ECLI:NL:RBDHA:2021:14418
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot verblijfsvergunning regulier
Op 4 februari 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak tussen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid als verweerder en een verzoeker van Braziliaanse nationaliteit. De zaak betreft een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een beroep tegen de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier. De aanvraag was op 13 november 2019 ingediend, maar werd op 30 april 2020 afgewezen. Het bezwaar tegen deze afwijzing werd op 23 september 2020 ongegrond verklaard, waarna de verzoeker beroep instelde en om een voorlopige voorziening vroeg.
De voorzieningenrechter overwoog dat, op basis van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), een voorlopige voorziening kan worden getroffen indien onverwijlde spoed dat vereist. Verweerder heeft op 4 februari 2021 aangegeven zich niet te verzetten tegen de toewijzing van het verzoek om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen aanleiding was voor uitzetting van de verzoeker totdat er op het beroep was beslist. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van de verzoeker, die op € 534,- werden vastgesteld. De voorzieningenrechter droeg verweerder op het door verzoeker betaalde griffierecht van € 178,- te vergoeden.
De uitspraak werd gedaan door mr. G.P. Loman, in aanwezigheid van griffier mr. S.M. Gena, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.