ECLI:NL:RBDHA:2021:14419

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 januari 2021
Publicatiedatum
24 december 2021
Zaaknummer
AWB 20/2444
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van het bestreden besluit inzake aanvraag meervoudig visum voor kort verblijf met inachtneming van hoorplicht

Op 26 januari 2021 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres, een Iraanse vrouw, en de minister van Buitenlandse Zaken. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een meervoudig visum voor kort verblijf om haar zoon en kleindochter in Nederland te bezoeken. De minister had deze aanvraag afgewezen, met als argument dat eiseres niet had aangetoond dat er een noodzaak was voor het verstrekken van een meervoudig visum en dat de hoorplicht was geschonden. Eiseres voerde aan dat zij door het overlijden van haar echtgenoot meer behoefte had aan steun van haar familie en dat het voor haar intensief was om telkens een visum voor één binnenkomst aan te vragen. De rechtbank oordeelde dat de minister de hoorplicht had geschonden en dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand was gekomen. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen daarvan in stand, omdat eiseres nu alles had aangevoerd wat relevant was voor haar aanvraag. De rechtbank oordeelde dat de minister niet ten onrechte had gesteld dat eiseres de noodzaak voor een meervoudig visum niet had aangetoond. Eiseres kreeg het griffierecht vergoed en de proceskosten werden vastgesteld op € 1.068,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/2444

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 januari 2021 in de zaak tussen

[eiseres], geboren op [1960], van Iraanse nationaliteit,eiseres
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. M. Taheri),
en

de minister van Buitenlandse zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. M.M.E. Disselkamp).

Procesverloop

Op 3 maart 2019 heeft eiseres een visum voor kort verblijf bij haar zoon [referent] (referent) en haar kleindochter aangevraagd. Eiseres beoogde een visum voor meerdere binnenkomsten te verkrijgen. Dit heet een meervoudig visum. [1]
Bij besluit van 14 maart 2019 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen (het primaire besluit). Tegen het primaire besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 11 juli 2019 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Bij uitspraak van 22 januari 2020 heeft deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, dit beroep gegrond verklaard en verweerder opgedragen een nieuwe beslissing op het bezwaar van eiseres te nemen. Daarbij heeft de rechtbank bepaald dat verweerder eiseres alsnog op haar bezwaar moet horen. [2]
Bij besluit van 25 februari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder opnieuw op het bezwaar van eiseres beslist. Bij het bestreden besluit heeft verweerder eiseres een visum voor kort verblijf voor één binnenkomst verleend. Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 december 2020 via een Skype-verbinding. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun respectieve gemachtigden. Tevens is verschenen referent, de heer [referent].
Standpunten van partijen
1. Partijen twisten over de vraag of eiseres voldoet aan de voorwaarden voor het verkrijgen van een visum voor meerdere binnenkomsten. Ook is in geschil of verweerder de hoorplicht heeft geschonden.
2. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres al bij haar aanvraag had moeten motiveren waarom zij in aanmerking wilde komen voor een visum voor meerdere binnenkomsten. Voorts meent verweerder dat eiseres niet heeft aangetoond dat er een noodzaak bestaat voor het verstrekken van een meervoudig visum. Dat eiseres haar zoon en kleindochter wil bezoeken, volstaat in dit verband niet. Ook de omstandigheid dat het door hoge leeftijd voor haar intensief is om telkens een visum voor één binnenkomst aan te vragen, levert volgens verweerder niet een dergelijke noodzaak op. Verder dateert de laatste visumaanvraag van eiseres uit 2015. Volgens verweerder is de frequentie van de bezoeken van eiseres aan haar zoon en kleindochter in het verleden niet dusdanig geweest, dat op basis daarvan een noodzaak bestaat om nu een visum voor meerdere binnenkomsten te verstrekken. Volgens verweerder zou een hoorzitting niet tot andere inzichten hebben geleid. Daar komt bij dat verweerder eiseres een visum voor één binnenkomst heeft verstrekt. In deze omstandigheden heeft verweerder geen aanleiding gezien om eiseres op haar bezwaar te horen.
3. Eiseres voert aan dat zij drie jaar geleden weduwe is geworden. Sindsdien heeft zij meer behoefte aan steun van haar zoon en kleindochter. Vanwege haar hoge leeftijd is het voor haar erg intensief om telkens visumaanvragen voor één binnenkomst te doen. Dergelijke aanvragen leveren eiseres ook meer kosten op. Verder voert eiseres aan dat verweerder haar ten onrechte niet heeft gehoord op haar bezwaar. Eiseres stelt zich voorts op het standpunt dat verweerder in het bestreden besluit niet heeft meegewogen dat zij al twaalf keer op verleende visa Nederland in ingereisd en dat zij Nederland telkens weer tijdig heeft verlaten. Dit toont haar integriteit en betrouwbaarheid aan, volgens eiseres. Ook stelt eiseres dat verweerder bij de afweging van de belangen geen acht heeft geslagen op de nauwe familieband die zij onderhoudt met haar zoon en kleindochter. Zij voert in dit verband aan dat zij, wanneer zij bij referent verblijft, helpt in het huishouden en bij de opvoeding van haar kleindochter. Ten slotte meent eiseres dat er sprake is van willekeur. De gemachtigde van eiseres kent uit haar praktijk gevallen van Iraanse mensen die een visumaanvraag voor één binnenkomst hebben aangevraagd en die vervolgens een meervoudig visum hebben gekregen.

