ter zake “verwijderen grofvuil en afvoeren” voor een bedrag van respectievelijk € 925,-, € 875,- en 795,24 (allen exclusief BTW).
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat er contact is geweest tussen [verdachte], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] over openstaande bedragen die onderling nog verdeeld moesten worden. [medeverdachte 2] heeft een bericht aan [verdachte] gestuurd met de openstaande bedragen, de verdeelsleutel hiervan en de mededeling dat hij nog drie of vier facturen zou sturen waarbij een deel van de betaling voor [medeverdachte 1] was. Daarna heeft [medeverdachte 2] wederom een bericht aan [verdachte] gestuurd met daarin specifiek de tekst die op de facturen van [medeverdachte 3] aan Vestia moest komen, te weten de data, de omschrijvingen en de prijzen. Vervolgens heeft [medeverdachte 1] een verdeelplan gestuurd aan [verdachte] en [medeverdachte 2] met daarin een verdeelstaat. In het verdeelplan waren de in het contact met [verdachte] door [medeverdachte 2] genoemde bedragen opgenomen.
De verdachte heeft ter zitting verklaard dat de facturen ter verrekening waren voor een verbouwing in de woning van [medeverdachte 2] en dat de in de facturen genoemde werkzaamheden niet zijn uitgevoerd.
De rechtbank stelt daarom vast dat de facturen DOC-028-3, -4 en -5 valselijk zijn opgemaakt en dat Vestia voor dit bedrag is opgelicht.
Factuur d.d. 23 september 2015 (15026) (DOC-028-7)
[medeverdachte 3] heeft een factuur van 23 september 2015 aan Vestia gestuurd voor een bedrag van € 19.735,- (exclusief BTW) inzake 'project lijsten ophangen' (DOC-028-7). Vestia heeft deze factuur ook betaald.
Volgens een aangetroffen verdeelplan is deze opdracht, die daar voor een bedrag van € 19.500,- is vermeld, uitgevoerd voor € 12.000,-, zodat een bedrag van € 7.500,- te verdelen viel tussen [verdachte], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1]. In het verdeelplan staat voorts vermeld dat er een bedrag van € 9.700,- is gefactureerd. Met datum 20 november 2015 heeft [bedrijf 1] een factuur uitgeschreven, gericht aan [bedrijf 5] voor een bedrag van € 9.700,00 (exclusief BTW) met de omschrijving: ‘Ondersteuning projectmanagement Rotterdam admin gebouw.’ Ook blijkt uit de bewijsmiddelen dat [verdachte] door [medeverdachte 2] werd benaderd om zo spoedig mogelijk een offerte met betrekking tot deze opdracht op te maken.
Op grond hiervan stelt de rechtbank vast dat de factuur van [medeverdachte 3] aan Vestia valselijk is opgemaakt, aangezien deze is opgehoogd, zonder dat daar werkzaamheden (van de genoemde omvang) tegenover stonden en dat Vestia voor dit bedrag is opgelicht.
Facturen d.d. 29 april 2015 (15007 en/of 15008) (DOC-028-6; DOC-040-5)
In een aangetroffen verdeelplan staan twee opdrachten van [medeverdachte 3] voor Vestia, te weten ‘glaswas’ en ‘advies’.
Bij de regel ‘glaswas’ staat er bij ‘bedrag opdracht’ € 9.200,- en bij ‘te verdelen’ ook
€ 9.200,-. [medeverdachte 3] heeft een factuur van 29 april 2015 voor € 9.200,- (exclusief BTW) aan Vestia gestuurd (DOC-028-6). Over het bedrag en de omschrijving op de factuur is onderling contact geweest tussen [medeverdachte 2] en [verdachte]. De rechtbank stelt op grond van het vorenstaande vast dat er aan deze factuur geen werkzaamheden ten grondslag liggen en dat de factuur daarom valselijk is opgemaakt.
Bij de regel ‘advies’ staat er bij ‘bedrag opdracht’ € 3.000,- en bij ‘te verdelen’ eveneens
€ 3.000,-. De rechtbank gaat op grond hiervan er vanuit dat de opdracht in het geheel niet is uitgevoerd en dat het gehele bedrag is verdeeld tussen de verdachten. [medeverdachte 3] heeft een factuur van 29 april 2015 voor € 3.000,- (exclusief BTW) aan Vestia gestuurd (DOC-040-5). De rechtbank stelt op basis van het verdeelplan vast dat er aan deze factuur geen werkzaamheden ten grondslag liggen en dat de factuur daarom valselijk is opgemaakt.
Uit de bewijsmiddelen blijkt ook dat er daadwerkelijk geld is verdeeld tussen [verdachte], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1]. Op 29 mei 2015 en 8 juni 2015 heeft Vestia bedragen overgemaakt van respectievelijk € 14.762,- en € 3.140,24 aan [medeverdachte 3]. Op 12 juni 2015 heeft [medeverdachte 3] respectievelijk € 3.863,53 en € 6.284,03 overgemaakt aan [bedrijf 3] respectievelijk [medeverdachte 1].
Offerte en calculatie d.d. 9 november 2015 ter hoogte van 7.245,88 euro exclusief BTW (DOC-249-2) en facturen d.d. 8 december 2015 (15059) en 2 maart 2016 (1611) en 2 februari 2017 (17003) met betrekking tot contractonderhoud aan galerijen complex 1167073 (DOC-249-5a, -6a, -7a)
[medeverdachte 3] heeft op 9 november 2015 om 20.54 uur een offerte/calculatie voor een totaalbedrag van € 7.245,88 exclusief BTW met betrekking tot onderhoud van galerijen aan het e-mailadres van [medeverdachte 1] bij Vestia gestuurd (DOC-249-2). Vestia heeft de opdracht aan [medeverdachte 3] gegund. De door [medeverdachte 3] verstuurde facturen (DOC-249-5a, -6a en -7a) zijn ook door Vestia betaald.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat [medeverdachte 1] op 9 november 2015 om 19.44 uur via zijn privé e-mailadres voornoemde offerte/calculatie aan [verdachte] heeft gestuurd. Ook volgt uit een aangetroffen verdeelplan dat deze opdracht in zijn geheel niet is uitgevoerd en dat het bedrag werd verdeeld tussen [verdachte] en [medeverdachte 1].
Op grond hiervan stelt de rechtbank vast dat de door [medeverdachte 3] aan Vestia verzonden offerte en facturen valselijk zijn opgemaakt. Op de offerte en de facturen stonden werkzaamheden vermeld waarvan al vast stond dat deze niet zouden worden uitgevoerd. Vestia is voor deze bedragen opgelicht.
Facturen d.d. 27 november 2015, factuurnummers 15050, 15051 en 15052 (DOC-041-5, -6 en -7)
[medeverdachte 3] heeft drie facturen van 27 november 2015 aan Vestia gestuurd met betrekking tot werkzaamheden aan het adres [adres 1] voor een bedrag van respectievelijk € 2.521,-, € 4.123,- en € 1.735,- (DOC-041-5, -6 en -7). Deze facturen zijn ook door Vestia betaald.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat [medeverdachte 1] via zijn privé e-mailadres de bedragen en de omschrijvingen van voornoemde facturen heeft doorgegeven aan [verdachte]. Deze bedragen werden vervolgens, na betaling door Vestia, volgens een bij [verdachte] aangetroffen verdeelplan grotendeels verdeeld tussen [verdachte] en [medeverdachte 1].
