3.5Bewijsoverwegingen
Offertes op naam van [medeverdachte 10], [medeverdachte 11] en [medeverdachte 4]
De verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij door [medeverdachte 2] werd benaderd om te verdienen op de schoonmaakoffertes. Uit frustratie met Vestia heeft hij hiermee ingestemd. Hij was binnen Vestia betrokken bij het opstellen van de contracten van partijen voor de schoonmaak en heeft er zodoende voor gezorgd dat bepaalde partijen de opdrachten zouden verkrijgen. [medeverdachte 10] en [medeverdachte 11], twee partijen aan wie de opdrachten werden gegund, waren bereid om een deel van de omzet aan verdachten [verdachte] en [medeverdachte 2] te betalen.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat Vestia een uitvraag heeft gedaan bij meerdere schoonmaakbedrijven om uiterlijk 17 april 2015 een offerte in te dienen.
[medeverdachte 2] heeft verklaard dat [medeverdachte 5] de bedrijven [medeverdachte 10], [medeverdachte 11] en [medeverdachte 4], nadat zij een offerte hadden ingediend, informeerde dat zij de bedragen op de offerte moesten aanpassen. De bedoeling van [medeverdachte 2] en de verdachte was namelijk dat de opdracht zou worden gegund aan [medeverdachte 10], [medeverdachte 11] en [medeverdachte 4], omdat deze bedrijven, volgens [medeverdachte 5], bereid waren om 10% van de omzet aan [medeverdachte 5], [medeverdachte 2] en de verdachte af te staan.
Nadat [medeverdachte 10], [medeverdachte 11] en [medeverdachte] de gelegenheid was geboden om de offertes aan te passen met door [medeverdachte 2] en [verdachte] vastgestelde (lagere) bedragen, zijn de nieuwe offertes op 1 mei 2015 ingediend bij Vestia, terwijl de sluitingsdatum 17 april 2015 was. De datum vermeld op de offertes was evenwel nog steeds 17 april 2015. Hieruit volgt dat de offertes zijn geantedateerd. De bedragen op de offertes waren op zo’n manier verlaagd en verhoogd dat [medeverdachte 10], [medeverdachte 11] en [medeverdachte 4] op grond van de prijs en enkele andere criteria als beste naar voren zouden komen.
Op grond hiervan stelt de rechtbank vast dat de offertes van [medeverdachte 10], [medeverdachte 11] en [medeverdachte 4] valselijk zijn opgemaakt en dat de valse offertes ook zijn gebruikt door zeze bij Vestia in te dienen met het doel een schoonmaakovereenkomst te krijgen.
Offertes en facturen op naam van [medeverdachte 12]
DOC-249-2: Offerte en facturen onderhoud galerijen
[medeverdachte 12] (hierna: [medeverdachte 12]) heeft op 9 november 2015 te 20.54 uur een offerte/calculatie voor een totaalbedrag van € 7.245,88 (exclusief BTW) met betrekking tot onderhoud van galerijen aan het e-mailadres van de verdachte bij Vestia gestuurd. Vestia heeft de opdracht aan [medeverdachte 12] gegund. De door [medeverdachte 12] verstuurde facturen zijn ook door Vestia betaald.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte op 9 november 2015 te 19.44 uur via zijn privé e-mailadres voornoemde offerte/calculatie aan [medeverdachte 1] heeft gestuurd. Ook volgt uit een aangetroffen verdeelplan dat deze opdracht in zijn geheel niet is uitgevoerd en dat het bedrag werd verdeeld tussen [medeverdachte 1] en de verdachte.
Op grond hiervan stelt de rechtbank vast dat de door [medeverdachte 12] aan Vestia verzonden offerte valselijk is opgemaakt. Op de offerte stonden werkzaamheden vermeld waarvan al vast stond dat deze niet zouden worden uitgevoerd.
DOC-029-4: Offerte en facturen reinigen dakgoten en meerwerk reinigen dakgoten
[medeverdachte 12] heeft op 3 juli 2015 een offerte aan Vestia verstuurd voor het reinigen van dakgoten voor een bedrag van € 85.000,- (exclusief BTW) per jaar. Vestia heeft de opdracht aan [medeverdachte 12] gegund. De door [medeverdachte 12] verstuurde facturen zijn ook door Vestia betaald.
Volgens een aangetroffen verdeelplan is op deze opdracht een bedrag van € 50.000,- te verdelen tussen de verdachte en [medeverdachte 1]. De tekst van de offerte en de bedragen die erop stonden, zijn voorafgaand aan het indienen ervan door de verdachte aan [medeverdachte 1] gemaild.
De rechtbank stelt gelet op het vorenstaande vast dat de offerte DOC-029-4 valselijk is opgemaakt, aangezien deze is opgehoogd met een bedrag van € 50.000,-, zonder dat daar werkzaamheden tegenover stonden.
DOC-247-5 tot en met 11: Offertes vervangen hemelwaterafvoeren
[medeverdachte 12] heeft zeven offertes met een totaalbedrag € 89.496,00 (exclusief BTW) aan Vestia gestuurd voor het vervangen van de hemelwaterafvoer in meerdere straten in Rotterdam. Vestia heeft de opdracht aan [medeverdachte 12] gegund. De door [medeverdachte 12] verstuurde facturen zijn ook door Vestia betaald.
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat deze offertes zijn opgesteld door de verdachte en dat de verdachte via zijn privé e-mailadres deze offertes heeft doorgestuurd aan [medeverdachte 1] met daarbij de mededeling dat de bedragen op die manier
“minder hoog zijn en zo makkelijker door de stroom heen gaan”. Vervolgens heeft [medeverdachte 1] deze offertes de volgende dag ingediend bij het e-mailadres van de verdachte bij Vestia. Uit een aangetroffen verdeelplan volgt dat er voor deze opdracht € 20.000,- te verdelen viel tussen de verdachte en [medeverdachte 1].
De rechtbank stelt gelet op het vorenstaande vast dat voornoemde offertes valselijk zijn opgemaakt, aangezien deze zijn opgehoogd met een bedrag van € 20.000,-, zonder dat daar werkzaamheden tegenover stonden.
DOC-075-8a: Offerte meerwerk [project 1]
[medeverdachte 12] heeft op 10 oktober 2016 een offerte ingediend bij Vestia voor aanvullende kitwerkzaamheden aan [project 1] te Rotterdam voor een bedrag van € 9.149,-. Vestia heeft de opdracht aan [medeverdachte 12] gegund. De door [medeverdachte 12] verstuurde facturen zijn ook door Vestia betaald.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat er met betrekking tot deze offerte van tevoren per e-mail overleg heeft plaatsgevonden tussen [verdachte], [medeverdachte 1] en de eigenaar van het bedrijf van [bedrijf 4] over het te generen meerwerk.
Daarbij vroeg de verdachte aan [medeverdachte 1]:
“En is dat dan 9k verdienen of gaat hier nog iets vanaf?”
[medeverdachte 1] reageerde hierop met de tekst:
“Als jij er een verhaal van weet te maken en we voeren het niet uit, kunnen we het door twee delen”
Vervolgens heeft [verdachte] via zijn privé e-mailadres op 9 oktober 2016 op het briefpapier van [medeverdachte 12] een aanbieding van aanvullend werk aan [project 1] voor een prijs van € 9.149,- aan [medeverdachte 1] gestuurd.
Uit een aangetroffen verdeelplan volgt dat deze opdracht is uitgevoerd voor € 3.000,- en dat er € 6.149,- te verdelen viel tussen de verdachte en [medeverdachte 1].
De rechtbank stelt gelet op het vorenstaande vast dat deze offerte valselijk is opgemaakt, aangezien deze is opgehoogd met een bedrag van € 6.149,-, zonder dat daar werkzaamheden tegenover stonden.
DOC-052-2/3; offerte [VVE 1]
De rechtbank zal de verdachte vrijspreken ten aanzien van deze offerte, nu deze offerte niet op naam staat van [medeverdachte 12] (zoals ten laste gelegd), maar op naam van [medeverdachte 13] (hierna: [medeverdachte 13]).
DOC-028-3, -4 en -5: 3 facturen ophalen/afvoeren grof vuil
[medeverdachte 12] heeft op 8 mei 2015 drie facturen voor het ophalen/afvoeren van grof vuil bij Vestia ingediend voor een bedrag van respectievelijk € 925,-, € 875,- en € 795,24 (allen exclusief BTW). Deze facturen zijn ook door Vestia betaald.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat er contact is geweest tussen [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [verdachte] over openstaande bedragen die onderling nog verdeeld moesten worden. [medeverdachte 2] heeft een bericht aan [medeverdachte 1] gestuurd met de openstaande bedragen, de verdeelsleutel hiervan en de mededeling dat hij nog drie of vier facturen zou sturen waarbij een deel van de betaling voor [verdachte] was. Daarna heeft [medeverdachte 2] wederom een bericht aan [medeverdachte 1] gestuurd met daarin specifiek de tekst die op de facturen van [medeverdachte 12] aan Vestia moest komen, te weten de data, de omschrijvingen en de prijzen. Vervolgens heeft [verdachte] een verdeelplan gestuurd aan [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] met daarin een verdeelstaat. In het verdeelplan waren opgenomen de in het contact met [medeverdachte 1] door [medeverdachte 2] genoemde bedragen.
De rechtbank stelt op grond van het vorenstaande vast dat de facturen DOC-028-3, -4 en -5 valselijk zijn opgemaakt, nu deze werkzaamheden in het geheel niet zijn uitgevoerd, zodat het gehele gefactureerde bedrag te verdelen viel tussen de verdachten.
DOC‐041‐5, ‐6 en ‐7: Facturen storing meterkast, plafonds en wanden schoonmaak en nakijken noodarmaturen
[medeverdachte 12] heeft op 27 november 2015 drie facturen aan Vestia gestuurd met betrekking tot werkzaamheden aan het adres [adres 1] voor een bedrag van respectievelijk € 2.521,-, € 4.123,- en € 1.735,-. Deze facturen zijn ook door Vestia betaald.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat [verdachte] via zijn privé e-mailadres de bedragen en de omschrijvingen van voornoemde facturen heeft doorgegeven aan [medeverdachte 1]. Deze bedragen werden vervolgens, na betaling door Vestia, volgens een bij [medeverdachte 1] aangetroffen verdeelplan grotendeels verdeeld tussen [medeverdachte 1] en [verdachte].