Overwegingen

4. De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen. Dit al vanwege de omstandigheid dat de rechtbank bij haar uitspraak van 22 januari 2020 verweerder de uitdrukkelijke opdracht had gegeven om eiseres op haar bezwaar te horen. Uit deze uitspraak vloeit namelijk voort dat het bewaar van eiseres tegen het primaire besluit niet kennelijk ongegrond was. Verweerder heeft daarom niet voorbij kunnen gaan aan de beginselverplichting om eiseres op haar bezwaar te horen. [3]
5. De rechtbank kan verweerder verder niet volgen in zijn standpunt dat eiseres niet al bij haar aanvraag heeft aangetoond dat er een noodzaak was om aan haar een meervoudig visum te verstrekken. Hiertoe overweegt de rechtbank dat in het aanvraagformulier niet is vermeld dat de keuze voor een meervoudig visum door de aanvrager dient te worden gemotiveerd. Het aanvraagformulier biedt ook geen ruimte voor het vermelden van een nadere motivering op dit punt. Ook in de vragenlijst die verweerder in de bezwaarfase aan eiseres heeft toegestuurd wordt er niet op gewezen dat de aanvraag voor een meervoudig visum nader moet worden gemotiveerd. Naar het oordeel van de rechtbank is het voor eiseres dan ook niet kenbaar geweest dat zij al bij haar aanvraag of in de bezwaarfase een dergelijke motivering had moeten geven. Verder acht de rechtbank het van belang dat verweerder in het primaire besluit noch in het (inmiddels vernietigde) besluit van 11 juli 2019 het standpunt heeft ingenomen dat eiseres de noodzaak tot het verlenen van een meervoudig visum niet had aangetoond. Dit standpunt heeft verweerder pas in het bestreden besluit ingenomen. In deze gang van zaken had verweerder aanleiding moeten zien om eiseres te horen op haar bezwaar. Doordat verweerder dit niet heeft gedaan, is het voor eiseres pas na ontvangst van het bestreden besluit duidelijk geworden dat verweerder van haar een dergelijke nadere motivering verlangde. Begrijpelijkerwijs heeft eiseres zodoende pas in de beroepsfase aanleiding gezien om haar aanvraag op dit punt nader te onderbouwen.
6. Op grond van hetgeen de rechtbank onder 4 en 5 heeft overwogen, komt zij tot het oordeel dat het beroep gegrond is. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit.
7. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres desgevraagd bevestigd dat zij nu alles heeft aangevoerd wat zij ter onderbouwing van haar aanvraag en beroep relevant vindt. Hierdoor is er nu geen reden meer om verweerder op te dragen om eiseres alsnog op haar bezwaar te horen. Daarom is de rechtbank van oordeel dat zij tot finale geschilbeslechting kan komen, omdat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand kunnen blijven. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.
8. Bij de beoordeling van de vraag of eiseres de noodzaak tot het verstrekken van een meervoudig visum heeft aangetoond, komt verweerder beoordelingsruimte toe. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de wens van eiseres om vanwege het overlijden van haar echtgenoot vaker bij referent en haar kleindochter te zijn, niet volstaat om een noodzaak tot visumverlening aan te nemen. Ook in de leeftijd van eiseres, haar moeite om telkens visumaanvragen in te dienen en de kosten die daarmee gepaard gaan, heeft verweerder die noodzaak niet ten onrechte niet aangenomen. Verder heeft verweerder niet ten onrechte aangevoerd dat de frequentie van de bezoeken van eiseres aan referent en haar kleindochter niet dusdanig geweest, dat er op basis daarvan een noodzaak is om een meervoudig visum te vertrekken. Ook de gestelde familiesituatie heeft verweerder geen aanleiding hoeven geven om de bedoelde noodzaak aan te nemen. De rechtbank is dus van oordeel dat verweerder zich op grond van het vorenstaande niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiseres de noodzaak tot verlening van een meervoudig visum niet heeft aangetoond. Om die reden heeft verweerder niet ten onrechte besloten om eiseres geen meervoudig visum te verlenen. De beroepsgronden van eiseres in dit verband slagen daarom niet.
9. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres haar beroep op het verbod van willekeur, dan wel haar beroep op het gelijkheidsbeginsel, niet nader geconcretiseerd. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
Conclusie
10. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit wordt vernietigd. De rechtbank ziet aanleiding om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten.
11. Omdat het beroep gegrond is verklaard, dient verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van €178,- te vergoeden. Ook veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 534,-).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178,- aan eiseres te vergoeden; en
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.068,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf rechter, in aanwezigheid van L.S. Lodder, griffier. De beslissing is uitgesproken op 26 januari 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Op grond van artikel 84, onder b, van de Vw staat tegen deze uitspraak geen hoger beroep open.

Voetnoten

1.Zie artikel 24 van de Verordening (EG) Nr. 810/2009 van het Europees Parlement en de Raad van
3.Zie in dit verband artikel 7:2, eerste lid, in combinatie met artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht.