ECLI:NL:RBDHA:2021:14418

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 februari 2021
Publicatiedatum
24 december 2021
Zaaknummer
AWB 20/7437
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot verblijfsvergunning regulier

Op 4 februari 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak tussen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid als verweerder en een verzoeker van Braziliaanse nationaliteit. De zaak betreft een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een beroep tegen de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier. De aanvraag was op 13 november 2019 ingediend, maar werd op 30 april 2020 afgewezen. Het bezwaar tegen deze afwijzing werd op 23 september 2020 ongegrond verklaard, waarna de verzoeker beroep instelde en om een voorlopige voorziening vroeg.

De voorzieningenrechter overwoog dat, op basis van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), een voorlopige voorziening kan worden getroffen indien onverwijlde spoed dat vereist. Verweerder heeft op 4 februari 2021 aangegeven zich niet te verzetten tegen de toewijzing van het verzoek om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen aanleiding was voor uitzetting van de verzoeker totdat er op het beroep was beslist. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van de verzoeker, die op € 534,- werden vastgesteld. De voorzieningenrechter droeg verweerder op het door verzoeker betaalde griffierecht van € 178,- te vergoeden.

De uitspraak werd gedaan door mr. G.P. Loman, in aanwezigheid van griffier mr. S.M. Gena, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/7437

uitspraak van de voorzieningenrechter van 4 februari 2021 in de zaak tussen

[verzoeker], geboren op [1992], van Braziliaanse nationaliteit, verzoeker
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. M.. Dorgelo),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. P.A.L.A. van Ittersum).

Procesverloop

Bij besluit van 30 april 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoeker van 13 november 2019 tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier onder de beperking “verblijf als familie- of gezinslid bij [A]” afgewezen.
Bij besluit van 23 september 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoeker ongegrond verklaard.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Partijen hebben toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) om het onderzoek ter zitting achterwege te laten.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan – onder meer – indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, tegen een besluit bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Bij schrijven van 4 februari 2021 heeft verweerder medegedeeld zich niet te verzetten tegen toewijzing van het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening.
3. De voorzieningenrechter overweegt dat de werking van het bestreden besluit ingevolge artikel 6:16 van de Awb in samenhang met artikel 73, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 niet geschorst wordt, ook niet indien tegen dat besluit beroep is ingesteld. Tevens overweegt de voorzieningenrechter dat verweerder ingevolge de Awb noch de Vw zelf de bevoegdheid heeft de rechtsgevolgen van het bestreden besluit- met de aanzegging aan verzoeker Nederland te verlaten zodra hij niet langer over een geprivilegieerde status beschikt- op te schorten.
4. Nu tussen partijen niet langer in geschil is dat van uitzetting van verzoeker behoort te worden afgezien, bestaat aanleiding om het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen en uitzetting te verbieden tot op het beroep is beslist.
5. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 534,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1).
6. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht vergoedt.

BeslissingDe voorzieningenrechter:- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;- verbiedt verweerder verzoeker uit Nederland te verwijderen tot de uitspraak op het beroep;- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178,- aan verzoeker te vergoeden;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 534,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S.M. Gena, griffier. De beslissing is uitgesproken op 4 februari 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.
De rechter is verhinderd
deze uitspraak te ondertekenen
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.