De rechtbank stelt op grond van het vorenstaande vast dat de facturen valselijk zijn opgemaakt en dat Vestia is opgelicht, nu deze werkzaamheden deels niet zijn uitgevoerd, zodat het gefactureerde bedrag deels te verdelen viel tussen de verdachten.
Offerte en calculatie d.d. 3 juli 2015 ter hoogte van 85.000,00 euro exclusief BTW (DOC-029-4) en facturen d.d. 10 augustus 2015 (15017) en 27 januari 2016 (16002) en 13 maart 2017 (16004) en 3 juli 2018 (18011) met betrekking tot het reinigen van dakgoten complex 11521072 (DOC-029-5; DOC-030-3; DOC-129-1; DOC-129-18)
[medeverdachte 3] heeft een offerte van 3 juli 2015 aan Vestia verstuurd voor het reinigen van dakgoten voor een bedrag van € 85.000,- exclusief BTW per jaar (DOC-029-4). Vestia heeft de opdracht aan [medeverdachte 3] gegund. Vestia heeft de door [medeverdachte 3] verstuurde facturen (DOC-029-5; DOC-030-3; DOC-129-1; DOC-129-18) betaald.
Volgens een aangetroffen verdeelplan is op deze opdracht een bedrag van € 50.000,- te verdelen tussen [medeverdachte 1] en [verdachte]. De tekst van de offerte en de bedragen die erop stonden, zijn voorafgaand aan het indienen ervan door [medeverdachte 1] aan [verdachte] gemaild.
De rechtbank stelt gelet op het vorenstaande vast dat de offerte en facturen valselijk zijn opgemaakt en dat Vestia is opgelicht, aangezien deze zijn opgehoogd met een bedrag van € 50.000,-, zonder dat daar werkzaamheden tegenover stonden.
Facturen d.d. 15 december 2015 (15067) en 22 december 2015 (15069) met betrekking tot meerwerk reinigen dakgoten (DOC-030-1 en -2)
[medeverdachte 3] heeft twee facturen van 15 en 22 december 2015 (DOC-030-1 en -2) ten bedrage van € 28.333,- (nummer 15067) en € 16.523,- (nummer 15069), aan Vestia gestuurd met betrekking tot meerwerk reinigen dakgoten. Deze facturen zijn ook door Vestia betaald.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat er van tevoren uitvoerig overleg is geweest tussen [medeverdachte 1] en [verdachte] over het creëren van meerwerk bij het reinigen van de dakgoten. Ook over het opstellen van de facturen is overleg geweest tussen [verdachte] en [medeverdachte 1], waarbij [medeverdachte 1] aanwijzingen heeft gegeven over wat er exact op de facturen moest komen te staan.
Voorts blijkt uit een aangetroffen verdeelplan dat bij de opdracht van € 28.333,- een bedrag van € 20.000,- en bij de opdracht van € 16.523,- een bedrag van € 13.159,- te verdelen viel.
Op grond hiervan stelt de rechtbank vast dat deze facturen van [medeverdachte 3] aan Vestia valselijk zijn opgemaakt en dat Vestia is opgelicht, aangezien deze zijn opgehoogd, zonder dat daar werkzaamheden (van de genoemde omvang) tegenover stonden.
Factuur d.d. 28 december 2015 (15073) (DOC-038c)
[medeverdachte 3] heeft een factuur van 28 december 2015 aan Vestia verzonden voor een bedrag van € 4.875,- (exclusief BTW) (DOC-038c). De omschrijving van de factuur is 'Ordergegevens: Project [project 1]'. Deze factuur is ook door Vestia betaald.
Uit een aangetroffen verdeelplan blijkt dat deze opdracht niet is uitgevoerd en dat het gefactureerde bedrag viel te verdelen tussen [verdachte] en [medeverdachte 1]. Ook is deze factuur ter goedkeuring eerst aan het privé e-mailadres van [medeverdachte 1] verstuurd. Na goedkeuring door [medeverdachte 1] (
“Helemaal super!”) werd de factuur door [verdachte] aan een medewerker van Vestia verstuurd.
De rechtbank stelt op grond van het vorenstaande vast dat deze factuur valselijk is opgemaakt en dat Vestia is opgelicht, nu deze werkzaamheden niet zijn uitgevoerd, zodat het gefactureerde bedrag te verdelen viel tussen de verdachten.
Offerte en calculatie ter zake 'Vervangen Hemelwaterafvoeren' (DOC-247-5 t/m 11) en facturen d.d. 7 december 2015 (15054 t/m 15058) en 14 december 2015 (15062 en/of 15064) en 15 december 2015 (15061) en 16 december 2015 (15063 en/of 15065)
(DOC-248-1 t/m -10) enfeit 3:facturen op naam van [bedrijf 5] aan [medeverdachte 3] B.V. (DOC-050-2 t/, -5 en/of DOC-050-9 t/m -11)
[medeverdachte 3] heeft zeven offertes (DOC-247-5 t/m 11) met een totaalbedrag € 89.496,- (exclusief BTW) aan Vestia gestuurd voor het vervangen van de hemelwaterafvoer in meerdere straten in Rotterdam. Vestia heeft de opdracht aan [medeverdachte 3] gegund. [medeverdachte 3] heeft voor een totaalbedrag van € 91.879,92 aan facturen aan Vestia gestuurd. Deze facturen (DOC-248-1 t/m -10) zijn door Vestia betaald.
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat deze offertes zijn opgesteld door [medeverdachte 1] en dat [medeverdachte 1] via zijn privé e-mailadres deze offertes heeft doorgestuurd aan [verdachte] met daarbij de mededeling dat de bedragen op die manier
“minder hoog zijn en zo makkelijker door de stroom heen gaan”. Vervolgens heeft [verdachte] deze offertes de volgende dag ingediend bij het e-mailadres van [medeverdachte 1] bij Vestia. Uit een aangetroffen verdeelplan blijkt dat er voor deze opdracht € 20.000,- te verdelen viel tussen [medeverdachte 1] en [verdachte] en dat er een extra voordeel voor “[medeverdachte 5]” was van “10k”.
[medeverdachte 5] heeft op 26 januari 2016 met zijn bedrijf [medeverdachte 6] een factuur van voor “het repareren van dakgoten” voor € 10.231,60 (BTW verlegd) aan [medeverdachte 3] verzonden. Dit werd later vervangen in “reinigen van dakgoten”.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat weer een ander (een onderneming van [getuige 2]) deze opdracht heeft uitgevoerd voor € 42.750,-.
Op 27 december 2015 heeft [bedrijf 5] aan [medeverdachte 3] een factuur gestuurd met de omschrijving
"Projectbegeleiding vervangen HWA Rotterdam"voor € 8.050,00 exclusief BTW. In 2016 is door [bedrijf 5] in totaal voor € 36.300,00 gefactureerd (DOC-050-2 t/m, -5 en DOC-050-9 t/m -11) aan en per bank ontvangen van [medeverdachte 3].
De rechtbank stelt gelet op het vorenstaande vast dat voornoemde offertes en facturen van [medeverdachte 3] aan Vestia valselijk zijn opgemaakt en dat Vestia is opgelicht, aangezien deze zijn opgehoogd met een bedrag van minimaal € 20.000,-, zonder dat daar werkzaamheden tegenover stonden.