De rechtbank stelt op grond van het vorenstaande vast dat de facturen DOC-041-5, -6 en -7 valselijk zijn opgemaakt, nu deze werkzaamheden niet geheel zijn uitgevoerd, zodat het gefactureerde bedrag deels te verdelen viel tussen de verdachten.
Offerte op naam van [medeverdachte 13]
[medeverdachte 13] heeft een offerte d.d. 3 mei 2016 aan Vestia gestuurd betreffende werkzaamheden aan [adres 2] te Rotterdam voor een totaalbedrag van € 169.662,10 euro (exclusief BTW). Vestia heeft de opdracht aan [medeverdachte 13] gegund en [medeverdachte 13] heeft daarop de opdracht uitgevoerd. Hiervoor zijn meerdere facturen gestuurd aan Vestia door [medeverdachte 13] voor een totaalbedrag van € 169.662,10 (exclusief BTW). Deze facturen zijn ook door Vestia betaald.
De rechtbank is van oordeel dat deze offerte valselijk is opgemaakt.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat [medeverdachte 13] in eerste instantie een offerte heeft opgemaakt met een totaalbedrag van € 226.435,54 (exclusief BTW). Op verzoek van [verdachte] werd de offerte aangepast naar € 143.203,39 (exclusief BTW).
[verdachte] heeft vervolgens aan [medeverdachte 1] een offerte van [bedrijf 5] doorgestuurd met een bedrag van € 170.126,15 (exclusief BTW) met de tekst:
[medeverdachte 1],
De eerste prijs die ik binnen heb.
Worden we niet blij van.
[medeverdachte 1] heeft vervolgens [verdachte] geantwoord met de mededeling:
We zijn aan het sleutelen
Ongeveer een half uur later heeft [medeverdachte 14], de (indirect) bestuurder van [medeverdachte 13], een e-mailbericht naar [medeverdachte 1] gestuurd met als bijlage een offerte met een totaalbedrag van € 169.662,10 (exclusief BTW). Deze offerte is door [medeverdachte 1] doorgestuurd aan [verdachte].
Uit het voorgaande blijkt van afstemming tussen [verdachte], [medeverdachte 1] en [medeverdachte 14] bij het opmaken van de offerte van [medeverdachte 13]. Gelet hierop concludeert de rechtbank dat deze offerte van [medeverdachte 13] is aangepast en daarom valselijk is opgemaakt.
Factuur op naam van [bedrijf 6]
Op 22 december 2015 is door [bedrijf 6] een factuur gestuurd aan Vestia voor een bedrag van € 16.533,79 (exclusief BTW). Deze factuur is ook door Vestia betaald.
Uit een aangetroffen verdeelplannen blijkt dat deze opdracht voor € 12.033,79 is uitgevoerd waardoor er tussen [medeverdachte 1] en [verdachte] een bedrag van € 4.899,- te verdelen was.
De rechtbank stelt gelet op het vorenstaande vast dat deze factuur valselijk is opgemaakt, aangezien deze is opgehoogd met een bedrag van € 4.899,-, zonder dat daar werkzaamheden tegenover stonden.
Offerte op naam van [medeverdachte 15]([project 2])
[medeverdachte 15] heeft een offerte d.d. 21 oktober 2016 bij Vestia ingediend voor een schilderopdracht van vier torens aan [adres 3] te Rotterdam voor een bedrag van € 304.056,- (exclusief BTW). Vestia heeft deze opdracht aan [medeverdachte 15] gegund en [medeverdachte 15] heeft facturen gestuurd aan Vestia voor een totaalbedrag van € 304.056,- (exclusief BTW). Deze facturen zijn ook door Vestia betaald.
Uit de bij [verdachte] aangetroffen verdeelplannen en de WhatsApp- en
e-mailcorrespondentie tussen [medeverdachte 1] en [verdachte] blijkt dat het offertebedrag
is opgehoogd om het meerdere tussen [medeverdachte 1] en [verdachte] te verdelen, waarbij door de verdachte onder andere aan [medeverdachte 1] de navolgende berichten zijn gestuurd:
“
Zet er maar 11k per toren op de torens”
“
9 k voor de houtrot en dan 2 k erop voor ons”
“Dus 11k te delen over de 4 torens”
“2,5 k op de ene 3 k op de nadere 2,75 en 2,75”
Dat er een bedrag viel te verdelen tussen [medeverdachte 1] en [verdachte] blijkt ook uit de overige bewijsmiddelen. Op 14 december 2016 heeft [medeverdachte 15] € 20.000,- overgemaakt naar de bankrekening van [medeverdachte 12]. Op 12 januari 2017 heeft [medeverdachte 15] € 22.000,- overgemaakt naar de bankrekening van [medeverdachte 12]; p 6 februari 2017 € 5.000,- ; en op 19 april 2017 € 3.000,-: in totaal
€ 50.000,-.
Op grond van het vorenstaande concludeert de rechtbank dat de offerte op naam van [medeverdachte 15] d.d. 21 oktober 2016 met € 50.000,- is opgehoogd en dat daarom deze offerte aan Vestia vals is. Op de offerte staan immers werkzaamheden die niet in die omvang zijn verricht.
Facturen op naam van [bedrijf 7]
[bedrijf 7] (hierna: [bedrijf 7]) heeft in november en december 2015 in totaal zes facturen aan Vesta gestuurd met betrekking tot het vervangen van armaturen in onder andere de wijken [wijk 1] en [wijk 2]. Vestia heeft deze facturen ook betaald.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de prijzen van deze opdrachten van tevoren zijn afgestemd tussen de directeur van [bedrijf 7], [medeverdachte 16], [medeverdachte 1] en de verdachte, waarbij de verdachte heeft voorgesteld om de prijs op te hogen met respectievelijk € 1.000,- met betrekking tot [wijk 2] en € 8.400,- met betrekking tot [wijk 1].
Uit een aangetroffen verdeelplan blijkt dat er bij de opdracht ‘[wijk 2] Armaturen’ € 1.000,- te verdelen viel tussen [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [verdachte]. Volgens het verdeelplan viel er bij de opdracht ‘[wijk 1] armaturen’ tussen deze drie verdachten een bedrag van € 8.400,- te verdelen.
De rechtbank stelt gelet op het vorenstaande vast dat voornoemde facturen van [bedrijf 7] valselijk zijn opgemaakt, aangezien deze zijn opgehoogd met een bedrag van € 9.400,-, zonder dat daar werkzaamheden tegenover stonden.
Offerte op naam van [medeverdachte 17] ([project 3])
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat [medeverdachte 18] (hierna: [medeverdachte 18]) op 21 juli 2016 om 07.02 uur namens [medeverdachte 17] (hierna: [medeverdachte 17]) een offerte aan Vestia heeft gestuurd voor werkzaamheden aan Complex [project 3] voor een bedrag van € 21.071,-.
Vlak hierna, om 07.09 uur en 07.26 uur, hebben [verdachte] en [medeverdachte 18] telefonisch contact gehad. Om 07.37 uur heeft [medeverdachte 18] vervolgens een nieuwe offerte naar Vestia gestuurd voor een bedrag van € 38.000,-, bijna € 17.000,- hoger dan de eerdere offerte. De genoemde werkzaamheden zijn in de nieuwe offerte niet gewijzigd. Het bedrag van € 38.000,- is uiteindelijk ook in vijf termijnen aan Vestia gefactureerd en door Vestia aan [medeverdachte 17] betaald.
Op het aangetroffen verdeelplan staat vermeld dat er ten behoeve van ‘schilder sling’ een bedrag van € 21.000,- te verdelen is, waarvan 1/3 voor ‘C’ ([verdachte]) en 1/3 voor ‘M’ ([medeverdachte 2]). [bedrijf 8] heeft een factuur gestuurd aan [medeverdachte 17] voor een bedrag van € 12.500,- voor ‘grondwerkzaamheden’. Vervolgens heeft [bedrijf 1] drie facturen gestuurd naar [bedrijf 8] voor een totaalbedrag van € 22.000,-. [bedrijf 3] heeft vervolgens een factuur van € 5.000,- aan [bedrijf 1] gestuurd (DOC-222). Op deze manier is het ‘te verdelen’ bedrag, het verschil tussen de eerste en tweede offerte van [medeverdachte 17] aan Vestia, via [medeverdachte 17] en [bedrijf 8] bij [verdachte] en [medeverdachte 2] terecht gekomen.
De rechtbank stelt gelet op het vorenstaande vast dat voornoemde offerte van [medeverdachte 17] valselijk is opgemaakt, aangezien deze is opgehoogd met een bedrag van € 21.000,-, zonder dat daar werkzaamheden tegenover stonden.
Offerte/aanbiedingsbrief en facturen op naam van [bedrijf 9]
Uit een verdeelplan uit 2017 blijkt dat er voor een opdracht ‘gal 40/2 20’ € 60.000,- te verdelen was, waarvan de verdachte twee derde deel zou krijgen. In de administratie van Vestia is een offerte (DOC-214-1) aangetroffen van [bedrijf 9] aan Vestia die ziet op werkzaamheden in verband met uitkragende vloeren in galerijflats van Vestia conform het zgn. CUR248 protocol, onder vermelding van offertenummer 170648. Namens [bedrijf 9] is een door [medeverdachte 6] (hierna te noemen: [medeverdachte 6]) getekende offerte aan Vestia gestuurd voor een bedrag van € 520.386,-. [verdachte] heeft het opdrachtformulier aan [bedrijf 9] getekend. [bedrijf 9] heeft dit bedrag in zes facturen aan Vestia gefactureerd. [medeverdachte 19] heeft vervolgens zes facturen gestuurd aan [bedrijf 9] voor een totaalbedrag van € 60.000,- met vermelding van ‘projectnummer 170468’. Dit bedrag staat genoemd op het verdeelplan als ‘te verdelen’. Via [bedrijf 10] is dit bedrag vervolgens (grotendeels) op rekening van [bedrijf 1] gestort.
Uit het voorgaande blijkt dat het geldbedrag van € 60.000,- zoals op de verdeelplannen staat genoemd ook daadwerkelijk is betaald aan verdachte [verdachte], zonder dat hier werkzaamheden voor zijn verricht. De rechtbank stelt daarom vast dat de offerte en de facturen van [bedrijf 9] valselijk zijn opgemaakt.
Offerte op naam van [bedrijf 11]
[bedrijf 11] (hierna: [bedrijf 11]) heeft een offerte uitgebracht aan Vestia voor het herstel van pannendaken van diverse complexen van Vestia. Deze opdracht is vervolgens door Vestia aan [bedrijf 11] gegund voor een bedrag van € 84.572,- (exclusief BTW). [bedrijf 11] heeft in 2018 meerdere facturen gestuurd aan Vestia voor het totaalbedrag van € 84.572,- en Vestia heeft deze facturen betaald.
In een notitieboekje dat bij de verdachte werd aangetroffen, staat de aantekening ‘pan 40.000/2’ opgeschreven. Door [bedrijf 12] is een viertal facturen gestuurd aan [bedrijf 11] voor een totaalbedrag van € 40.000,- met als omschrijving ‘pannendaken herstel’. Vervolgens heeft [bedrijf 1] voor in totaal € 20.000,- gefactureerd aan [bedrijf 12].
De bestuurder van [bedrijf 11], [medeverdachte 20], heeft verklaard dat hij de offerte heeft opgehoogd en dat de werkzaamheden niet voor het aan Vestia gefactureerde bedrag zijn verricht. [medeverdachte 20] heeft verder verklaard dat hij via [medeverdachte 21] de opdracht voor Vestia heeft verkregen en dat [medeverdachte 21] hem heeft gevraagd de eerdere offerte op te hogen, waarna hij dat heeft gedaan. Hij moest de offerte richten aan [verdachte]. Hij heeft verder verklaard dat het teveel gefactureerde bedrag door [medeverdachte 6] via [bedrijf 12] [medeverdachte 6] aan hem is gefactureerd.
[medeverdachte 6] heeft verklaard dat hij van [verdachte] te horen heeft gekregen dat [bedrijf 11] € 40.000,- te veel aan Vestia had gefactureerd en dat hem werd gevraagd dit bedrag aan [bedrijf 11] te factureren, waarna het geld tussen [verdachte] en [medeverdachte 6] werd verdeeld.
De rechtbank stelt gelet op het vorenstaande vast dat voornoemde offerte van [bedrijf 11] valselijk is opgemaakt, aangezien deze is opgehoogd met een bedrag van € 40.000,-, zonder dat daar werkzaamheden tegenover stonden.
Facturen op naam van [medeverdachte 22]
[medeverdachte 22] B.V. (hierna: [medeverdachte 22]) heeft een offerte aan Vestia gestuurd voor dakonderhoud aan de pannendaken van Vestia complexen voor een totaalbedrag van € 91.623,72 (BTW verlegd). Vestia heeft de opdracht aan [medeverdachte 22] gegund. Hiervoor zijn in totaal twee facturen gestuurd aan Vestia door [medeverdachte 22], beide voor een bedrag van € 45.811,86 (BTW verlegd). Deze facturen zijn ook door Vestia betaald.
De directeur van [medeverdachte 22], [medeverdachte 7] (hierna: [medeverdachte 7]), heeft verklaard dat de offerte en de facturen aan Vestia zijn opgehoogd en dat [medeverdachte 6] hem had verteld dat er € 40.000,- bij moest komen en dat hij zou zorgen voor de facturen. [bedrijf 12] heeft geen werkzaamheden verricht voor het bedrag op de facturen aan [medeverdachte 22].
[medeverdachte 6] heeft verklaard dat hij van [verdachte] hoorde dat er verschillende bedrijven te hoge facturen hadden ingediend bij Vestia en dat hij met [verdachte] heeft afgesproken om dit overschot er via facturen uit te halen en fiftyfifty te verdelen.
Uit het notitieboekje dat bij [verdachte] is aangetroffen blijkt dat uit de opdracht ‘pan’ een bedrag van € 40.000,- te verdelen viel tussen twee personen. Dit blijkt vervolgens ook uit de geldstroom die ontstaat nadat Vestia aan [medeverdachte 22] heeft betaald. Door [bedrijf 12] zijn twee facturen aan [medeverdachte 22] gestuurd voor een bedrag van in totaal € 40.000,- (exclusief BTW). Vervolgens heeft [bedrijf 1], facturen gestuurd aan [bedrijf 12] voor een totaal bedrag van € 20.000,-. Door op deze wijze onderling te factureren zijn door de verdachten [verdachte] en [medeverdachte 6] uiteindelijk de bedragen ontvangen zoals genoteerd in het notitieboekje van [verdachte].
Op grond van het vorenstaande concludeert de rechtbank dat de offerte van [medeverdachte 22 aan Vestia in samenspraak met [medeverdachte 6] en [verdachte] met € 40.000,- is opgehoogd en dat de verstuurde facturen aan Vestia vals zijn.
Offerte op naam van [medeverdachte 23]
De [medeverdachte 23] (hierna: [medeverdachte 23]) heeft een offerte met datum 10 oktober 2017 gestuurd aan Vestia voor het plaatsen van buitenzonwering (“screens”) bij een complex van Vestia voor een bedrag van € 116.900,82 (exclusief BTW). Vestia heeft deze opdracht aan de [medeverdachte 23] gegund en de [medeverdachte 23] heeft twee facturen gestuurd aan Vestia, beide voor € 58.450,41 (exclusief BTW). De [medeverdachte 23] heeft de opdracht op haar beurt uitbesteed aan [bedrijf 13]. [bedrijf 13] had voordien een offerte met datum 3 oktober 2017 gestuurd aan de [medeverdachte 23] voor een bedrag € 73.500,-, gevolgd door een factuur voor een bedrag van € 75.000,-.
Een medewerker van [medeverdachte 23], [medeverdachte 8], heeft verklaard dat de offerte op verzoek van [medeverdachte 6] is opgehoogd met € 30.000,-.
In het bij [verdachte] aangetroffen notitieboekje stond onder andere genoteerd: “[medeverdachte 6] Screen 30.000/2” waaruit de rechtbank afleidt dat er bij dit project € 30.000,- te verdelen viel tussen twee personen, namelijk [medeverdachte 6] en [verdachte]. Die verdeling komt overeen met de navolgende facturen- en geldstromen. Door [bedrijf 12] zijn twee facturen aan de [medeverdachte 23] gestuurd, beide voor € 15.000,- (exclusief BTW) onder de omschrijving ‘bouwkundige opnames op locaties’. Vervolgens heeft [bedrijf 1] in totaal € 15.000,- gefactureerd aan [bedrijf 12]. Door op deze wijze aan elkaar te factureren zijn door [verdachte] en [medeverdachte 6] uiteindelijk de bedragen ontvangen zoals genoteerd in het notitieboekje van [verdachte].
[medeverdachte 6] heeft verklaard dat hij van [verdachte] heeft gehoord dat Vestia deze opdracht aan de [medeverdachte 23] had gegund, dat er ‘geld tussen zat’ en dat hij daarom hoger heeft gefactureerd aan de [medeverdachte 23] om aan het bedrag te komen dat erin zat voor hem en [verdachte] en de helft hiervan heeft doorbetaald aan [verdachte], overeenkomstig het notitieboekje van [verdachte].
Op grond van het vorenstaande concludeert de rechtbank dat de offerte van de [medeverdachte 23] aan Vestia voor het plaatsen van buitenzonwering in samenspraak met [medeverdachte 6] en [verdachte] met € 30.000,- is opgehoogd en dat de verstuurde facturen aan Vestia vals zijn.
Offerte op naam van [bedrijf 14]
[bedrijf 14], handelend onder de naam [medeverdachte 24] (hierna: [medeverdachte 24]) heeft een offerte aan Vestia gestuurd voor het tellen van lampen in bepaalde wijken in Rotterdam voor een totaalbedrag van € 32.750,-. Vestia heeft de opdracht aan de verdachte gegund en de verdachte heeft daarop de opdracht uitgevoerd. Hiervoor zijn in totaal twee facturen gestuurd aan Vestia door de verdachte, beiden voor een bedrag van € 16.375,- (BTW verlegd).
Uit het bij [verdachte] aangetroffen notitieboekje blijkt dat uit de opdracht ‘lamp’ een bedrag van € 15.000,- te verdelen viel door drie personen. Die verdeling, zo blijkt uit de geldstroom volgend op de betaling van Vestia aan [medeverdachte 24] betaald, is ook zo verwerkelijkt.
Door [bedrijf 12], de eenmanszaak van [medeverdachte 6], is een factuur aan [medeverdachte 24] gestuurd voor een bedrag van € 15.000,-. Vervolgens zijn er door [bedrijf 1] facturen gestuurd aan [bedrijf 12] voor een totaal bedrag van € 10.000,-. Tot slot is er door [bedrijf 3], het bedrijf van de echtgenote van verdachte [medeverdachte 2], een factuur gestuurd aan [bedrijf 1] voor een bedrag van € 5.000,-. Door op deze wijze aan elkaar te factureren zijn door de verdachten [verdachte], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 6] uiteindelijk de bedragen ontvangen zoals genoteerd in het notitieboekje van [verdachte].
De rechtbank stelt gelet op het bovenstaande vast dat de offerte die aan Vestia is gestuurd valselijk is opgemaakt, aangezien deze met een bedrag van € 15.000,- is opgehoogd, en niet de prijs voor de daadwerkelijk uitgevoerde werkzaamheden weerspiegelt.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat [bedrijf 1] in totaal voor een bedrag van € 984.662,96 heeft gefactureerd aan verschillende bedrijven in de periode van 11 juni 2015 tot en met 2 november 2018. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat deze facturen vals zijn, aangezien de daarop vermelde werkzaamheden niet zijn verricht. Van dit bedrag is in totaal € 161.164,98 overgemaakt aan [bedrijf 3], het bedrijf van de echtgenote van de verdachte [medeverdachte 2].
De rechtbank zal per bedrijf waaraan is gefactureerd ingaan op de vraag of de facturen valselijk zijn opgemaakt.
Facturen van [bedrijf 1] aan [medeverdachte 12]
DOC-046-7
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat er tussen [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [verdachte] diverse e-mailberichten zijn gestuurd waarin wordt besproken welke bedragen er nog openstaan en waarvoor er nog facturen moeten volgen. Vervolgens worden er ook daadwerkelijk facturen voor deze bedragen gestuurd, waaronder DOC-046-7, een factuur van [bedrijf 1] aan [medeverdachte 12].
De verdachte heeft verklaard dat deze factuur niet klopt. De werkzaamheden die op deze factuur staan vermeld, kloppen niet, aangezien deze factuur uitsluitend ziet op de verrekening van te verdelen gelden voor de verdachten [medeverdachte 2] en [verdachte].
Op grond hiervan stelt de rechtbank vast dat DOC-046-7 valselijk is opgemaakt.
