ECLI:NL:RBDHA:2021:14390

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 november 2021
Publicatiedatum
23 december 2021
Zaaknummer
C/09/601584 / FA RK 20-7609
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding geregistreerd partnerschap met nevenvoorzieningen en verdeling van goederen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 november 2021 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van een geregistreerd partnerschap tussen partijen, [X] en [Y]. Het geregistreerd partnerschap werd in 2018 aangegaan en partijen hadden geen partnerschapsvoorwaarden opgesteld, waardoor er sprake was van een wettelijk beperkte gemeenschap van goederen. De vrouw, bijgestaan door haar advocaat mr. F. Borger van der Burg, verzocht om ontbinding van het partnerschap met nevenvoorzieningen, waaronder de verkoop van de gezamenlijke woning en de verdeling van de overwaarde. De man, vertegenwoordigd door mr. S.J. Hasselaar-Veltkamp, voerde verweer tegen enkele verzoeken, maar refereerde zich aan de ontbinding van het partnerschap.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het partnerschap duurzaam is ontwricht en heeft het verzoek tot ontbinding toegewezen. Daarnaast heeft de rechtbank de wijze van verdeling van de gemeenschap vastgesteld, waarbij de man de mogelijkheid kreeg om de woning over te nemen. Indien dit niet zou lukken, zou de woning verkocht moeten worden. De rechtbank heeft ook diverse vergoedingsrechten vastgesteld, waaronder een vergoeding voor de investering van de man in de keuken en de studiekosten van de vrouw. De proceskosten werden gecompenseerd, en de beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

De uitspraak benadrukt de juridische aspecten van de ontbinding van een geregistreerd partnerschap en de verdeling van goederen, waarbij de rechtbank zorgvuldig de belangen van beide partijen heeft afgewogen en de relevante wetgeving heeft toegepast.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige Kamer
Zaak- en rekestnummers:
  • C/09/601584 en FA RK 20-7609 (ontbinding geregistreerd partnerschap)
  • C/09/607334 en FA RK 21-981 (verdeling)
Datum beschikking: 19 november 2021

Ontbinding geregistreerd partnerschap met nevenvoorzieningen

Beschikking op het op 2 november 2020 ingekomen verzoek van:

[X]

de vrouw,
wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. F. Borger van der Burg te Den Haag.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[Y] ,

de man,
wonende in [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. S.J. Hasselaar-Veltkamp te Alphen aan den Rijn.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift;
  • het F9-formulier met bijlagen van 2 november 2020 van de vrouw;
  • het verweerschrift, tevens zelfstandig verzoek;
  • het verweerschrift op het zelfstandig verzoek;
  • het F9-formulier met bijlagen van 7 oktober 2021 van de vrouw;
  • het F9-formulier met bijlagen van 11 oktober 2021 van de man;
  • het F9-formulier met bijlage van 12 oktober 2021 van de vrouw.
Op 22 oktober 2021 is de zaak op de videozitting (via Skype for business) van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen:
  • de vrouw, bijgestaan door mr. S.E. de Geus als waarnemer van mr. F. Borger van der Burg;
  • de man, bijgestaan door mr. M.D. Sjerp-Verwoerd als waarnemer van mr. S.J. Hasselaar-Veltkamp.

Feiten

  • Partijen zijn op [datum] 2018 te [plaatsnaam gp] een geregistreerd partnerschap aangegaan.
  • Partijen hebben geen partnerschapsvoorwaarden afgesloten, waardoor tussen partijen van rechtswege een wettelijk beperkte gemeenschap van goederen bestaat.