Op grond van het bovenstaande staat naar het oordeel van de rechtbank ook vast dat de facturen van [bedrijf 5] aan [medeverdachte 3] valselijk zijn opgemaakt en dat de werkzaamheden die hierop staan, niet zijn verricht: de opdracht was immers door een ander uitgevoerd. De factuur ziet dan ook enkel op de doorbetaling van te verdelen bedragen aan [medeverdachte 1]. De verdachte heeft ook ter zitting verklaard dat de facturen van [bedrijf 5] valselijk zijn opgemaakt.
Offerte d.d. 4 juli 2016 met offertenummer 2016-0028 ter hoogte van 106.751,45 euro inclusief BTW betreffende het vervangen van de raamrubbers Complex 1100040 (DOC-042-17b/c) en facturen d.d. 9 augustus 2016 (16027 en 16028) en 1 september 2016 (16034 en 16035) en 23 september 2016 (16037 en 16038) en 18 oktober 2016 (16040 en 16041) en 25 oktober 2016 (16044) met betrekking tot onderhoud kitwerk [complex 1] (DOC-042-29 t/m 36; DOC-042-11)
[medeverdachte 3] heeft een offerte van 4 juli 2016 met offertenummer 2016‐0028 ter hoogte van € 106.751,45 (inclusief BTW) betreffende het vervangen van de raamrubbers Complex 1100040 aan Vestia gestuurd (DOC-042-17b/c). Vestia heeft de opdracht aan [medeverdachte 3] gegund. De door [medeverdachte 3] verstuurde facturen (DOC-042-29 tot en met 36 en DOC042-11) zijn ook door Vestia betaald.
Volgens een aangetroffen verdeelplan is op deze opdracht een bedrag van € 33.600,- te verdelen tussen [medeverdachte 1] en [verdachte]. De tekst van de offerte en de bedragen die erop stonden, zijn door [medeverdachte 1] aan [verdachte] gemaild. Uit de bewijsmiddelen blijkt voorts dat het offertetraject door [medeverdachte 1] en [verdachte], in samenspraak met [medeverdachte 5] van het bedrijf [medeverdachte 6] en [bedrijf 6] is gemanipuleerd, waarbij [medeverdachte 3] als gunstigste uit de bus zou komen. Nadat de opdracht aan [medeverdachte 3] is gegund, heeft [medeverdachte 3] de opdracht door [bedrijf 6] voor een veel lagere prijs laten uitvoeren, zodat er een te verdelen bedrag overbleef.
De rechtbank stelt gelet op het vorenstaande vast dat de offerte en facturen valselijk zijn opgemaakt en dat Vestia is opgelicht, aangezien deze zijn opgehoogd met een bedrag van € 33.600,-, zonder dat daar werkzaamheden tegenover stonden.
Offerte en calculatie d.d. 28 februari 2017 met offertenummer 2017-0007 ter hoogte van 115.200,00 euro exclusief BTW betreffende diverse werkzaamheden op [adres 2] te Rotterdam (DOC-136-b/c) offertes en calculaties op naam van [medeverdachte 6] d.d. 1 maart 2017 (DOC-136-7d/e) en offerte en calculatie op naam van [bedrijf 6] d.d. 9 februari 2017 (DOC-136-6b t/m -e)
[medeverdachte 3] heeft een offerte van 28 februari 2017 (DOC-136-b/c) aan Vestia gestuurd betreffende werkzaamheden aan [adres 2] voor een totaalbedrag van € 115.200,- (exclusief BTW).
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat deze offerte op verzoek van en in samenspraak met [verdachte] door [medeverdachte 5] van [medeverdachte 6] is opgemaakt, terwijl al vast stond dat [medeverdachte 3] de opdracht zou krijgen, omdat die de laagste prijs offreerde. In totaal zijn drie offertes uitgebracht aan Vestia: voornoemde offerte van [medeverdachte 3] d.d. 28 februari 2017, van [medeverdachte 6] d.d. 1 maart 2017 met een bedrag van € 119.332,- (DOC-136-7d/e) en van [bedrijf 6] d.d. 9 februari 2017 met een bedrag van € 123.264,- (DOC-136-6b tot en met e). Alle drie de offertes zijn evenwel afkomstig van [verdachte] en [medeverdachte 5]. Zo heeft [verdachte] aan [medeverdachte 5] gevraagd om de offerte van [medeverdachte 3] aan te bieden voor
€ 115.200,-, en heeft [verdachte] een van [bedrijf 6] ontvangen offerte ten bedrage € 39.600,- verhoogd naar een bedrag van € 123.264,- (exclusief BTW). [medeverdachte 5] heeft namens [medeverdachte 6] een offerte ingediend van € 119.232,-, terwijl hij al wist dat [medeverdachte 3] de opdracht zou krijgen. Zodoende hebben [verdachte] en [medeverdachte 5] het offerte- en aanbestedingstraject gemanipuleerd. Vestia heeft [medeverdachte 3] heeft deze opdracht gegund voor een opdrachtsom van € 115.200,-.
Op grond van het vorenstaande concludeert de rechtbank dat de offertes van [medeverdachte 3], [medeverdachte 6] en [bedrijf 6] valselijk zijn opgemaakt, teneinde het offerte- en aanbestedingstraject te manipuleren, en dat Vestia is opgelicht.
Aannemelijk is ook dat de offerte van [medeverdachte 3] met een bedrag van € 55.000,- is opgehoogd. [medeverdachte 3] kon uiteindelijk de gegunde opdracht niet uitvoeren, waarschijnlijk omdat er een inval van de FIOD bij [medeverdachte 3] was geweest, waarop Vestia de opdracht aan [medeverdachte 6] heeft gegund. [medeverdachte 6] heeft daarop de opdracht uitgevoerd, althans dat laten doen door [bedrijf 6]. Hiervoor zijn meerdere facturen gestuurd aan Vestia door [medeverdachte 6] voor een totaalbedrag van € 115.000,- (exclusief BTW). Deze facturen zijn ook door Vestia betaald. Volgens een aangetroffen verdeelplan bij [medeverdachte 1] is deze opdracht uitgevoerd voor € 59.500,- en is er een bedrag van € 55.500,- te verdelen tussen twee personen.
Offerte d.d. 26 juni 2015 betreffende werkzaamheden aan [project 2] te Rotterdam (DOC-064-a t/m -c), offertes en calculaties op naam van [medeverdachte 6] d.d. 26 juni 2015 (DOC-063a t/m -j) enfeit 3:facturen van [medeverdachte 3]. aan [medeverdachte 6] (DOC-074a t/m -c)
[medeverdachte 3] heeft een offerte van 26 juni 2015 aan Vestia gestuurd betreffende werkzaamheden aan [adres 3] en [adres 4] te Rotterdam met een bedrag van € 120.083,70 exclusief BTW bij Vestia ingediend (DOC-064-a t/m c).
[medeverdachte 6] heeft een offerte van 26 juni 2015 aan Vestia gestuurd betreffende werkzaamheden aan Complex 1100117 [adres 3] en [adres 4] te Rotterdam voor een totaalbedrag van € 113.637,02 (exclusief BTW).
Vestia heeft de opdracht aan [medeverdachte 6] gegund en [medeverdachte 6] heeft daarop de opdracht uitgevoerd. Hiervoor zijn meerdere facturen gestuurd aan Vestia door [medeverdachte 6] voor een totaalbedrag van € 113.637,02 (exclusief BTW), die zijn voldaan door de Vereniging van Eigenaars van het complex.