DOC-130-3
Bij [medeverdachte 1] is een verdeelplan aangetroffen waarin onder andere staat vermeld dat er in totaal € 5.193,41 door “C” ([verdachte]) is gefactureerd en € 3.193,41 door “M” ([medeverdachte 2]). Het bedrag van € 5.193,41 is ook daadwerkelijk door [bedrijf 1] aan [medeverdachte 12] gefactureerd (DOC-130-3) onder de omschrijving die [medeverdachte 1] aan [verdachte] per e-mail heeft doorgegeven.
Naar het oordeel van de rechtbank staat op basis hiervan vast dat de factuur DOC-130-3 valselijk is opgemaakt en de factuur uitsluitend bedoeld is om het bedrag zoals dat op het verdeelplan staat vermeld, bij verdachte [verdachte] te krijgen.
Facturen van [bedrijf 1] aan [medeverdachte 25]
DOC-113-3b, -4b, -5a, -7b en -9b en DOC-114-1 t/m -23
Vestia heeft schoonmaakcontracten afgesloten met de bedrijven [medeverdachte 10], [medeverdachte 4] en [medeverdachte 11] voor verschillende opdrachten. Deze bedrijven waren, volgens [medeverdachte 5], bereid om 10% van de omzet als fee aan [medeverdachte 5], [medeverdachte 2] en [verdachte] te betalen ter verkrijging van de opdrachten van Vestia.
[medeverdachte 5] is eigenaar van [medeverdachte 25]. Hij factureerde met [medeverdachte 25] een bedrag ter grootte van 10% van de omzet voortvloeiend uit de opdrachten van Vestia aan [medeverdachte 10], [medeverdachte 11] en [medeverdachte 4] en betaalde deze 10% vervolgens ten dele door aan [verdachte] en [medeverdachte 2].
De verdachte heeft verklaard dat de werkzaamheden die op deze facturen staan, niet zijn uitgevoerd.
De rechtbank overweegt dat uit het vorenstaande volgt dat de facturen DOC-113-3b, -4b, -5a, -7b en -9b en DOC-114-1 t/m -23 valselijk zijn opgemaakt, nu de werkzaamheden op de facturen niet daadwerkelijk zijn verricht. De facturen waren slechts bedoeld om de 10% ‘omzetfee’ aan [verdachte] en [medeverdachte 2] uit te betalen.
Facturen van [bedrijf 1] aan [bedrijf 15]
Vestia is met [medeverdachte 12] een overeenkomst aangegaan voor diverse werkzaamheden. Van het bedrag dat [medeverdachte 12] hiervoor van Vestia heeft ontvangen, heeft [medeverdachte 12] in 2015 € 42.350,- overgemaakt aan [bedrijf 15] (hierna: [bedrijf 15]). [bedrijf 15] heeft hiervan op haar beurt weer € 23.837,- overgemaakt aan [bedrijf 1] en € 17.605,50 aan Mediation en Adviesburo.
In 2016 heeft [medeverdachte 12] € 36.300,- overgemaakt aan [bedrijf 15], waarna [bedrijf 15] € 17.258,36 heeft overgemaakt aan [bedrijf 1] en € 17.621,23 aan [bedrijf 3].
Uit WhatsApp-gesprekken tussen [medeverdachte 1] en [verdachte] blijkt dat [verdachte] van [medeverdachte 1] te horen heeft gekregen welke bedragen en omschrijvingen op de factuur aan [bedrijf 15] moest komen te staan. Deze facturen zijn vervolgens door [bedrijf 1] aan [bedrijf 15] gestuurd. Door [medeverdachte 26], de bestuurder van [bedrijf 15], is verklaard dat hij [medeverdachte 1] kende en hem had geholpen door het opstellen van valse facturen.
Op grond hiervan stelt de rechtbank vast dat de facturen van [bedrijf 15] aan [medeverdachte 12] valselijk zijn opgemaakt en daarmee ook de facturen van [bedrijf 1] aan [bedrijf 15] (DOC-050-6, -7 en -14). Deze facturen zijn uitsluitend opgemaakt om bedragen uit de verdeelplannen bij [verdachte] en [medeverdachte 2] te krijgen, terwijl de werkzaamheden die hierop vermeld staan niet zijn uitgevoerd.
Facturen van [bedrijf 1] aan [bedrijf 16]
Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen onder
‘facturen van [bedrijf 1] aan [medeverdachte 25]’ziet ook factuur DOC-113-14b op het doorsluizen van geldbedragen die door Vestia aan [medeverdachte 10], [medeverdachte 11] en [medeverdachte 4] zijn betaald en waarvan is afgesproken dat een 10% ‘omzetfee’ aan [medeverdachte 5], [verdachte] en [medeverdachte 2] zou worden betaald in ruil voor het verkrijgen van de opdracht.
De verdachte heeft ook zelf verklaard dat de werkzaamheden die hierop staan genoemd, niet zijn uitgevoerd.
De rechtbank overweegt dat uit het vorenstaande volgt dat de factuur DOC-113-14b valselijk is opgemaakt, nu de werkzaamheden die hierop vermeld staan, niet zijn verricht en de factuur uitsluitend diende om de 10% ‘omzetfee’ aan [verdachte] en [medeverdachte 2] uit te betalen.
Facturen van [bedrijf 1] aan [bedrijf 17]
[bedrijf 6] (hierna: [bedrijf 6]) heeft met tussenkomst van [medeverdachte 1] en [verdachte] een opdracht verkregen van Vestia. De bestuurder van [bedrijf 6], [medeverdachte 27] (hierna: [medeverdachte 27]), heeft verklaard dat [verdachte] ‘commissie’ kreeg voor deze opdracht en dat [verdachte] zijn deel, ongeveer € 31.000,-, doorbelast heeft aan [bedrijf 17] (hierna: [bedrijf 17]), het bedrijf van de echtgenote van [medeverdachte 27], door middel van factuur DOC-092-13. Volgens [medeverdachte 27] ziet deze doorbelasting op de ‘commissie’ van het project dat hij voor Vestia heeft gedaan met [bedrijf 6].
Op grond van het bovenstaande staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat de factuur DOC-092-13 van [bedrijf 1] aan [bedrijf 17] valselijk is opgemaakt en dat de werkzaamheden die hierop staan, niet zijn verricht. De factuur ziet uitsluitend op de doorbetaling van het door Vestia teveel betaalde aan [verdachte].
Facturen van [bedrijf 1] aan [bedrijf 18]
DOC-104-26
[medeverdachte 16], de bestuurder van [bedrijf 7], had een overeenkomst met Vestia voor meerdere werkzaamheden. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat hij steeds contact heeft gehad met [medeverdachte 1] en [verdachte] over de hoogte van het bedrag dat op de verschillende offertes moest komen te staan.
Uit de aangetroffen verdeelplannen blijkt dat er bij de opdrachten van [bedrijf 7] in totaal
€ 14.625,- te verdelen viel tussen [verdachte] en [medeverdachte 1]. Om dit bedrag te verkrijgen heeft [verdachte], op aangeven van [medeverdachte 16], via [bedrijf 1] aan [bedrijf 18] (hierna: [bedrijf 18]) een bedrag van € 23.765,- (DOC-104-26) gefactureerd. Dit bedrag is hoger dan het te verdelen geldbedrag. Ter verrekening heeft [bedrijf 18] van [medeverdachte 12] een geldbedrag van € 10.340,- ontvangen. Dit is het verschil tussen het gefactureerde bedrag door [bedrijf 1] en het te verdelen geldbedrag volgens de verdeelplannen.
Gelet op het bovenstaande stelt de rechtbank vast dat de factuur van [bedrijf 1] aan [bedrijf 18] valselijk is opgemaakt en uitsluitend heeft gediend om het te verdelen geldbedrag bij verdachte [verdachte] te krijgen.
DOC-154-5a en -b ([project 2])
Volgens de verdeelplannen viel een totaalbedrag van € 44.000,- te verdelen bij een opdracht aan de vier torens aan [adres 3] te Rotterdam. Zoals hiervoor al is overwogen heeft [medeverdachte 15] een groter bedrag, namelijk € 50.000,-, betaald aan [medeverdachte 12]. Hiervan is een bedrag van € 25.000,- door [medeverdachte 12] aan [bedrijf 7] overgeboekt. Vervolgens heeft [bedrijf 7] op basis van twee facturen (DOC-154-5a en -b) van [bedrijf 1] aan [bedrijf 18], een onderneming die gerelateerd is aan [bedrijf 7],
€ 24.250,- overgemaakt aan [bedrijf 1] ten behoeve van [verdachte].
Gelet op het bovenstaande stelt de rechtbank vast dat de bedragen op de facturen valselijk zijn opgemaakt om zo de te verdelen bedragen bij de verdachten [medeverdachte 1] en [verdachte] te krijgen.
Facturen van [bedrijf 1] aan [bedrijf 8]
DOC-128-9a t/m c
De rechtbank is van oordeel dat deze facturen valselijk zijn opgemaakt en verwijst daarbij naar hetgeen hierboven bij “
Offerte op naam van [medeverdachte 17”is overwogen. De facturen van [bedrijf 1] aan [bedrijf 8] (DOC-128-9a, -b en -c) hebben uitsluitend gediend om het te verdelen bedrag bij de verdachte te krijgen.
Facturen van [bedrijf 1] aan [bedrijf 2]
DOC-079c
[bedrijf 1] heeft op 23 december 2016 een factuur aan [bedrijf 2] gestuurd voor een bedrag van € 12.000,- met als omschrijving “Uitvoering diverse werkzaamheden Rotterdam”.
[medeverdachte 2] heeft verklaard dat de vader van [verdachte] op een gegeven moment de rol van [medeverdachte 5] heeft overgenomen als tussenpersoon bij de schoonmaakbedrijven. [verdachte] kwam met het idee om via het bedrijf van zijn vader geldbedragen door te sluiten.
De verdachte heeft ter zitting niet willen verklaren omtrent de facturen die door [bedrijf 1] aan [bedrijf 2] zijn verstuurd. In het dossier ziet de rechtbank geen aanknopingspunten om te veronderstellen dat deze werkzaamheden daadwerkelijk zijn verricht. Het algemeen beeld dat uit de bewijsmiddelen is ontstaan, is dat [bedrijf 2] geen werkzaamheden voor welk bedrijf dan ook heeft verricht en dat de facturenstroom in het dossier is bedoeld om geld door te sluizen naar de verdachte en naar [medeverdachte 2].
De rechtbank is van oordeel dat deze factuur valselijk is opgemaakt en uitsluitend heeft gediend om het geld door te sluizen aan de verdachte.