Verzoek en verweer

Het verzoek van de vrouw, zoals dat na wijziging luidt, strekt - voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad en kosten rechtens - tot ontbinding van het geregistreerd partnerschap met nevenvoorzieningen tot:
  • te bepalen dat de gezamenlijke woning wordt verkocht, conform een opgesteld ‘spoorboekje’ waaraan de man zijn medewerking dient te verlenen, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,- per dag met een maximum van € 15.000,-, althans een in goede justitie te bepalen dwangsom, en dat de overwaarde van de woning bij helfte wordt verdeeld als toegelicht in punt 12 van het verzoekschrift;
  • te bepalen dat aan de vrouw een vergoeding toekomt terzake van het gebruik van de woning door de man ad € 992,37;
  • te bepalen dat de (saldi van de) bankrekeningen tussen partijen verdeeld dienen te worden als beschreven onder punt 17 t/m 24;
  • te bepalen dat de schulden aan [kredietverstrekker] ‘verdeeld’ worden als bedoeld in punt 27;
De man refereert zich ten aanzien van het verzoek tot ontbinding van het geregistreerd partnerschap. Tegen de overige verzoeken heeft de man verweer gevoerd, dat hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.
Verder heeft de man nu nog zelfstandig verzocht, voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad, de ontbinding van het geregistreerd partnerschap uit te spreken, met nevenvoorzieningen tot:
  • de verdeling en verrekening van de beperkte gemeenschap vast te stellen zoals weergegeven onder punten 5 t/m 20 van het verweerschrift;
  • vast te stellen dat de man een vergoedingsrecht heeft in verband met door hem verrichte aflossingen op de schuld van partijen na de peildatum;
  • vast te stellen dat de man een vergoedingsrecht heeft in verband met door hem verrichte betalingen op de hypotheekschuld van partijen na de peildatum;
  • vast te stellen dat de vrouw een bedrag van € 1.000,- aan de man dient te voldoen vanwege de lening die de man aan de vrouw heeft verstrekt;
  • vast te stellen dat de man een vergoedingsrecht heeft op de gemeenschap, primair ter hoogte van 10,6% van de (verkoop)waarde van de woning, subsidiair ter hoogte van 5,79% van de (verkoop)waarde van de woning, dan wel meer subsidiair een percentage zoals de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren;
  • vast te stellen dat de man een vergoedingsrecht heeft op de vrouw ter hoogte van € 1.850,- vanwege de privéinvestering van de man in de auto van de vrouw;
  • te bepalen dat de woning aan de [adres echtelijke woning] te [woonplaats 3] voor een bedrag van € 337.500,- wordt toegedeeld aan de man, onder de voorwaarden dat:
de hypotheeknemer de vrouw ontslaat uit haar hoofdelijke verplichtingen met betrekking tot de hypotheekschuld;
waarbij de man de toebedeling van de woning binnen zes maanden na de datum van de beschikking ontbinding partnerschap dient te realiseren. Indien de man de toebedeling binnen voornoemde periode niet heeft kunnen realiseren, zal de woning door partijen te koop worden gezet.
De vrouw voert verweer tegen de zelfstandige verzoeken van de man, dat hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.