De rechtbank is van oordeel dat voornoemde offertes van [medeverdachte 3] en [medeverdachte 6] valselijk zijn opgemaakt, omdat er afstemming is geweest tussen [medeverdachte 1], [medeverdachte 5] en [verdachte] over het indienen van offertes. Dat blijkt uit het feit dat beide offertes door [medeverdachte 5] op 8 juli 2015 aan [verdachte] zijn verzonden en uit een e-mailbericht dat [medeverdachte 5] van [medeverdachte 1] op 13 juli 2015 heeft ontvangen en heeft doorgestuurd aan [verdachte]. Uit een verdeelplan dat bij [verdachte] is aangetroffen, stond bij de regel met de omschrijving 'Oleanderplein' het volgende vermeld:
Bedrag opdracht € 113.636,36
Uitgevoerd € 88.636,36
Te verdelen € 25.000,00
J € 8.333,33
M € 8.333,33
C € 8.333,33
Hieruit leidt de rechtbank af dat ten aanzien van dit project € 25.000,- was te verdelen tussen [verdachte] (“J”), [medeverdachte 2] (“M”) en [medeverdachte 1] (“C”).
Dat de geplande verdeling vervolgens ook heeft plaatsgehad, blijkt wel uit het feit dat [verdachte] een drietal facturen d.d. 7, 12 en 21 oktober 2015 (DOC-074a t/m -c) aan [medeverdachte 6] heeft gestuurd voor elk € 10.000,- (‘Diverse werkzaamheden Vestia Rotterdam [adres 3]’) en dat [medeverdachte 6] die facturen op diezelfde dagen heeft betaald. De verdachte heeft ook ter zitting verklaard dat de facturen aan [medeverdachte 6] valselijk zijn opgemaakt.
Op grond van het vorenstaande concludeert de rechtbank dat de offertes van [medeverdachte 3] en [medeverdachte 6] valselijk zijn opgemaakt, teneinde het offerte- en aanbestedingstraject te manipuleren. Voorts is de offerte van [medeverdachte 6] opgehoogd met een bedrag van € 25.000,-, zonder dat daar werkzaamheden tegenover stonden. Ook de facturen van [medeverdachte 3] aan [medeverdachte 6] zijn valselijk opgemaakt. De factuur ziet enkel op de doorbetaling van de te verdelen bedragen. Vestia is daardoor opgelicht.
Offerte en/of calculatie op naam van [medeverdachte 3] gericht aan Vestia dd. 11 mei 2015 betreffende schilderwerk VVE [naam VVE 1] (DOC-053-2/3) en facturen op naam van [medeverdachte 3] gericht aan VVE [naam VVE 1] d.d. 25 oktober 2015 (15041), 10 december 2015 (15060), 15 december 2015 (15066) en 2 maart 2016 (16009), (DOC-059-4, -6, -8. en -10)
[medeverdachte 3] heeft een offerte van 11 mei 2015 aan Vestia gestuurd betreffende schilderwerk VVE [naam VVE 1] (DOC-053-2/3) voor een bedrag van € 28.083,47 (exclusief BTW). Vestia heeft de opdracht aan [medeverdachte 3] gegund. De door [medeverdachte 3] verstuurde facturen (DOC-059-4, -6, -8. en -10) zijn ook door VVE [naam VVE 1] betaald.
In een aangetroffen verdeelplan blijkt dat er bij deze opdracht een bedrag van € 8.083,47 te verdelen viel tussen [verdachte] en [medeverdachte 1]. Voorts blijkt uit de bewijsmiddelen dat het offertetraject door [verdachte] en [medeverdachte 1] is gemanipuleerd, zodat [medeverdachte 3] de beste prijs zou hebben, de opdracht gegund zou krijgen en dat er een te verdelen bedrag overbleef. Nadat de opdracht aan [medeverdachte 3] is gegund, heeft [medeverdachte 3] namelijk de opdracht voor een lagere prijs, te weten € 20.000,-, laten uitvoeren door een ander bedrijf, dat eerder ook al bij [medeverdachte 1] een offerte had ingediend.
Op grond van het vorenstaande concludeert de rechtbank dat de offerte en de facturen van [medeverdachte 3] aan Vestia valselijk zijn opgemaakt. Het offerte- en aanbestedingstraject is gemanipuleerd en de offerte van [medeverdachte 3] is met een bedrag van € 8.083,47 opgehoogd. Vestia is daardoor opgelicht.
Offertes en calculaties d.d. 13 juli 2016 (DOC-043-10a t/m -c en DOC-043-11 a/b) en facturen d.d. 24 augustus 2016 (SW16001 t/m -4) en 23 september 2016 (SW16005 en SW16006) en 25 oktober 2016 (SW16008 en SW16008) en 18 november 2016 (SW16009 en SW16010) betreffende anti slip strips (DOC-043-16 t/m -25) op naam van [bedrijf 4]
[bedrijf 4] heeft een offerte van 13 juli 2016 aan Vestia gestuurd betreffende anti-sliptrips met een bedrag van € 155.690,- exclusief BTW (DOC‐043‐10a t/m –c en DOC‐043‐11 a/b).
Vestia heeft de opdracht aan [bedrijf 4] gegund. De door [bedrijf 4] verstuurde facturen (DOC-043-16 t/m -25) zijn ook door Vestia betaald.
In twee aangetroffen verdeelplannen blijkt dat bij deze opdracht een bedrag van € 30.000,- en een bedrag van € 20.000,- te verdelen viel tussen [verdachte], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1].
Uit de bewijsmiddelen blijkt voorts dat deze offerte door een medewerker van [medeverdachte 6] op aanwijzing van [verdachte] (“
Hier de prijzen, aanbieding moet op € 155.590,- uitkomen”)is opgemaakt, nadat [verdachte] de prijzen van de anti-slipstrips, te weten € 29.715,- (exclusief BTW), van het bedrijf [bedrijf 7] heeft doorgekregen. De rechtbank gaat ervan uit, mede gezien de originele inkoopfactuur van de strips en de aantekeningen daarop, dat dit de materiaalkosten waren.
Toen de medewerker van [medeverdachte 6] de offerte van [bedrijf 4] aan [verdachte] had gestuurd, heeft [verdachte] de offerte doorgestuurd aan het privé e-mailadres van [medeverdachte 1]. [medeverdachte 1] heeft hierop gereageerd met de tekst:
“Fantastisch”. Vervolgens is de offerte verzonden aan het e-mailadres van [medeverdachte 1] bij Vestia. Aannemelijk is dat [bedrijf 4] vervolgens de opdracht heeft laten uitvoeren door het bedrijf van [getuige 2] voor een bedrag van € 48.050,-.
De rechtbank stelt gelet op het vorenstaande vast dat de offerte en facturen van [bedrijf 4] aan Vestia valselijk zijn opgemaakt, aangezien deze zijn opgehoogd met het in de verdeelplannen genoemde bedrag van € 50.000 zonder dat daar werkzaamheden tegenover stonden en dat Vestia voor dit bedrag is opgelicht.