DOC-128-20a t/m -c
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat voor de opdracht ‘Herman’ een offerte is gedaan door [medeverdachte 17] voor een bedrag van € 269.640,-. Dit bedrag is ook door [medeverdachte 17] aan Vestia gefactureerd en door Vestia aan [medeverdachte 17] betaald. Uit het verdeelplan volgt dat het werk voor € 229.640,- is uitgevoerd, waardoor er een te verdelen bedrag over is gebleven van € 40.000,-. Hiervan is volgens het verdeelplan twee derde deel (€ 26.666,67) voor [verdachte].
In de periode van maart tot april 2017 heeft [medeverdachte 17] facturen van in totaal € 29.400,- betaald aan [bedrijf 2] voor ‘houtrotherstel’. Op de dag van ontvangst heeft [bedrijf 2] de bedragen direct overgemaakt naar [bedrijf 1], in totaal voor € 22.800,-. [bedrijf 1] heeft hiervoor drie facturen gestuurd aan [bedrijf 2] (DOC-128-20a t/m -c). Op deze manier is het meerbedrag op de offerte van [medeverdachte 17] aan Vestia, via [medeverdachte 17] en [bedrijf 2] bij de verdachte terecht gekomen.
Op grond van het vorenstaande stelt de rechtbank vast dat de facturen van [bedrijf 1] aan [bedrijf 2] (DOC-128-20a t/m c) valselijk zijn opgemaakt en enkel hebben gediend om de te verdelen bedragen bij [verdachte] te krijgen.
DOC-080b en -g
[bedrijf 1] heeft op 30 december 2017 een factuur aan [bedrijf 2] gestuurd voor een bedrag van € 9.600,- met als omschrijving “Bouwkundig advies en levering”. [bedrijf 1] heeft op 19 december 2017 een factuur aan [bedrijf 2] gestuurd voor een bedrag van € 34.600,- met als omschrijving “Voor diverse projecten uitvoering, begeleiding, levering diverse materialen en nog te leveren onderdelen Bouwkundig advies en levering”.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van DOC-079c, deze facturen valselijk zijn opgemaakt en hebben gediend om het geld door te sluizen aan de verdachte.
DOC-164-1 t/m -6
[bedrijf 2] heeft zes facturen aan [medeverdachte 17] gestuurd met een totaalbedrag van € 47.300,-. Dit bedrag komt overeen met het bedrag op een aangetroffen verdeelplan. Uit de bewijsmiddelen blijkt voorts dat [bedrijf 1] zes facturen aan [bedrijf 2] heeft verstuurd voor een totaalbedrag van € 46.200,- (DOC-164-1 t/m 6).
De rechtbank stelt op grond van het vorenstaande vast dat de facturen DOC-164-1 t/m -6 valselijk zijn opgemaakt en hebben gediend om het meerbedrag bij de verdachte te krijgen.
DOC-206-42a en -b
Uit een aangetroffen verdeelplan en uit de onderhoudsovereenkomst blijkt dat [medeverdachte 17] voor een bedrag van € 639.311,50 een opdracht heeft aangenomen voor groot onderhoud en duivenoverlast bij project [project 4]. Er zijn twee opdrachtformulieren ten aanzien van deze opdracht: één voor € 619.311,50 en één voor € 20.000,-. Volgens het verdeelplan is er met deze opdracht € 40.000,- te verdelen waarvan € 20.000,- voor [verdachte].
Op 23 februari 2018 is er op de rekening van [bedrijf 2] een bedrag van € 20.000,- bijgeschreven, afkomstig van [medeverdachte 17]. Op 5 en 8 maart 2018 is twee keer een bedrag van € 10.000,- overgeschreven naar het rekeningnummer van de verdachte naar aanleiding van twee facturen van [bedrijf 1] d.d. 28 februari 2018 en 7 maart 2018 (DOC-206-42a en -b). Op deze manier is het meerbedrag op de offerte van [medeverdachte 17] aan Vestia, via [medeverdachte 17] en [bedrijf 2] bij [verdachte] terecht gekomen.
De rechtbank stelt vast dat de facturen die hieraan ten grondslag liggen (DOC-206-42a en -b) valselijk zijn opgemaakt en hebben gediend om het meerbedrag bij de verdachte te krijgen.
Facturen van [bedrijf 1] aan [bedrijf 19]
Ook uit de verdeelplannen volgt dat het bedrijf [bedrijf 19] (hierna: [bedrijf 19]), de eenmanszaak van [medeverdachte 28], meerdere opdrachten heeft uitgevoerd voor Vestia, waarbij de offertes en facturen aan Vestia werden opgehoogd en het meerbedrag aan [verdachte] en [medeverdachte 2] werd betaald in ruil voor de gunning van de opdrachten. Nadat de geldbedragen door Vestia waren overgemaakt aan [bedrijf 19], heeft de verdachte op naam van [bedrijf 1] facturen naar [bedrijf 19] gestuurd om zo het te verdelen bedrag, zoals op de verdeelplannen genoemd, te verkrijgen. De rechtbank overweegt dat de werkzaamheden op de facturen van [bedrijf 1] aan [bedrijf 19] voor wat betreft de ophoging niet zijn uitgevoerd en dat deze facturen hebben gediend om het te verdelen bedrag bij de verdachte te krijgen, zodat deze facturen (DOC-090-1, DOC-189-1, -2 en -5) valselijk zijn opgemaakt.
Facturen van [bedrijf 1] aan [bedrijf 12]
In de woning van de verdachte werd een verdeelplan en een notitieboekje aangetroffen waarin bedragen stonden genoemd die verdeeld werden met ‘[medeverdachte 6]’. De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat hiermee [medeverdachte 6] wordt bedoeld.
Voor verschillende projecten van Vestia werd het bedrijf waar [medeverdachte 6] als directeur werkzaam is, te weten [bedrijf 9] (hierna: [bedrijf 9]), ingehuurd. Deze opdrachten staan genoemd in de verdeelplannen en in het notitieboekje van [verdachte]. Hierbij staan de te verdelen bedragen bij de verschillende opdrachten genoemd. Deze bedragen zijn vervolgens via de bedrijven [bedrijf 12], het bedrijf van [medeverdachte 6], en [bedrijf 1] van [verdachte], bij hen terecht gekomen.
DOC-141-01 en -05
De rechtbank is van oordeel dat deze facturen valselijk zijn opgemaakt en verwijst daarbij naar hetgeen hierboven bij “
Offerte op naam van [medeverdachte 23]”is overwogen. Deze facturen hebben gediend om het te verdelen bedrag bij de verdachte te krijgen.
DOC-141-02 en -03
De rechtbank is van oordeel dat deze facturen valselijk zijn opgemaakt en verwijst daarbij naar hetgeen hierboven bij “
Offerte op naam van [bedrijf 14]”is overwogen. Deze facturen hebben gediend om het te verdelen bedrag bij de verdachte te krijgen.
DOC-141-04 en -06 en DOC-170-02 en -03
De rechtbank is van oordeel dat deze facturen valselijk zijn opgemaakt en verwijst daarbij naar hetgeen hierboven bij “
Facturen op naam van [medeverdachte 22]”is overwogen. Deze facturen hebben gediend om het te verdelen bedrag bij de verdachte te krijgen.
DOC-141-09, -10 en -11
De rechtbank is van oordeel dat deze facturen valselijk zijn opgemaakt en verwijst daarbij naar hetgeen hierboven bij “
Offerte op naam van [bedrijf 11]”is overwogen. Deze facturen hebben enkel gediend om het te verdelen bedrag bij de verdachte te krijgen.
Facturen van [bedrijf 1] aan [bedrijf 10] en [medeverdachte 19].
Door de FIOD is een verdeelplan aangetroffen waarop onder andere zeven projecten staan vermeld waarbij [bedrijf 9], daarbij vertegenwoordigd door [medeverdachte 6], opdrachten heeft uitgevoerd voor Vestia. Uit het verdeelplan blijkt dat een groter bedrag is gefactureerd aan Vestia dan het bedrag waarvoor de opdracht daadwerkelijk is uitgevoerd. Het bedrag dat extra werd gefactureerd is verdeeld, volgens het verdeelplan onder andere met de verdachte.
In de administratie van [bedrijf 9] zijn twaalf facturen aangetroffen van [medeverdachte 19] (hierna: [medeverdachte 19]) met betrekking tot deze zeven projecten voor een totaalbedrag van € 92.650,-.
Project 160952 (deel 1)
Onder Projectnummer 160952 is er door [bedrijf 9] onderzoek verricht naar de pannendaken van diverse complexen van Vestia. [bedrijf 9] heeft Vestia hiervoor voor een totaalbedrag van € 31.250,- gefactureerd. Dit bedrag komt overeen met het bedrag op het verdeelplan onder het kopje ‘bedrag opdracht’. Uit het verdeelplan blijkt dat deze opdracht voor
€ 18.750,- is uitgevoerd en dat er € 12.500,- te verdelen was, waarvan twee derde, te weten € 9.375,-, voor “C” ([verdachte]). [medeverdachte 19] heeft een factuur gestuurd aan [bedrijf 9] voor een bedrag van € 12.500,-. Dit bedrag is door [medeverdachte 19] ontvangen en hiervan is vervolgens, overeenkomstig het verdeelplan, € 9.375,- overgeboekt naar [bedrijf 1], het bedrijf van [verdachte] op basis van een factuur van [bedrijf 1] van 11 mei 2017 aan [medeverdachte 19] (DOC-179)
De rechtbank overweegt dat uit het verdeelplan blijkt dat het bedrag van € 12.500,- teveel is gefactureerd aan Vestia en dat de werkzaamheden voor een lager bedrag zijn uitgevoerd. Via [medeverdachte 19] is het te verdelen bedrag uiteindelijk bij [verdachte] terecht gekomen.
Project 160952 (deel 2)
Uit de administratie van [bedrijf 9] blijkt dat [medeverdachte 19] voor dit project een factuur heeft gestuurd voor een bedrag van € 6.000,- (exclusief btw). Dit bedrag komt overeen met het bedrag in het verdeelplan onder ‘te verdelen’. Uit het opdrachtformulier van Vestia, getekend door onder andere [verdachte], blijkt dat dit een aanvulling is op de eerdere opdracht met betrekking tot pannendaken. Dit bedrag is door [bedrijf 9], na ontvangst van Vestia, betaald aan [bedrijf 10] (hierna: [bedrijf 10]), die dit bedrag is op zijn beurt (grotendeels) heeft doorbetaald aan [bedrijf 1]. Op deze wijze is het te verdelen bedrag bij [verdachte] terecht gekomen.