Beoordeling

Ontbinding geregistreerd partnerschap
Tussen partijen staat vast dat het geregistreerd partnerschap duurzaam is ontwricht. Het verzoek tot ontbinding van het geregistreerd partnerschap wordt daarom toegewezen.
Verdeling
De man en de vrouw zijn op [datum] 2018 in [plaatsnaam] een geregistreerd partnerschap aangegaan. Dit betekent dat sprake is van een wettelijk beperkte gemeenschap van goederen. Dit betekent dat alleen hetgeen de partners tijdens hun partnerschap hebben opgebouwd, alsmede de goederen die vóór het geregistreerd partnerschap aan hen gezamenlijk toebehoorden, tot de gemeenschap behoort. Het vermogen dat ieder van partijen voor het aangaan van het geregistreerd partnerschap had, alsmede schenkingen en erfenissen, blijft privévermogen.
Peildatum
De rechtbank overweegt dat voor de omvang en samenstelling van de gemeenschap geldt, de datum van indiening van het verzoekschrift bij de rechtbank, namelijk 26 oktober 2020.
Voor de waardering geldt – voor zover de man en de vrouw niet anders overeenkomen – de datum van de feitelijke verdeling als peildatum.
Omvang
Partijen hebben gesteld dat de volgende vermogensbestanddelen in hun wettelijk beperkte gemeenschap vallen:
de woning aan de [adres echtelijke woning] te [woonplaats 3] ;
inboedel;
bankrekeningen;
Hiernaast is gesteld dat de volgende schulden in de wettelijk beperkte gemeenschap vallen:
4. de hypothecaire geldlening, verbonden aan de echtelijke woning;
5. twee leningsovereenkomsten bij [kredietverstrekker] .
Ad. 1 en 4: de woning en de hypothecaire geldlening
De man wil de kans krijgen om de woning over te nemen.
De vrouw wenst dat de woning zo snel mogelijk wordt verkocht. Zij is van mening dat de man inmiddels genoeg tijd heeft gehad om te onderzoeken of hij de woning kan overnemen.
De rechtbank is van oordeel dat de man in de gelegenheid moet worden gesteld om te onderzoeken of hij in staat is de woning over te nemen. Gelet op het belang van de vrouw op een verder vlotte afwikkeling, ziet de rechtbank aanleiding om een spoorboekje te bepalen (zonder nadere dwangmiddelen als dwangsommen). Partijen dienen de verdeling van de echtelijke woning te realiseren volgens het volgende spoorboekje:
de man stelt binnen één week na de beschikkingsdatum drie NVM-makelaars aan de vrouw voor (anders dan de makelaar die de woning al in opdracht van de man heeft getaxeerd), waaruit de vrouw binnen één week na ontvangst van het voorstel één zal kiezen voor de taxatie van de woning.
partijen zullen gezamenlijk aan de gekozen makelaar de opdracht verstrekken om de woning te laten taxeren. De taxatie van de woning dient binnen twee weken na die keuze plaats te vinden. Deze taxatie van de makelaar is bindend tussen partijen. De kosten van de taxatie dienen partijen bij helfte te dragen.
de man krijgt drie maanden na de taxatiedatum de tijd om aan te tonen of hij in staat is de toebedeling van de woning aan hem te financieren door overname van de hypothecaire geldlening en hiervoor de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid te doen ontslaan. Indien de man daarin slaagt, dient hij de helft van de overwaarde van de woning aan de vrouw te voldoen. De kosten in verband met de toedeling van de woning aan de man (kosten koper) dient de man te dragen.
indien de man er niet in slaagt om de toedeling van de woning te financieren, dient de woning zo spoedig mogelijk te worden verkocht en geleverd aan een derde voor de best mogelijke prijs, waarbij partijen gezamenlijk een opdracht tot verkoop verstrekken aan de eerder gekozen makelaar of via een gezamenlijk te kiezen makelaarskantoor (eventueel op dezelfde wijze als onder 1 is omschreven, indien partijen niet tot overeenstemming kunnen komen, binnen twee weken nadat bekend is geworden dat de man de woning niet kan overnemen). De rechtbank gaat ervan uit dat partijen gezamenlijk een verkoopopdracht aan genoemde makelaar zullen verstrekken en dat zij het advies van de makelaar met betrekking tot de vraag- en laatprijs (ook tot eventuele aanpassingen van de vraag- en laatprijs) voor de woning als leidend zullen accepteren. Bij verkoop en levering van de woning aan een derde dient de hierop rustende hypothecaire geldlening te worden afgelost met de verkoopopbrengst. Voor de woning geldt ook dat alle verkoopkosten, waaronder de kosten voor de makelaar, eerst van de opbrengst zullen moeten worden voldaan. Partijen zijn vervolgens ieder voor de helft gerechtigd tot de resterende overwaarde, dan wel dienen in hun onderlinge verhouding ieder de helft van de resterende hypothecaire schuld te dragen van de woning.
Ad. 2: de inboedel