Offertes en calculaties op naam van [medeverdachte 5] d.d. 3 mei 2016 (DOC-227-6a t/m -i) enfeit 3:factuur van [medeverdachte 3] aan [medeverdachte 5] (DOC-251)
[medeverdachte 6] heeft een offerte van 3 mei 2016 aan Vestia gestuurd betreffende werkzaamheden aan [adres 5] te Rotterdam voor een totaalbedrag van € 169.662,10 euro (exclusief BTW) (DOC-227-6a tot en met i). Vestia heeft de opdracht aan [medeverdachte 6] gegund en [medeverdachte 6] heeft daarop de opdracht uitgevoerd. Hiervoor zijn meerdere facturen gestuurd aan Vestia door [medeverdachte 6] voor een totaalbedrag van € 169.662,10 (exclusief BTW). Vestia heeft deze facturen betaald.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat [medeverdachte 6] in eerste instantie een offerte had opgemaakt met een totaalbedrag van € 226.435,54 (exclusief BTW). Op verzoek van [medeverdachte 1] is de offerte aangepast naar € 143.203,39 (exclusief BTW).
[medeverdachte 1] heeft vervolgens aan [verdachte] een offerte van [bedrijf 8] doorgestuurd met een bedrag van € 170.126,15 (exclusief BTW) met de tekst:
[verdachte],
De eerste prijs die ik binnen heb.
Worden we niet blij van.
[verdachte] heeft vervolgens [medeverdachte 1] geantwoord met de mededeling:
We zijn aan het sleutelen
Ongeveer een half uur later heeft [medeverdachte 5] een e-mailbericht naar [verdachte] gestuurd met als bijlage een offerte met een totaalbedrag van € 169.662,10 exclusief BTW. Deze offerte is door [verdachte] doorgestuurd aan [medeverdachte 1].
Op 24 juni 2016 en 12 augustus 2016 heeft [medeverdachte 6] telkens een bedrag van € 10.000,- overgemaakt aan [medeverdachte 3], in totaal € 20.000,-. Blijkens een factuur van [medeverdachte 3] aan [medeverdachte 6] van 11 augustus 2016 (DOC-251) gaat het om ‘Diverse werkzaamheden Vestia Rotterdam [adres 5]’
Uit het voorgaande blijkt van afstemming tussen [medeverdachte 1], [verdachte] en [medeverdachte 5] bij het opmaken van de offerte van [medeverdachte 6], van aanpassing van de offerte en van betaling van [medeverdachte 6] aan [medeverdachte 3] voor ongespecificeerde werkzaamheden aan [adres 5]. Gelet hierop, en gelet op de omstandigheid dat [medeverdachte 1], [verdachte] en [medeverdachte 5] al eerder op vergelijkbare wijze offertes vooraf afstemden en niet uitgevoerde werkzaamheden bij Vestia in rekening brachten, concludeert de rechtbank dat deze tweede offerte van [medeverdachte 6] valselijk is opgemaakt en dat ook de factuur van [medeverdachte 3] aan [medeverdachte 6] valselijk is opgemaakt. De werkzaamheden die hierop staan, zijn niet volledig verricht. De verdachte heeft ook ter zitting verklaard dat de facturen aan [medeverdachte 6] valselijk zijn opgemaakt. Vestia is voor dit bedrag opgelicht.
Offerte en calculatie op naam van [medeverdachte 7] d.d. 21 oktober 2016 (DOC-151-2a/b)enfeit 3: facturen van [medeverdachte 3] aan [medeverdachte 7] (DOC-073a en -b; project [project 3])
[medeverdachte 7] heeft een offerte (DOC-151-2a/b) d.d. 21 oktober 2016 bij Vestia ingediend voor een schilderopdracht van vier torens aan de [adres 6] te Rotterdam voor een bedrag van € 304.056,- exclusief BTW. Vestia heeft deze opdracht aan [medeverdachte 7] gegund en [medeverdachte 7] heeft facturen gestuurd aan Vestia voor een totaalbedrag van € 304.056,- exclusief BTW. Vestia heeft deze facturen betaald.
Uit de bij [medeverdachte 1] aangetroffen verdeelplannen en de WhatsApp- en
e-mailcorrespondentie tussen [verdachte] en [medeverdachte 1] blijkt dat het offertebedrag
is opgehoogd om een overschot tussen [verdachte] en [medeverdachte 1] te verdelen, waarbij [medeverdachte 1] onder andere de navolgende berichten aan [verdachte] heeft gestuurd:
“
Zet er maar 11k per toren op de torens”
“
9 k voor de houtrot en dan 2 k erop voor ons”
“Dus 11k te delen over de 4 torens”
“2,5 k op de ene 3 k op de nadere 2,75 en 2,75”
Dat er een bedrag viel te verdelen tussen [verdachte] en [medeverdachte 1] blijkt ook uit de bewijsmiddelen. [medeverdachte 3] heeft twee facturen van 21 november 2016 (DOC-073a) en 5 december 2016 (DOC-073b) aan [medeverdachte 7] gestuurd. Op 14 december 2016 heeft [medeverdachte 7] € 20.000,- overgemaakt naar de bankrekening van [medeverdachte 3]; op 12 januari 2017 € 22.000,-; 6 februari 2017 € 5.000,-; en op 19 april 2017 € 3.000,-: in totaal € 50.000,-.
Op grond van het vorenstaande concludeert de rechtbank dat de offerte op naam van [medeverdachte 7] d.d. 21 oktober 2016 met € 50.000,- is opgehoogd, dat deze offerte aan Vestia daarom vals is en dat Vestia is opgelicht. Op de offerte staan immers werkzaamheden die niet in die omvang zijn verricht. Ook de facturen van [medeverdachte 3] aan [medeverdachte 7] zijn valselijk opgemaakt. De werkzaamheden die hierop staan, zijn niet zijn verricht. De factuur ziet enkel op de doorbetaling van de te verdelen bedragen aan [verdachte] en [medeverdachte 1]. De verdachte heeft ook ter zitting verklaard dat de facturen aan [medeverdachte 7] valselijk zijn opgemaakt.
Facturen [medeverdachte 3] aan [medeverdachte 6] (DOC-110-19b)
[medeverdachte 6] heeft een factuur d.d. 4 november 2015 met betrekking tot [adres 7] te Rotterdam met een totaalbedrag van € 4.450,- (exclusief BTW) aan Vestia gestuurd. Deze factuur is ook door Vestia voldaan.
De rechtbank is van oordeel dat deze factuur valselijk is opgemaakt, aangezien deze is opgehoogd met een bedrag van € 3.950,- , zonder dat daar werkzaamheden tegenover stonden.
Volgens de bij [medeverdachte 1] aangetroffen verdeelplannen komt het totaal van de te verdelen bedragen bij [adres 7] uit op in totaal € 10.114,33, gelijk te verdelen tussen [verdachte] en [medeverdachte 1]. Voorts staat in het verdeelplan vermeld dat de werkzaamheden met betrekking tot “Dakbeschot hoog” ten bedrage van € 4.450,- voor € 500,- zijn uitgevoerd, waardoor het te verdelen bedrag op € 3.950,- uitkomt. In de berekening 'Facturen [adres 7]' die in de administratie van [medeverdachte 6] is aangetroffen, staat onder meer bij “Houtrot hoge dak” een bedrag van € 4.450,- als factuurbedrag. Bij “Kosten [verdachte]” staat een bedrag van € 3.950,- vermeld.
Uit de bewijsmiddelen blijkt voorts dat met betrekking tot het opstellen van de offerte met betrekking tot deze werkzaamheden overleg is geweest tussen [medeverdachte 5], [verdachte] en [medeverdachte 1], via zijn privé-mail. Na goedkeuring door [medeverdachte 1] is de offerte op zijn verzoek naar de werkmail van [medeverdachte 1] gestuurd.
Tevens heeft [verdachte] op 2 december 2015 te 14.05 uur een e-mailbericht aan [getuige 3], een medewerker van [medeverdachte 6], gestuurd met als bijlage “faktuurnr 15053 [medeverdachte 5].xls”.
Om 14:13 uur heeft [getuige 3] een e-mailbericht naar [verdachte] gestuurd met als bijlage “Factuur 15053 [medeverdachte 3].pdf”. Deze factuur van [medeverdachte 3] is gericht aan [medeverdachte 6]. De factuurdatum is 2 december 2015 en het bedrag van de factuur is € 17.192,- met de omschrijving “Diverse werkzaamheden Vestia Rotterdam [adres 7]” (DOC-110-9b). Dit bedrag is ook door [medeverdachte 6] overgemaakt naar [medeverdachte 3].
Gelet op de afstemming tussen [medeverdachte 5], [verdachte] en [medeverdachte 1], en de omstandigheid dat een medewerker van [medeverdachte 6] een aan [medeverdachte 6] gerichte factuur heeft opgesteld, zogenaamd afkomstig van [medeverdachte 3], gaat de rechtbank ervan uit dat met de betaling van deze factuur het te verdelen bedrag is doorgesluisd naar [verdachte]. De factuur van [medeverdachte 3] aan [medeverdachte 6] is daarom valselijk opgemaakt en Vestia is opgelicht.
Facturen [medeverdachte 3] aan [medeverdachte 6] (DOC-250a t/m c, project [project 4])
In de periode van 30 september 2015 tot en met 14 december 2015 heeft [medeverdachte 6] diverse facturen voor een totaalbedrag van € 142.546,79 (exclusief BTW) met betrekking tot project '[adres 8] Rotterdam' aan Vestia gestuurd. Deze facturen zijn ook door Vestia betaald.
De rechtbank is van oordeel dat deze facturen valselijk zijn opgemaakt, aangezien deze zijn opgehoogd met een bedrag van € 61.190,99.
Volgens een aangetroffen verdeelplan bedraagt het totaal te verdelen bedrag met betrekking tot (meerdere) werkzaamheden aan [adres 8] te Rotterdam in totaal € 61.190,99, te verdelen tussen “J” ([verdachte]) en “C” ([medeverdachte 1]): ieder € 30.595,49. Het bedrag van € 61.190,99 staat ook vermeld in een e-mailbericht van 18 februari 2016 van [medeverdachte 1] aan [verdachte], doorgezonden aan [medeverdachte 5], waarin [medeverdachte 1] de stand van zaken doorgeeft aan [verdachte]
“Stand van zaken
…
[adres 8] zat in € 61.190,99 in de hoofdsom €43.652,- dak €4.999,98 hwa's 8.000,- metselwerk € 3.539,01 verhuurzaken €1.000,-
…
Gr. [medeverdachte 1]”
De bedragen in voornoemd e-mailbericht komen ook terug in het aangetroffen verdeelplan, in de bij [medeverdachte 6] aangetroffen stukken en in de stukken die door Vestia zijn overgelegd.
Volgens het verdeelplan bedraagt het bedrag van de opdracht met de omschrijving '[adres 8] dak' € 24.999,98 en zijn de werkzaamheden uitgevoerd voor € 20.000,-.
In de digitale stukken van [medeverdachte 6] is met betrekking tot de werkzaamheden aan het dak van de [adres 8] een overzicht/berekening aangetroffen met een totaalbedrag van € 20.001,61. Door Vestia is een factuur inzake de werkzaamheden aan het dak van de [adres 8] te Rotterdam een bedrag van € 24.999,98 (exclusief BTW) betaald.
In het verdeelplan is een bedrag voor [adres 8] meer metselwerk opgenomen voor een bedrag van € 4.739,01 en zou het werk zijn uitgevoerd voor € 1.200,00. Door Vestia is de factuur van [medeverdachte 6] uitgeleverd inzake het herstellen van het metselwerk aan de achtergevels aan de [adres 8]. De factuur bedraagt € 4.739,01 (exclusief BTW).
In het verdeelplan is een bedrag voor [adres 8] meerwerk hwa opgenomen voor een bedrag van € 34.987,37 en zou het werk zijn uitgevoerd voor € 26.987,37. Het te verdelen bedrag betreft € 8.000,-.
Volgens het verdeelplan bedraagt het bedrag van de opdracht met de omschrijving “verhuur extra [adres 8]” € 16.820,34 en zou de opdracht zijn uitgevoerd voor € 15.820,34. Het te verdelen bedrag betreft € 1.000,-. Door Vestia is de factuur van [medeverdachte 6] uitgeleverd inzake deze werkzaamheden aan de [adres 8]. De factuur bedraagt
€ 16.820,34 (exclusief BTW).
Bij [medeverdachte 3] zijn drie facturen aangetroffen, waarmee [medeverdachte 3] factureert aan [medeverdachte 6] met als omschrijving “[adres 8] Vestia” (DOC-250a t/m c). Het totaal van de drie facturen bedraagt € 31.190,54, een bedrag dat nagenoeg gelijk is aan het aandeel van [verdachte] genoemd in het verdeelplan (€ 30.595,49). Dat voor dit bedrag werkzaamheden zijn uitgevoerd blijkt nergens uit. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat hiermee het te verdelen bedrag is doorgesluisd naar [verdachte]. De facturen van [medeverdachte 3] aan [medeverdachte 6] zijn dan ook valselijk opgemaakt en Vestia is opgelicht.
Factuur van [medeverdachte 3] aan [bedrijf 9] (DOC-039-8)
[medeverdachte 3] heeft een factuur van 24 november 2015 aan [bedrijf 9] gestuurd ter zake “Advisering en begeleiding project [project 5]” en een bedrag van € 2.300,- exclusief BTW (DOC-039-8).
Uit een aangetroffen verdeel plan blijkt dat bij de opdracht met de omschrijving “rookmelders” een bedrag van € 2.300,- viel te verdelen tussen [verdachte] en [medeverdachte 1].
Voorts blijkt dat [medeverdachte 1], nadat hij de offerte van [bedrijf 9] voor de opdracht “Leveren en aanbrengen rookmelders Complex [complex 2]” op zijn privé e-mailadres heeft ontvangen van [verdachte], heeft aangegeven
“Er kan 2300 op”. [verdachte] heeft dit vervolgens weer aan [bedrijf 9] doorgegeven.
De rechtbank is van oordeel dat de offerte van [bedrijf 9] valselijk is opgemaakt, aangezien deze is opgehoogd met een bedrag van € 2.300,-. De facturen van [medeverdachte 3] aan [bedrijf 9] (DOC-039-8) is ook valselijk opgemaakt. De werkzaamheden die hierop staan, zijn niet verricht. De factuur ziet enkel op de doorbetaling van het te verdelen bedrag aan [verdachte] en [medeverdachte 1]. De verdachte heeft ook ter zitting verklaard dat de factuur van [bedrijf 9] valselijk is opgemaakt. Vestia is opgelicht.
Ten aanzien van feit 4
Zoals hiervoor al overwogen ten aanzien van de feiten 2 en 3 hebben [verdachte], [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] willens en wetens te hoge offertes en valse facturen opgesteld en ingediend bij Vestia. Zij hebben het door Vestia teveel betaalde bedrag vervolgens via de bedrijven van de verdachte op basis van valse facturen doorgesluisd. Daarmee kan naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend bewezen worden verklaard dat de verdachten zich schuldig hebben gemaakt aan oplichting van Vestia. Door de frauduleuze constructies is bij Vestia een onjuiste voorstelling van zaken ontstaan en daarvan is misbruik gemaakt door de verdachten. Hierdoor hebben zij Vestia bewogen tot het aangaan van overeenkomsten met [medeverdachte 3] en [bedrijf 4] en afgifte van voornoemde geldbedragen.
Ten laste is gelegd dat het gaat om een bedrag van € 802.993,89. Daarmee is – impliciet – het gehele zaaksdossier 3 tenlastegelegd, dat bijna 150 facturen omvat, die niet allemaal zijn opgenomen onder de feiten 2 en 3.
Dit bedrag is opgebouwd uit drie bedragen, te weten een bedrag van € 408.997,60, een bedrag van € 50.000 en een bedrag van € 343.996,29. Het bedrag van € 408.997,60 is een blijkens verdeelplannen te verdelen bedrag naar aanleiding van facturen van [medeverdachte 3] aan Vestia. Het bedrag van € 50.000,- is een te verdelen bedrag naar aanleiding van een opdracht van [bedrijf 4] voor Vestia. Het bedrag van € 343.996,29 is de som van blijkens verdeelplannen te verdelen bedragen die [medeverdachte 3] in rekening heeft gebracht aan bedrijven die werkzaamheden uitvoerden voor Vestia.
[verdachte] heeft zich tegen bewezenverklaring van dit volledige bedrag verweerd met de stelling dat hij wel degelijk werkzaamheden voor Vestia heeft verricht en daarvoor dus ook betalingen mocht ontvangen. Per project dient volgens de verdediging te worden vastgesteld of [verdachte] marktconforme prijzen in rekening heeft gebracht. Als dat zo is, dan is van oplichting voor dat bedrag/project geen sprake.
[medeverdachte 3] - € 408.997,60
Deze stelling is onbegrijpelijk voor zover het gaat om facturen van [medeverdachte 3] aan Vestia, die terecht zijn gekomen op verdeelplannen van [verdachte] en [medeverdachte 1] en blijkens die plannen hebben geleid tot verdeling van een bedrag van € 408.997,60. Als [verdachte] voor dit bedrag werkzaamheden heeft verricht voor Vestia en terecht betaling heeft ontvangen van Vestia, dan was er immers geen enkele aanleiding om bedragen te delen met [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2].
Uit de aangetroffen verdeelplannen blijkt dat in 2015 in totaal een bedrag
€ 158.760,37 te verdelen viel bij opdrachten die door Vestia waren toegekend aan [medeverdachte 3]. In 2016 betrof dit een bedrag van € 92.657,63, in 2017 een bedrag van
€ 96.145,60 en in 2018 een bedrag van € 61.434,-. In totaal is een bedrag van
€ 408.997,60 te veel aan Vestia in rekening gebracht voor de opdrachten die door [medeverdachte 3] zijn uitgevoerd.
[bedrijf 4] - € 50.000,-.
Zoals hiervoor al is overwogen zijn twee verdeelplannen aangetroffen waarin [bedrijf 4] naar voren komt. [bedrijf 4] heeft in 2016 een opdracht verricht voor Vestia met betrekking tot het plaatsen van antislip. Hieruit volgt dat bij één opdracht € 30.000,- te verdelen was na uitvoering van de opdracht en bij één opdracht was er € 20.000,- te verdelen. Deze bedragen zijn verdeeld tussen [medeverdachte 1], [verdachte] en [medeverdachte 2]. Vestia is daarmee opgelicht.
Ook voor deze facturen geldt dat als [verdachte] voor dit bedrag werkzaamheden heeft verricht voor Vestia en terecht betaling heeft ontvangen van Vestia, er geen enkele aanleiding bestond om bedragen te delen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2].
Via andere bedrijven - € 343.996,29
In het bedrag van € 343.996,29 zit onder andere begrepen de bedragen van € 9.363,- ([adres 3]), € 21.200,- (BOG/[adres 9]), € 61.190 (project [adres 8] van [medeverdachte 5]) en € 50.000,- (project [project 3] met [medeverdachte 7]).
Op 18 februari 2016 heeft [medeverdachte 1] aan de verdachte een e-mail gestuurd, die de verdachte binnen vijf kwartier heeft doorgestuurd aan [medeverdachte 5], met – per project – de stand van zaken met betrekking tot te verdelen bedragen. Die e-mail bevat onder andere de volgende tekst:
[adres 3] zat in € 36.243,70 op de hoofdsom € 25.000,- putten € 1.281,49 schilderwerk +houtrot € 9.363,21 draairamen buurthuis € 599,-
[adres 8] zat in € 61.190,99 in de hoofdsom € 43.652,- dak € 4.999,98 hwa's
€ 8.000,- metselwerk € 3.539,01 verhuurzaken € 1.000,-
Bog panden zat in € 21.100,- in de hoofdsom
[adres 7] zat in € 10.114,33 in de hoofdsom € 2.000,- loodsanering € 2.444,33 dakbeschot €1.100,- meerwerk € 470,- dakbeschot hoog € 3.950,- kleine posten
€ 150,-
[complex 1] pui zat in € 2.800,- hoofdsom € 2.400,- meerwerk € 400,-
HWA's zat in € 10.000,- in de hoofdsom
Lino houtrot zat in € 8.400,- houtrot 1€ 2.400,- houtrot 2 € 1.500,- houtrot 3
€ 2.000,- houtsoort 4 € 2.500,-
Bergingsgang inclusief meerwerk zat in € 9.952,67 in de hoofdsom zat € 8.352,72 en meerwerk € 1.599,95
€ 36.243,70 (project [project 2])
Het project [project 2] is, zoals hiervoor al is overwogen, voor van bedrag van
€ 113.637,02 (exclusief BTW) uitgevoerd door [medeverdachte 6], waarvan een bedrag van
€ 25.000,- is verdeeld. Aanvullend is ook ander werk in rekening gebracht. Dit project is grotendeels betaald door de Vereniging van Eigenaren van het complex. Aan Vestia is slechts gefactureerd voor een bedrag van € 20.363,21 in verband met houtrot en dat bedrag heeft Vestia betaald. Uit de e-mail van 18 februari 2018 en het verdeelplan volgt dat van dit bedrag van € 20.363,21 een gedeelte van € 9.363,21 te verdelen viel.
€ 21.100,- (project [adres 2/adres9)
Uit de e-mail van 18 februari 2018 en een verdeelplan volgt dat er voor het project ‘BOG panden met rolluiken’ € 21.100,- te veel is gefactureerd aan Vestia waarna dit bedrag werd verdeeld tussen [verdachte], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1]. Het bedrag is via [medeverdachte 6], [medeverdachte 3] en [bedrijf 5] bij [medeverdachte 1] terecht is gekomen.