Project 170264
Uit de administratie van [bedrijf 9] blijkt dat [bedrijf 9] werkzaamheden heeft uitgevoerd voor Vestia aan de galerijen van diverse complexen van Vestia voor een bedrag van € 16.000,-. Dit bedrag staat genoteerd in het verdeelplan. Uit het verdeelplan volgt dat deze opdracht in werkelijkheid is uitgevoerd voor € 12.000,-, waardoor er nog € 4.000,- te verdelen viel.
[medeverdachte 19] heeft een factuur aan [bedrijf 9] gestuurd voor een bedrag van
€ 4.000,-. Vervolgens heeft [medeverdachte 19] dit bedrag doorbetaald aan [bedrijf 10], die dit bedrag op zijn beurt (grotendeels) heeft doorbetaald aan [bedrijf 1]. Zodoende is het te verdelen bedrag bij verdachte [verdachte] terecht gekomen.
Project 170243 (deel 1)
Door [bedrijf 9] zijn werkzaamheden verricht voor Vestia met betrekking tot de gevelrenovatie van complex [project 5]. Hiervoor heeft [bedrijf 9] in totaal een bedrag van € 27.222,- (exclusief btw) gefactureerd. Uit het verdeelplan blijkt dat de opdracht in werkelijkheid is uitgevoerd voor € 20.222,-, zodat er € 7.000,- overbleef om te verdelen. [medeverdachte 19] heeft vervolgens € 7.000,- gefactureerd aan [bedrijf 9] en heeft dit bedrag na ontvangst overgemaakt aan [bedrijf 10]. Deze laatste maakte het bedrag vervolgens (grotendeels) over naar [bedrijf 1], het bedrijf van verdachte [verdachte].
Project 170243 (deel 2)
Uit de administratie van [bedrijf 9] blijkt dat [medeverdachte 19] voor de opdracht met nummer 170243 nog een factuur heeft gestuurd voor een bedrag van € 2.000,- (exclusief btw). Dit bedrag komt op het verdeelplan naar voren als te verdelen bedrag. Dit bedrag is vervolgens door [medeverdachte 19] wederom overgemaakt naar [bedrijf 10] en Vastgoedbeheer, die dit bedrag vervolgens weer (grotendeels) heeft overgemaakt aan [bedrijf 1].
Project 170468
Door [medeverdachte 29] van [bedrijf 9] is namens [bedrijf 9] een offerte, ondertekend door [medeverdachte 6], gestuurd aan Vestia voor het verrichten van werkzaamheden aan de galerijvloeren van complexen van Vestia voor een bedrag van € 520.386,-. Uit het opdrachtformulier van Vestia, mede ondertekend door de verdachte, blijkt dat de opdracht voor voornoemd bedrag is gegund aan [bedrijf 9]. Dit bedrag is door [bedrijf 9] gefactureerd aan Vestia.
Uit het verdeelplan blijkt dat er voor een opdracht met de omschrijving ‘gal 40/2 20’
€ 60.000,- te verdelen viel. [medeverdachte 19] heeft in totaal zes facturen van
€ 10.000,- gestuurd aan [bedrijf 9] onder beschrijving van projectnummer 170468. Een gedeelte van dit bedrag is vervolgens via [bedrijf 10] terechtgekomen bij [bedrijf 1].
Project 170587
Uit de administratie van [bedrijf 9] blijkt dat [bedrijf 9] werkzaamheden heeft verricht voor Vestia met betrekking tot brandveiligheid en hiervoor een factuur heeft gestuurd voor een bedrag van € 4.500,-. Hiertoe is een overeenkomst tot stand gekomen tussen Vestia (getekend door [verdachte]) en [bedrijf 9] (getekend door [medeverdachte 6]).
Uit het verdeelplan volgt dat er een bedrag te verdelen was van € 1.150,-. Dit bedrag is via [bedrijf 10] bij [bedrijf 1] terechtgekomen.
Conclusie
De rechtbank stelt vast dat de facturen van [bedrijf 1] aan [bedrijf 10] en aan [medeverdachte 19] valselijk zijn opgemaakt.
Facturen van [bedrijf 1] aan [bedrijf 20]
In een verdeelplan wordt een opdracht genoemd die [bedrijf 20] (hierna: [bedrijf 20]) voor Vestia heeft uitgevoerd. Hieruit blijkt dat er € 10.000,- verdeeld kon worden tussen [verdachte] en [medeverdachte 2].
In totaal is er in 2017 en 2018 € 30.820,99 (exclusief BTW) door Vestia aan [bedrijf 20] betaald. Hiervan heeft [bedrijf 20] op basis van de genoemde facturen € 15.470,- doorbetaald aan [bedrijf 1]. Hiervan heeft [bedrijf 1] € 7.735,- doorbetaald aan [bedrijf 3] op basis van daarvoor opgesteld facturen, exact 50% van het door [bedrijf 1] ontvangen bedrag. Op deze wijze hebben verdachten [verdachte] en [medeverdachte 2] de te verdelen geldbedragen ontvangen.
De rechtbank stelt op grond hiervan vast dat de facturen van [bedrijf 1] aan [bedrijf 20] valselijk zijn opgemaakt.
Facturen van [bedrijf 1] aan [bedrijf 3]
Zoals eerder overwogen heeft [bedrijf 19] meerdere opdrachten uitgevoerd voor Vestia, waarbij de offertes en facturen aan Vestia werden opgehoogd en het meerbedrag aan [verdachte] en [medeverdachte 2] werd betaald in ruil voor de gunning van de opdrachten. Hiervoor heeft [medeverdachte 2] facturen van [bedrijf 3] naar [bedrijf 19] gestuurd. Vervolgens heeft [verdachte] facturen van [bedrijf 1] aan [bedrijf 3] gestuurd en zo verkreeg [verdachte] het meerbedrag zoals op de verdeelplannen stond genoemd.
De rechtbank overweegt dat de werkzaamheden op de facturen van [bedrijf 1] aan [bedrijf 3] niet zijn uitgevoerd en dat deze facturen uitsluitend hebben gediend om het meerbedrag bij verdachte te krijgen, zodat deze facturen (DOC-189-3, -4, -6, -7 en -8) valselijk zijn opgemaakt.
Feit 3
Uit de bewijsmiddelen volgt dat [medeverdachte 10], [medeverdachte 4] en [medeverdachte 11] in totaal voor € 1.724.548,14 hebben geoffreerd en gefactureerd aan Vestia voor de hun gegunde schoonmaakopdrachten. De bedragen in de offertes en facturen zijn zo verhoogd of verlaagd ten opzichte van andere partijen dat zij als beste scoorden, zodat de opdrachten uiteindelijk aan hen werden gegund. In ruil daarvoor hebben de partijen toegezegd om 10% van de omzet aan [verdachte] en [medeverdachte 2] te betalen. Die 10% komt precies overeen met het in de verdeelplannen genoemde bedrag van € 172.454,81. Dit bedrag is in het verdeelplan gelijkelijk gedeeld door drie personen, te weten [verdachte], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 5], zodat alle drie € 57.484,94 zouden ontvangen. Om deze bedragen te ontvangen werd gebruik gemaakt van meerdere rechtspersonen die aan elkaar factureerden om zo de directe relatie tussen [verdachte] en [medeverdachte 2] aan de ene kant, en [medeverdachte 10], [medeverdachte 4] en [medeverdachte 11] aan de andere kant te verhullen. Zo fungeerde de bedrijven [medeverdachte 25], [bedrijf 16] en [bedrijf 2] als doorgeefluik.
Over de wijze waarop geoffreerd werd en welke bedragen op de offertes werden genoemd, vond overleg plaats tussen de drie hiervoor genoemde schoonmaakbedrijven, [medeverdachte 5] en [verdachte] en [medeverdachte 2]. Op deze manier is door listige kunstgrepen en een samenweefsel van verdichtsels, te weten een frauduleuze constructie met betrekking tot het offertetraject, bij Vestia een onjuist voorstelling van zaken ontstaan. Daarvan hebben de verdachten misbruik gemaakt en hebben zij Vestia bewogen tot het aangaan van overeenkomsten en tot het afgifte van geldbedragen.
De rechtbank overweegt dat de verdachte hierin een cruciale rol heeft gehad als werknemer van Vestia. Hij was in staat, samen met [medeverdachte 2], om er voor te zorgen dat bedrijven, die bereid waren om een deel van hun omzet af te staan, opdrachten kregen van Vestia. De verdachte heeft met grote regelmaat valse facturen opgemaakt om ‘zijn’ deel van de omzet te kunnen verkrijgen. Zonder zijn handelen had deze manier van frauderen geen stand gehouden. Gelet hierop acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich als medepleger heeft schuldig gemaakt aan de oplichting van Vestia.
Namens de verdachte is betoogd dat er van oplichting geen sprake kan zijn, nu Vestia niet is benadeeld. De geoffreerde prijs voor het werk was marktconform en paste binnen de onderhoudsbegroting van Vestia, terwijl de schoonmaakbedrijven de ‘omzetfee’ uit eigen zak betaalden, aldus de verdachte.
De rechtbank stelt voorop dat het ontbreken van nadeel niet relevant is voor de strafrechtelijke beoordeling van de verweten feiten en de kwalificatie ervan. Het gaat erom dat de verdachte en zijn mededaders onderling al hadden afgesproken aan wie het werk zou worden toegekend en tegen welke prijs, maar het aan Vestia hebben doen voorkomen alsof de regels van de (openbare) aanbestedingsprocedure waren gevolgd. Door die listige kunstgrepen / dat samenweefsel van verdichtsels is bij Vestia een onjuiste voorstelling van zaken ontstaan en is Vestia er toe bewogen het werk toe te kennen aan de verdachte.
Feit 4
De rechtbank heeft hiervoor reeds overwogen dat de verdachte valsheid in geschrift heeft gepleegd met meerdere facturen van meerdere bedrijven, waardoor hogere bedragen zijn gefactureerd aan Vestia dan waarvoor onderhoudsopdrachten zijn uitgevoerd. Het meerbedrag is tussen onder andere [medeverdachte 2] en [verdachte] verdeeld. In de verdeelplannen werd per opdracht bijgehouden hoeveel verdeeld kon worden tussen de verdachten. Door aan elkaar te factureren werd de geldstroom richting [verdachte] en [medeverdachte 2] voor Vestia verhuld. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte zich hiermee schuldig heeft gemaakt aan oplichting van Vestia.