Partijen zijn overeengekomen dat zij de inboedel in onderling overleg bij helfte zullen delen.
Tussen partijen is niet in geschil dat de IKEA-kast aan de vrouw kan worden toebedeeld. De man stelt echter dat hij een vergoedingsrecht heeft op de vrouw, omdat de aankoop van de kast uit zijn privévermogen is gefinancierd. De man heeft op 1 mei 2019 de aankoopwaarde van de kast (€ 924,-) overgeboekt naar de gezamenlijke rekening van partijen.
Vervolgens is van die rekening de kast betaald. De vrouw betwist dat het geld op de rekening van de man privévermogen was; de betaling kwam uit gemeenschapsvermogen.
De rechtbank overweegt als volgt. De kast is ruim na de datum van het sluiten van het geregistreerd partnerschap aangeschaft, zodat de rechtbank er op grond van artikel 1:94 BW in beginsel van uit gaat dat deze kast in de wettelijk beperkte gemeenschap valt. Dit betekent dat de kast van partijen gezamenlijk is. De man heeft, tegenover de betwisting door de vrouw, niet aangetoond dat de aanschaf van de kast vanuit zijn privévermogen is voldaan. De rechtbank stelt daarom vast dat de kast tot de gezamenlijke inboedel van partijen behoort en zal deze aan de vrouw toebedelen, zonder verdere verrekening van de waarde met de man, nu niet is gesteld of gebleken dat de kast thans nog enige waarde vertegenwoordigt.
Ad. 3: de bankrekeningen
Partijen hebben op de zitting overeenstemming bereikt over de bankrekeningen. Beide partijen zullen de andere partij inzage verschaffen in de saldi op de bankrekeningen die op ieders naam stonden aan het begin van hun geregistreerd partnerschap ( [datum] 2018) en op de peildatum (26 oktober 2020). Het verschil tussen de saldi op 26 oktober 2020 en de saldi op [datum] 2018 zullen partijen verrekenen, in dier voege dat dit bij helfte wordt gedeeld.
Ad. 5: de leningsovereenkomsten bij [kredietverstrekker]
Partijen hebben op de zitting overeenstemming bereikt over de schulden bij [kredietverstrekker] . De schuld met kenmerk [nummer 1] komt voor rekening van de man en hij zal deze schuld volledig als eigen schuld dragen. De schuld met kenmerk [nummer 2] komt voor rekening van de vrouw en zij zal deze schuld volledig als eigen schuld dragen. Partijen zijn verder overeengekomen dat zij het verschil in openstaand saldi op 10 september 2020 met elkaar zullen verrekenen, waardoor de vrouw € 317,69 verschuldigd is aan de man.
Daarnaast is besproken dat de man na de peildatum een aantal betalingen heeft verricht op de schuld van de vrouw, weergegeven in de door de man als productie 9 ingebrachte overboekingen. De man heeft echter geen exact bedrag gevorderd, dus het is de rechtbank niet bekend of de man naast deze overboekingen meer betalingen voor deze schuld heeft verricht en daarmee een regresvordering op de vrouw heeft. Het is daarom aan de man om aan de vrouw een overzicht te verschaffen van de door hem verrichte betalingen aan [kredietverstrekker] bedoeld voor lening [nummer 2] . Uit de wet volgt dat voor zover een partij meer voldoet dan waartoe hij of zij op grond van de interne draagplicht gehouden is (in dit geval meer dan de helft van de betreffende schuld), hij/zij voor het meerdere regres heeft op de ander. De vrouw heeft op de zitting toegezegd dat zij de door de man verrichte betalingen zal vergoeden.
De rechtbank zal bovenstaande overeenstemming vastleggen, nu de man en de vrouw daar mede gelet op het in artikel 1:100 BW genoemde schriftelijkheidsvereiste belang bij hebben.
Gebruiksvergoeding
De vrouw vordert een gebruiksvergoeding van de man voor de tijd dat de man alleen in de woning verbleef, ter hoogte van de helft van alle woonlasten vanaf 16 augustus 2020 tot en met de datum levering van de woning.
De man voert verweer. Hij geeft aan dat partijen elkaar tot de inschrijving van de ontbindingsbeschikking het nodige moeten verschaffen. Bovendien heeft de man, sinds de vrouw uit de woning is vertrokken, alleen de hypotheeklasten betaald.
De rechtbank overweegt dat de man de vrouw genoegzaam vergoedt voor het gebruik van de woning, door de volledige hypotheeklasten te betalen. Voor een (extra) vergoeding, zoals de vrouw die verlangt, ziet de rechtbank geen aanleiding. De rechtbank zal dit verzoek van de vrouw daarom afwijzen.
Vergoedingsrechten
Investering in de keuken
Tussen partijen is niet in geschil dat de man € 15.273,- heeft geïnvesteerd vanuit zijn privévermogen in de aanschaf van de keuken, waarvoor de man een vergoeding toekomt.
De man stelt voorts dat op de investering de beleggingsleer van toepassing is, waarbij de man de toegenomen waarde van de woning schat op 5,79%, welke stellingen naar het oordeel van de rechtbank door de vrouw niet, althans onvoldoende gemotiveerd, zijn betwist