€ 61.190,99 (project [adres 8])
In de e-mail van 18 februari 2018 en een verdeelplan voor de opdracht aan de [adres 8] staat, zoals hiervoor reeds in overwogen, dat in totaal € 61.190,99,- te verdelen was. [medeverdachte 6] heeft Vestia voor dit bedrag gefactureerd en het is vervolgens tussen verdachten [verdachte], [medeverdachte 1] en [medeverdachte 5] verdeeld.
€ 50.000 (project [project 3])
Over dit project heeft de rechtbank reeds overwogen dat de offerte op naam van [medeverdachte 7] van 21 oktober 2016 Ham met € 50.000,- is opgehoogd en daarom vals is. Ook heeft de rechtbank geconcludeerd dat de facturen van [medeverdachte 3] aan [medeverdachte 7] valselijk zijn opgemaakt. De werkzaamheden die hierop staan, zijn niet zijn verricht. De factuur ziet enkel op de doorbetaling van de te verdelen bedragen aan [verdachte] en [medeverdachte 1].
Uit het dossier en tijdens de behandeling ter zitting is niet duidelijk geworden welke werkzaamheden [verdachte] met zijn bedrijf [medeverdachte 3] heeft verricht voor [medeverdachte 6], [medeverdachte 7] en andere derden. Op de facturen stonden slechts zeer summiere omschrijvingen van de verrichte werkzaamheden, omschrijvingen die in geen verhouding stonden tot de omvang van de projecten en de aanzienlijke bedragen die [verdachte]/[medeverdachte 3] aan derden heeft gefactureerd. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat de door [medeverdachte 3] aan derden verstuurde facturen slechts zijn bedoeld om de te verdelen bedragen door te sluizen aan [verdachte].
Verder ziet de rechtbank ziet geen aanknopingspunten om te veronderstellen dat hetgeen in de verdeelplannen staan vermeld, niet (goeddeels) is geëffectueerd. Uit het dossier blijkt immers dat de verdeelstaten minutieus zijn bijgehouden en zijn geactualiseerd, dat ‘tegenvallers’ erin zijn verwerkt en dat is bijgehouden voor welke bedragen is gefactureerd.
Dit alles brengt de rechtbank tot het oordeel dat oplichting voor een bedrag van € 802.993,89 bewezen kan worden verklaard.
Ten aanzien van feit 5
De rechtbank overweegt dat uit de genoemde bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte giften heeft gedaan aan [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] om zo opdrachten bij Vestia binnen te halen. De offertes en facturen van [medeverdachte 3]/[bedrijf 4] aan Vestia zijn door de verdachte in samenspraak met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] opgehoogd, dan wel vervalst. Volgens de verdeelplannen zijn de opgehoogde bedragen, al dan niet via het bedrijf van de verdachte ([medeverdachte 3] en [bedrijf 4]), verdeeld tussen [verdachte], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1]. De giften aan [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] bestonden uit het geldbedrag dat het verschil was tussen het gefactureerde geldbedrag aan Vestia en het geldbedrag waarvoor de werkzaamheden daadwerkelijk werden verricht. De belofte van betaling van dit geldbedrag zorgde ervoor dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] de opdracht tot werkzaamheden gunde aan de [medeverdachte 3]/[bedrijf 4].
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat aan de bedrijven van [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] de na te noemen giften zijn gedaan:
- betaling van € 7.398,91 van [medeverdachte 3] aan [bedrijf 1];
- betaling van € 4.500,- van [medeverdachte 3] aan [bedrijf 3];
- betaling van € 41.095,36 (€ 23.837,00 + € 17.258,36) via [bedrijf 5] aan [bedrijf 1];
- betaling van € 35.226,73 (€ 17.605,50 + € 17.621,23) via [bedrijf 5] aan [bedrijf 3];
- betaling van € 24.250,- via [bedrijf 9] aan [bedrijf 1];
- betaling van € 24.000,- via [bedrijf 2].
Voorts heeft de verdachte, al dan niet samen met [medeverdachte 5], op verzoek en volgens gedetailleerde specificatie van [medeverdachte 1] gereedschappen ter waarde van € 4.480,56, een keuken ter waarde van € 15.525,- en meubelen ter waarde van € 16.742,80 bij de woning van [medeverdachte 1] laten afleveren, zonder dat [medeverdachte 1] daarvoor betaalde.
Uit het verhoor van de [getuige 4] volgt dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] geen toestemming had om bemiddelingswerkzaamheden uit te voeren en hiervoor een vergoeding van die bedrijven te ontvangen, zodat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] heeft gehandeld in strijd met zijn plicht.
Gelet op de omstandigheid dat voor het afstemmen van de offertes en facturen gebruik werd gemaakt van het privé emailadres van [medeverdachte 1], en niet dat van zijn werk, en gelet op de verhullende omschrijvingen op de facturen die betrekking hadden op de ‘te verdelen’ bedragen, is de rechtbank van oordeel dat de verdachte ook redelijkerwijze kon en moest weten dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] in strijd met hun plicht handelden.
Ten aanzien van feit 6
Door de genoemde frauduleuze constructies zijn diverse geldbedragen, te weten
- € 874.383,69 ( AMB-029c p. 1294);
- € 131.869,43 (€ 188.384,90 - € 37.676,98 - € 18.838,49 euro; AMB-039
p. 1351);
- € 313.124,34 ( AMB-057 p. 1513; DOC-062-5) en
- € 50.000 ( AMB-066 p. 1578)
overgemaakt op de bankrekening van [medeverdachte 3]/[bedrijf 4].
Deze geldbedragen zijn door [medeverdachte 3]/[bedrijf 4] of andere onderhoudsbedrijven verkregen middels oplichting van Vestia en overgemaakt op grond van valselijk opgemaakte facturen van [medeverdachte 3]/[bedrijf 4]. Een deel van deze bedragen zijn vervolgens doorbetaald aan [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1], opnieuw op grond van valse facturen. Gelet hierop concludeert de rechtbank dat de verdachte zich, samen met zijn medeverdachten, heeft schuldig gemaakt aan witwassen van voornoemde – van misdrijf afkomstige – geldbedragen door deze geldbedragen over te dragen en om te zetten. Gelet op de langere periode en de regelmaat waarmee de verdachte op deze manier handelde acht de rechtbank ook wettig en overtuigend bewezen dat er sprake is van gewoontewitwassen.
Ten aanzien van feit 7
Tijdens de doorzoeking in de woning van de verdachte op 16 mei 2017 werd een contant geldbedrag van € 41.450,- aangetroffen. Ook heeft de verdachte bij de aankoop van de BMW X6 met het kenteken [kenteken] € 50.500,- contant aanbetaald. Gelet op het beperkte inkomen van de verdachte en zijn partner schept het voorhanden hebben van een dergelijk geldbedrag in contanten een vermoeden van witwassen. Het kan niet anders dan dat dit bedrag van misdrijf afkomstig is en dat de verdachte daarvan op de hoogte was. Van de verdachte mocht worden verwacht dat, indien hij betwist dat dit bedrag van misdrijf afkomstig is, hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand als hoogst onwaarschijnlijk aan te merken herkomst van dat geld zou noemen. Dat heeft hij niet gedaan. De rechtbank concludeert dan ook dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte dit geld, dat naar verdachte wist van misdrijf afkomstig was, voorhanden heeft gehad. De contante aanbetaling van € 50.500,- aan de verkoper van de auto maakt dat de verdachte dit bedrag niet alleen voorhanden heeft gehad, maar ook heeft omgezet.