Met de verdachten werd telkens besproken welke bedragen er verdeeld konden worden en voor welke bedragen en onder welke omschrijving er kon worden gefactureerd. De verdachte heeft hier het voortouw in genomen en een cruciale rol gehad in het geheel als werknemer van Vestia en zonder zijn handelen had deze manier van frauderen geen stand gehouden. De verdachte kan naar het oordeel van de rechtbank dan ook worden gehouden als medepleger van alle in de tenlastelegging genoemde (rechts)personen.
Hierna zal per (rechts)persoon worden genoemd voor welke bedragen er te veel aan Vestia is gefactureerd en voor welke bedragen de verdachte en zijn medeverdachten Vestia hebben opgelicht.
[medeverdachte 12]
Uit de verdeelplannen die zijn aangetroffen volgt dat er in 2015 in totaal een bedrag
€ 158.760,37 te verdelen viel bij opdrachten die door Vestia waren toegekend aan [medeverdachte 12]. In 2016 betrof dit een bedrag van € 92.657,63, in 2017 een bedrag van
€ 96.145,60 en in 2018 een bedrag van € 61.434,-. In totaal is dat een bedrag van
€ 408.997,60 dat te veel is geoffreerd en gefactureerd aan Vestia voor de opdrachten die door [medeverdachte 12] zijn uitgevoerd.
[bedrijf 21]
Er zijn twee verdeelplannen aangetroffen waarin [bedrijf 21] (hierna: [bedrijf 21]) naar voren komt. [bedrijf 21] heeft in 2016 een opdracht verricht voor Vestia met betrekking tot het plaatsen van antislipmateriaal. Hieruit volgt dat bij één opdracht € 30.000,- te verdelen was na uitvoering van de opdracht en bij een andere opdracht € 20.000,- . Deze bedragen werden verdeeld tussen [verdachte], [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2]. In totaal is er € 50.000,- te veel door [bedrijf 21] gefactureerd aan Vestia en is Vestia derhalve voor dit bedrag opgelicht door [bedrijf 21].
€ 55.000,- ([project 6])
Voor de werkzaamheden aan [adres 4] n Rotterdam werd er door [bedrijf 4] (hierna: [bedrijf 4]) een offerte gestuurd aan [medeverdachte 1] voor een bedrag van € 39.600,-. [medeverdachte 1] heeft vervolgens op naam van [bedrijf 4], buiten haar medeweten, een offerte opgemaakt voor € 123.264,-,.
Vervolgens heeft [medeverdachte 1] drie offertes aan Vestia gestuurd van [medeverdachte 12], [medeverdachte 13] en [bedrijf 4], waarbij [medeverdachte 12] de werkzaamheden voor het laagste bedrag kon uitvoeren, namelijk € 115.200,-. [medeverdachte 12] heeft de opdracht verkregen, maar vervolgens teruggegeven, waarna [medeverdachte 13] de opdracht voor € 115.000,- heeft uitgevoerd. [medeverdachte 13] heeft echter de werkzaamheden laten uitvoeren door [bedrijf 4] voor een veel lager bedrag.
Uit een aangetroffen verdeelplan blijkt dat naar aanleiding van deze opdracht € 55.000,- is verdeeld tussen [medeverdachte 1], [medeverdachte 13] en [verdachte].
€ 36.243,70 ([project 7])
[medeverdachte 1] en [verdachte] hebben contact gehad over de werkzaamheden aan het [adres 5]. [verdachte] heeft een e-mailbericht aan [medeverdachte 1] gestuurd waarin hij heeft gemeld dat er ‘in [adres 5] € 36.243,70 zit’. Hij heeft daarbij aangegeven hoe dit bedrag is opgebouwd. Dat project is grotendeels betaald door de Vereniging van Eigenaren van het complex. Aan Vestia is slechts gefactureerd voor een bedrag van € 20.363,21 en dat bedrag heeft Vestia betaald. Uit het verdeelplan volgt dat van dit bedrag van € 20.363,21 een gedeelte van € 9.363,21 te verdelen viel. De rechtbank acht dan ook bewezen dat Vestia is opgelicht voor een bedrag van € 9.363,21.
€ 21.100,- ([project 8])
Uit een verdeelplan volgt dat er voor het project ‘BOG panden met rolluiken’ € 21.100,- te veel is gefactureerd aan Vestia waarna dit bedrag werd verdeeld tussen [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [verdachte]. Uit de bewijsmiddelen blijkt ook dat dit via [medeverdachte 13], [medeverdachte 12] en [bedrijf 15] bij [verdachte] terecht is gekomen.
€ 61.190,99 ([project 9])
In een verdeelplan voor de opdracht aan [adres 6] staat dat er in totaal
€ 61.190,99,- te verdelen was. [medeverdachte 13] heeft dit bedrag gefactureerd aan Vestia. Dit bedrag werd vervolgens tussen verdachten [medeverdachte 1] en [verdachte] met [medeverdachte 14] verdeeld.
€ 26.458,71 ([project 10])
Er is – zoals hiervoor uitgebreider weergegeven – contact tussen verdachten [medeverdachte 1] en [verdachte] geweest over een offerte voor werkzaamheden aan [adres 2]. Naar aanleiding van het contact tussen hen heeft [medeverdachte 13] een tweede offerte ingediend, zoals hiervoor is weergegeven. Het verschil tussen de eerste en de laatst gestuurde offerte bedroeg € 26.458,71 (exclusief BTW). Nadat [medeverdachte 13] het totaalbedrag van de offerte van Vestia had ontvangen werd er € 20.000,- overgemaakt naar [medeverdachte 12].
[medeverdachte 17]
Uit de verdeelplannen volgt dat er in 2016 een bedrag van € 113.450,- is verdeeld tussen de verdachten met betrekking tot opdrachten van [medeverdachte 17]. In 2017 betrof dit een bedrag van € 40.000,- en voor [project 5] nog een bedrag van € 43.000,-. In totaal is er een bedrag van € 196.450,- teveel gefactureerd aan Vestia door [medeverdachte 17]. Hiervan heeft [medeverdachte 17] € 44.750 overgemaakt aan [bedrijf 8], dat op haar beurt € 22.000,- heeft betaald aan [verdachte]. Verder heeft [medeverdachte 17] een bedrag van € 97.900,- betaald aan [bedrijf 2], waarvan € 22.000,- betrekking had op [project 5], dat deze bedragen voor het overgrote deel heeft overgemaakt aan [verdachte].
[medeverdachte 6]
[medeverdachte 6] is directeur bij [bedrijf 9]. Via dit bedrijf heeft hij opdrachten verricht voor Vestia. Uit de verdeelplannen en hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van de facturen van en aan [medeverdachte 19] en [bedrijf 10] volgt dat hij via [bedrijf 9] voor deze opdrachten in totaal € 92.650,- teveel heeft gefactureerd aan Vestia. Het meerbedrag is, via meerdere rechtspersonen, gedeeld met de verdachten.
[bedrijf 6]
Uit de bewijsmiddelen volgt dat [medeverdachte 27], eigenaar van [bedrijf 6], via [medeverdachte 1] een opdracht voor Vestia heeft uitgevoerd. De offerte en facturen zijn hierbij bewust verhoogd om zo het meerbedrag te kunnen verdelen met de verdachten. Dit meerbedrag is door [bedrijf 1] aan [bedrijf 17], het bedrijf van de echtgenote van [medeverdachte 27], gefactureerd en betrof in totaal € 25.859,- (exclusief BTW).
[medeverdachte 15] ([project 2])
Uit de verdeelplannen volgt dat er bij een opdracht voor ‘4 torens’ in totaal € 44.000,- teveel is gefactureerd door [medeverdachte 15] aan Vestia. Een hoger bedrag, te weten € 50.000,-, is tussen verdachten [medeverdachte 1] en [verdachte] verdeeld. Hierover is onderling overleg geweest tussen de verdachten [medeverdachte 1] en [verdachte] en dit bedrag is door [medeverdachte 15] via [medeverdachte 12] aan de verdachten overgemaakt.
[bedrijf 19]
In de periode van 2015 tot en met 2018 zijn er diverse opdrachten verricht door [bedrijf 19]. In totaal is er voor een bedrag van € 285.120,- (exclusief BTW) aan Vestia gefactureerd. Door [bedrijf 3] is in die jaren in totaal voor een bedrag van € 50.055,- (exclusief BTW) aan [bedrijf 19] gefactureerd. Door [bedrijf 1] is in totaal € 9.027,- (exclusief BTW) aan [bedrijf 19] gefactureerd. Deze bedragen zijn volgens de verklaring van [medeverdachte 2] doorberekend aan Vestia. In totaal is er € 71.489,- (inclusief BTW, € 59.082,67 exclusief BTW) teveel aan Vestia gefactureerd.
[bedrijf 7]
Door [bedrijf 7] werden meerdere opdrachten voor Vestia verricht. [medeverdachte 16], directeur van [bedrijf 7], heeft hierover meerdere keren contact gehad met [medeverdachte 1] en [verdachte]. In dit contact is besproken om de offerte en facturen aan Vestia te verhogen en het opgehoogde bedrag door te factureren zodat dit uiteindelijk bij verdachten [medeverdachte 1] en [verdachte] terecht is gekomen. [bedrijf 1] heeft hierdoor een factuur gestuurd aan [bedrijf 18], een bedrijf gelieerd aan [bedrijf 7], van een totaalbedrag van € 23.765,- (exclusief BTW).
[bedrijf 11]
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de offerte van [bedrijf 11] aan Vestia is opgehoogd met
€ 45.000,-. Dit bedrag is door [medeverdachte 6] via zijn bedrijf [bedrijf 12] aan [bedrijf 11] gefactureerd. Hiervan is vervolgens € 20.000,- door [bedrijf 1] aan [bedrijf 12] gefactureerd en zodoende bij [verdachte] terecht gekomen.
[medeverdachte 22]
Door [medeverdachte 22] is in 2017 een opdracht uitgevoerd voor Vestia voor pannendaken herstel. In overleg tussen [medeverdachte 7] van [medeverdachte 22] en [medeverdachte 6] is afgesproken om de offerte aan Vestia met € 40.000,- te verhogen. Dit bedrag is vervolgens door [bedrijf 12] aan [medeverdachte 22] gefactureerd. Vervolgens heeft [verdachte] hiervan € 20.000,- ontvangen door via [bedrijf 1] een factuur voor dit bedrag aan [bedrijf 12] te sturen.