Nu de vrouw de vordering als zodanig heeft erkend, zal de rechtbank dit verzoek van de man toewijzen. De rechtbank wijst de vordering van de man met toepassing van de beleggingsleer toe.
Gelet op het voorgaande komt aan de man toe, na toedeling van de woning aan hem dan wel na verkoop van de woning aan een derde, een vergoedingsrecht van € 15.273,- vermeerderd met het percentage waardestijging van de woning van 5,79%, dat wil zeggen € 884,-, waarmee de vergoeding uitkomt op in totaal € 16.157,-.
Notariskosten
De man stelt dat hij de betaling van de notariskosten van € 12.716,71 ter zake van de aankoop van de gezamenlijke woning vanuit zijn privévermogen heeft voldaan. Dit geld heeft hij verkregen na de overdracht van zijn eigen woning aan de [straatnaam] . De man onderbouwt deze stelling met een rekeningafschrift, waaruit blijkt dat de notariskosten zijn betaald door middel van een overboeking vanaf de rekening van de man.
De vrouw betwist de stelling van de man. Voor deze kosten zijn partijen een krediet bij [kredietverstrekker] aangegaan. Het geld van dit krediet is op de rekening van de man gestort en vervolgens zijn van de rekening van de man de notariskosten betaald. De vrouw geeft aan dat de overdrachten van beide woningen op dezelfde dag plaatsvonden. Op het moment dat de notariskosten gestort hadden moeten zijn, was de woning aan de [straatnaam] nog niet overgedragen en beschikte de man dus nog niet over dat geld.
De rechtbank overweegt als volgt. Op een voor de rechtbank onbekende datum is de overwaarde vanuit de verkoop van de [straatnaam] op de rekening van de man gestort. Het [kredietverstrekker] krediet is door partijen gezamenlijk op 3 juli 2018 – voor het geregistreerd partnerschap – aangegaan. Uit de stukken volgt dat de rekening van de man als het tegenrekeningnummer bij [kredietverstrekker] geregistreerd staat. De rechtbank gaat er daarom, mede gelet op de niet betwiste stelling van de vrouw, vanuit dat het gezamenlijke krediet op de rekening van de man is gestort. Vervolgens is op 29 augustus 2018 – na het aangaan van het geregistreerd partnerschap – een bedrag overgeboekt van de rekening van de man naar de rekening van het notariskantoor.
Naar het oordeel van de rechtbank is de man er met de door hem ingebrachte stukken er niet in geslaagd aan te tonen dat de betaling vanaf de rekening van de man aan de notaris is voldaan uit gelden uit zijn privévermogen, dat wil zeggen de overwaarde vanuit de [straatnaam] , en niet uit gezamenlijk vermogen, te weten het [kredietverstrekker] -krediet. De rechtbank zal deze vordering van de man daarom afwijzen.
Auto
De man stelt € 1.850,- van zijn privévermogen in de auto van de vrouw te hebben geïnvesteerd en vordert vergoeding van dit bedrag. De vrouw betwist deze vordering.
De rechtbank overweegt als volgt. Door de man is niet betwist dat deze betaling aan de vrouw voor het geregistreerd partnerschap van partijen is voldaan, te weten 7 juli 2017. Daarmee is de rechtbank van oordeel dat deze vordering onvoldoende samenhangt met het verzoek tot verdeling in het kader van de ontbinding van het geregistreerd partnerschap ex artikel 827 Rv. Bovendien heeft de rechtbank onvoldoende inzicht in de omstandigheden van deze vordering om zonder verdere vertraging een beslissing te nemen over dit verzoek.
Studiekosten
De man stelt € 1.000,- aan de vrouw te hebben geleend ten behoeve van haar studie en vordert dit bedrag terug. De vrouw betwist deze vordering en stelt dat de man het bedrag aan haar heeft geschonken.
De rechtbank overweegt als volgt. Vast staat dat de vrouw een bedrag van de man heeft ontvangen; in geschil is onder welke titel zij dit bedrag van de man heeft ontvangen. Nu de vrouw zich heeft verweerd met de stelling dat de betaling een schenking betreft, rust op haar de bewijslast van haar stelling. Bij gebreke van enige onderbouwing van haar stelling zal de rechtbank de vordering van de man toewijzen.
Betalingen van de hypotheekschuld
De man verzoekt de rechtbank om vast te stellen dat hij een vergoedingsrecht heeft op de vrouw voor door hem verrichte betalingen van de hypotheekschuld na de peildatum. De vrouw heeft deze vordering betwist.
De rechtbank wijst, onder verwijzing naar de beslissing tot afwijzing van het verzoek van de vrouw tot vaststelling van een gebruiksvergoeding, het verzoek van de man af.
Proceskosten
Gelet op het feit dat het hier een procedure van familierechtelijke aard betreft, ziet de rechtbank aanleiding de proceskosten te compenseren als hierna vermeld.

Beslissing

De rechtbank:
spreekt uit de ontbinding van het geregistreerd partnerschap van partijen, aangegaan te [plaatsnaam] op [datum] 2018;
stelt de wijze van de verdeling van de wettelijk beperkte gemeenschap en de onderlinge draagplicht van de daartoe behorende gemeenschapsschulden als volgt vast, onder de voorwaarde van inschrijving van deze beschikking in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente:
ten aanzien van de woning aan de [adres echtelijke woning] te [woonplaats 3] ( [postcode] ) en de daaraan verbonden hypothecaire geldlening: conform het spoorboekje zoals de rechtbank in de overwegingen van deze beschikking heeft opgenomen;
aan de vrouw wordt toegedeeld:
2.1.
de helft van de inboedel, waaronder de IKEA-kast, zonder verrekening van de waarde met de man;
2.2.
de op haar naam staande bank- en/of spaarrekeningen, waarbij het verschil tussen de positieve saldi per 26 oktober 2020 en per [datum] 2018, bij helfte dienen te worden gedeeld en de negatieve saldi bij helfte dienen te worden gedragen;
3. aan de man wordt toegedeeld:
3.1.
de helft van de inboedel, zonder verrekening van de waarde met de vrouw;
3.2.
de op zijn naam staande bank- en/of spaarrekeningen, waarbij het verschil tussen de positieve saldi per 26 oktober 2020 en per [datum] 2018, bij helfte dienen te worden gedeeld en de negatieve saldi bij helfte dienen te worden gedragen;
stelt vast dat partijen in hun onderlinge verhouding en in afwijking van de wettelijke uitgangspunten zijn overeengekomen dat de man het [kredietverstrekker] -krediet met nummer [nummer 1] als eigen schuld voor zijn rekening neemt en de vrouw het [kredietverstrekker] -krediet met nummer [nummer 2] als eigen schuld voor haar rekening neemt;
stelt vast dat de man een vordering heeft op de vrouw van € 317,69 vanwege het verschil in de stand van de [kredietverstrekker] -kredieten;
verstaat dat partijen zijn overeengekomen dat de man uit hoofde van zijn betalingen na de peildatum van 26 oktober 2020 met betrekking tot het [kredietverstrekker] -krediet met nummer [nummer 2] een vergoeding door de vrouw toekomt, waarover de man de vrouw onder overlegging van verificatoire bescheiden informatie zal verschaffen;
stelt vast dat de man een vergoedingsrecht heeft op de vrouw ter hoogte van € 16.157,- als gevolg van de investering vanuit zijn privévermogen in de keuken;
stelt vast dat de man een vergoedingsrecht toekomt van € 1.000,- ter zake van de kosten van de studie van de vrouw;
verklaart de beschikking tot zover – met uitzondering van het uitspreken van de ontbinding van het geregistreerd partnerschap – uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.G. Meeder, rechter, tot stand gekomen in samenwerking met mr. A.M. Lokhorst als griffier, en uitgesproken op de openbare zitting van 19 november 2021.