[medeverdachte 23]
[medeverdachte 23] heeft een opdracht met betrekking tot zonwering uitgevoerd voor Vestia. [medeverdachte 6] heeft hierbij € 30.000,- in rekening gebracht bij [medeverdachte 23]. Dit bedrag heeft de [medeverdachte 23] doorberekend aan Vestia. [bedrijf 12] heeft twee keer een factuur van € 15.000,- aan de [medeverdachte 23] gestuurd. Vervolgens heeft [bedrijf 1] twee keer € 7.500,- gefactureerd aan [bedrijf 12]. Zodoende hebben [medeverdachte 6] en [verdachte] van de € 30.000,- aan te veel gefactureerde bedragen aan Vestia ieder de helft, € 15.000,-, ontvangen.
[medeverdachte 24]
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat [medeverdachte 24] een opdracht voor Vestia heeft gekregen in samenspan met [verdachte] en [medeverdachte 6]. Voor deze opdracht is
€ 15.000,- te veel geoffreerd en gefactureerd aan Vestia en dit bedrag is vervolgens tussen de verdachten verdeeld op basis van valselijk opgemaakte facturen.
[bedrijf 20]
In 2017 heeft [bedrijf 20] opdrachten verricht voor Vestia. In totaal is er voor een bedrag van € 30.820,99 aan Vestia gefactureerd door [bedrijf 20]. [bedrijf 1] heeft vervolgens voor een bedrag van € 15.470,- aan [bedrijf 20] gefactureerd. Dit bedrag is door [verdachte] ontvangen ter verkrijging van de opdracht door [bedrijf 20]. [verdachte] heeft hiervan
€ 7.735,-, de helft, overgemaakt aan [bedrijf 3] van [medeverdachte 2] op basis van een hiervoor valselijk opgemaakte factuur.
Conclusie
Gelet op het vorenstaande is door listige kunstgrepen en een samenweefsel van verdichtsels, te weten een frauduleuze constructie met betrekking tot het offertetraject, en door het gebruik van valse facturen, bij Vestia een onjuiste voorstelling van zaken ontstaan. Daarvan hebben de hiervoor genoemde verdachten misbruik gemaakt en hebben zij Vestia bewogen tot het aangaan van overeenkomsten en tot het afgifte van geldbedragen.
De rechtbank overweegt dat de verdachte hierin een cruciale rol heeft gehad als werknemer van Vestia. Hij was in staat, samen met [medeverdachte 2], om er voor te zorgen dat bedrijven, die bereid waren om een deel van hun omzet af te staan, opdrachten kregen van Vestia. De verdachte heeft met grote regelmaat valse facturen opgemaakt om ‘zijn’ deel van de omzet te kunnen verkrijgen. Zonder zijn handelen had deze manier van frauderen geen stand gehouden. Gelet hierop acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich als medepleger heeft schuldig gemaakt aan de oplichting van Vestia.
Namens de verdachte is betoogd dat er van oplichting geen sprake kan zijn, nu Vestia niet is benadeeld. De geoffreerde prijs voor het werk was marktconform en paste binnen de onderhoudsbegroting van Vestia, terwijl de bedrijven de ‘omzetfee’ uit eigen zak betaalden, aldus de verdachte.
De rechtbank stelt voorop dat het ontbreken van nadeel niet relevant is voor de strafrechtelijke beoordeling van de verweten feiten en de kwalificatie ervan. Het gaat erom dat de verdachte en zijn mededaders onderling al hadden afgesproken aan wie het werk zou worden toegekend en tegen welke prijs, maar het aan Vestia hebben doen voorkomen alsof de regels van de (openbare) aanbestedingsprocedure waren gevolgd. Door die listige kunstgrepen / dat samenweefsel van verdichtsels is er bij Vestia een onjuiste voorstelling van zaken ontstaan en is Vestia er toe bewogen het werk toe te kennen aan de betrokken bedrijven.
De raadsvrouw heeft nog aangevoerd dat niet vast staat dat de bedragen op de verdeelstaten exact overeenkomen met de werkelijkheid. Soms zijn ook schattingen opgenomen, aldus de raadsvrouw. De rechtbank oordeelt dat de verdeelstaten in samenhang met andere bewijsmiddelen voldoende grondslag vormen om te komen tot bewezenverklaring van het bedrag van € 1.259,174,-. Uit het dossier blijkt immers juist dat de verdeelstaten minutieus zijn bijgehouden en regelmatig zijn geactualiseerd, dat ‘tegenvallers’ erin zijn verwerkt en dat is bijgehouden voor welke bedragen is gefactureerd. Dat het (deels) zou gaan om prognoses die uiteindelijk niet zijn uitgevoerd, is derhalve niet aannemelijk geworden.
Ten aanzien van feit 5
De rechtbank overweegt dat uit de genoemde bewijsmiddelen blijkt dat genoemde bedrijven bereid waren om een deel van de omzet of een bepaald geldbedrag op basis van valse facturen af te staan aan verdachten [verdachte] en [medeverdachte 2] om zodoende opdrachten te verkrijgen van Vestia. Deze geldbedragen zijn als giften aan [verdachte] en [medeverdachte 2] betaald.
Daarnaast heeft de verdachte meerdere giften in ontvangst genomen, anders dan geldbedragen, van bedrijven die bereid waren om deze giften te doen in ruil voor het verkrijgen van opdrachten van Vestia. Zo kreeg de verdachte onder andere een nieuwe keuken, gereedschappen, meubels en een gedeeltelijke bijbetaling aan een auto. Deze giften werden verrekend met de bedragen die [verdachte] volgens de verdeelplannen toekwamen.
Uit het verhoor van verdachte [medeverdachte 2] en getuige [getuige 1] volgt dat [verdachte] en [medeverdachte 2] geen toestemming hadden om bemiddelingswerkzaamheden uit te voeren en hiervoor een vergoeding of giften van die bedrijven te ontvangen, zodat [verdachte] en [medeverdachte 2] hebben gehandeld in strijd met hun plicht.
Ten aanzien van feit 6
Door de genoemde frauduleuze constructies zijn diverse geldbedragen van in totaal
€ 842.496,35 overgemaakt op de bankrekening van [bedrijf 1]. Deze geldbedragen zijn door diverse schoonmaak- en onderhoudsbedrijven verkregen middels oplichting van Vestia en overgemaakt naar de verdachte op grond van valselijk opgemaakte facturen van [bedrijf 1]. Ook medeverdachte [medeverdachte 2] heeft via [bedrijf 3] dergelijke bedragen ontvangen, waarvan hij een deel, te weten een bedrag van € 16.212,83, op basis van valse facturen heeft doorbetaald aan de verdachte. Omgekeerd heeft de verdachte een bedrag van € 118.572,30 betaald aan medeverdachte [medeverdachte 2]/ [bedrijf 3].
Gelet hierop concludeert de rechtbank dat de verdachte zich, samen met zijn medeverdachten, heeft schuldig gemaakt aan witwassen van voornoemde – van misdrijf afkomstige – geldbedragen door deze geldbedragen over te dragen en om te zetten. Gelet op de langere periode en de regelmaat waarmee de verdachte op deze manier handelde acht de rechtbank ook wettig en overtuigend bewezen dat er sprake is van gewoontewitwassen.
Het voorwaardelijke verzoek van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft verzocht, voor het geval de rechtbank mocht komen tot een bewezenverklaring van de feiten 3 en 4, om het verstrekken van 41 projectdossiers inclusief verplichtingenformulier en onderliggende stukken en het horen van [medeverdachte 6], [medeverdachte 7], [medeverdachte 8], [medeverdachte 9]. [medeverdachte 1], [medeverdachte 30] en ‘de binnen Vestia werkzame personen’, kennelijk om aan te tonen dat de bij feit 3 en 4 genoemde bedragen onjuist zijn, althans de betreffende werkzaamheden goed zijn uitgevoerd.
De rechtbank heeft al overwogen dat voor de strafrechtelijke beoordeling van de feiten 3 en 4 en de kwalificatie ervan niet van belang is of Vestia nadeel heeft geleden. Ook is niet van belang of werkzaamheden goed zijn uitgevoerd. Daarnaast overweegt dat dit verzoek in een zeer laat stadium, te weten bij pleidooi is gedaan, terwijl het onderzoek door de FIOD al in juni 2020 werd afgesloten. Kort daarna is het einddossier aan de verdediging verstrekt. De rechter-commissaris heeft vervolgens de verdediging tot 15 oktober 2020 in de gelegenheid gesteld om onderzoekswensen in te dienen. De verdediging heeft daarop geen onderzoekswensen ingediend. Bovendien heeft de verdachte zich tijdens zijn verhoren door de FIOD op zijn zwijgrecht beroepen ten aanzien van de ten laste gelegde feiten en sindsdien geen enkel initiatief genomen om zijn standpunt met betrekking tot de verweten feiten kenbaar te maken, ook niet nadat de officier van justitie in juli 2021 een bewijsmiddelenoverzicht aan de verdediging heeft verstrekt. Kort voor de zitting, te weten op 9 november 2021, heeft de verdediging namens de verdachte een (deels) bekennende schriftelijke verklaring van de verdachte overgelegd. Die verklaring ging vergezeld van een Excel-sheet en is door [verdachte] aangeduid als ‘een accurate lijst van mijn genoten voordeel’. [verdachte] heeft becijferd dat hij een bedrag van (afgerond) € 705.172 aan voordeel heeft gehad, naast de in feit 5 genoemde giften in natura.
Uit het dossier volgt (AMB-142) dat [bedrijf 1] in de jaren 2015 tot en met 2018 via Advies heeft gefactureerd voor een totaalbedrag van € 842.496 en dat hij dit bedrag nagenoeg volledig heeft ontvangen. Hij heeft in die periode een bedrag van € 118.572,- doorbetaald aan [medeverdachte 2] en een bedrag van € 14.622,- aan [medeverdachte 6]. Daarmee resteert een bedrag van € 709.302,-. Dat bedrag ontloopt het door hem zelf berekende voordeel slechts in geringe mate.
Bij deze stand van zaken is de rechtbank van oordeel dat in dit stadium van het onderzoek niet meer noodzakelijk is om voor de strafrechtelijke beoordeling van de verweten feiten de door de raadsvrouw verzochte onderzoekswensen toe te wijzen.
Het verzoek van de raadsvrouw wordt dan ook afgewezen.
Eindconclusie
De rechtbank acht de onder 1, 2, 3 primair, 4 primair, 5 en 6 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen.