ECLI:NL:RBDHA:2021:14376

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 november 2021
Publicatiedatum
23 december 2021
Zaaknummer
C/09/605554 / FA RK 20-9624
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erkenning van een in Eritrea gesloten huwelijk en echtscheiding tussen partijen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 november 2021 uitspraak gedaan over de erkenning van een in Eritrea gesloten huwelijk en de echtscheiding tussen de vrouw en de man. De vrouw, die de Eritrese nationaliteit heeft, verzocht primair om vast te stellen dat het huwelijk niet voor erkenning in aanmerking komt en subsidiair om de echtscheiding uit te spreken. De rechtbank heeft vastgesteld dat het huwelijk rechtsgeldig is gesloten volgens Eritrees recht en dat er geen sprake was van huwelijksdwang. De rechtbank overwoog dat de vrouw ten tijde van het huwelijk jonger was dan achttien jaar, maar dat dit geen belemmering vormde voor erkenning, aangezien zij inmiddels de leeftijd van achttien had bereikt. De rechtbank concludeerde dat het huwelijk voor erkenning in aanmerking komt en wees het primaire verzoek van de vrouw af. Vervolgens kwam de rechtbank toe aan het subsidiaire verzoek tot echtscheiding. Aangezien de vrouw haar gewone verblijfplaats in Nederland had en daar meer dan een jaar verbleef, was de Nederlandse rechter bevoegd om te oordelen. De rechtbank oordeelde dat het ontbreken van een ouderschapsplan niet in de weg stond aan de ontvankelijkheid van het verzoek tot echtscheiding, gezien de omstandigheden van de vrouw. De rechtbank heeft het verzoek tot echtscheiding toegewezen en de echtscheiding uitgesproken.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 20-9624
Zaaknummer: C/09/605554
Datum beschikking: 24 november 2021

Rechtsgeldigheid huwelijk / echtscheiding

Beschikking op het op 30 december 2020 ingekomen verzoekschrift van:

[X]

de vrouw,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. M.J. Boers te ‘s-Gravenzande.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:

[Y] ,

de man,
zonder bekende woon- of verblijfplaats binnen of buiten Nederland,
en
de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente 's-Gravenhage,
zetelend te 's-Gravenhage,
hierna te noemen: de ambtenaar.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift, met bijlagen;
  • het F9-formulier van 11 januari 2021, met als bijlage onder meer het originele betekeningsexploot, van de zijde vrouw de vrouw;
  • de brief van 26 februari 2021 van de ambtenaar;
  • het F9-formulier van 19 april 2021 van de zijde van de vrouw;
  • het F9-formulier van 28 april 2021 van de zijde van de vrouw;
  • het F9-formulier van 31 mei 2021 van de zijde van de vrouw.
Op 20 oktober 2021 is de zaak ter zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de vrouw met haar advocaat en een tolk, en de ambtenaar in de persoon van [ambtenaar]
De rechtbank is gebleken dat de man geen bekende woon- of verblijfplaats in of buiten Nederland heeft. De man is voor de zitting openbaar opgeroepen in de Staatscourant van [datum] 2021, nummer [nr.] , zoals blijkt uit de door de griffier in het dossier gevoegde gegevens. De man is evenwel niet verschenen.
Na de zitting heeft de rechtbank van de zijde van de vrouw nog een F9-formulier ontvangen op 21 oktober 2021.

Feiten

  • In het uittreksel uit het systeem ingevolge de Wet basisregistratie personen van de vrouw staat zij geregistreerd als gehuwd met de man op [huwelijksdatum] 2010.
  • Uit de vrouw is op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] geboren de minderjarige [minderjarige] .
  • De vrouw heeft de Eritrese nationaliteit.

Verzoek

De vrouw verzoekt primair vast te stellen dat het huwelijk van partijen naar Nederlands recht niet voor erkenning in aanmerking komt en subsidiair de echtscheiding tussen partijen uit te spreken.
De ambtenaar heeft verweer gevoerd, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.

Beoordeling

Erkenning van het huwelijk
De rechtbank dient eerst te beoordelen of het huwelijk van de man en de vrouw naar Nederlands recht voor erkenning in aanmerking komt. In artikel 10:31 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) is het uitgangspunt opgenomen dat een buiten Nederland gesloten huwelijk in Nederland wordt erkend, wanneer het volgens het recht van de staat waar de huwelijksvoltrekking plaatsvond rechtsgeldig is of nadien rechtsgeldig is geworden. Het vierde lid van artikel 10:31 BW bevat een vermoeden van rechtsgeldigheid: een huwelijk wordt vermoed rechtsgeldig te zijn indien een verklaring hierover is afgegeven door een bevoegde autoriteit.
In Eritrea kent men een burgerlijk, een religieus en een traditioneel huwelijk (art. 519-521 van het Eritrees Burgerlijk Wetboek, hierna: EBW). Deze huwelijken zijn wettelijk gelijk aan elkaar en hebben derhalve dezelfde rechtsgevolgen (art. 556 EBW). De minimumleeftijd voor een man en een vrouw om te kunnen trouwen is achttien jaar. Een religieus huwelijk komt tot stand volgens de godsdienstige handelingen die bij zo’n huwelijk zijn voorgeschreven (art. 520 jo 545 EBW). Het huwelijkscontract wordt schriftelijk, in aanwezigheid van vier getuigen opgesteld (twee getuigen voor iedere partij). Alle huwelijken, op welke wijze ook gesloten, moeten worden geregistreerd (art. 113 EBW). De plicht om het huwelijk in te schrijven ligt bij de ambtenaar die het huwelijk gesloten heeft en de echtgenoten met hun getuigen (art. 114 EBW).
De vrouw heeft het rapport van haar eerste en nader gehoord bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna: de IND) overgelegd. In haar eerste gehoor heeft de vrouw verklaard dat zij in de kerk [minderjarige] in Eritrea met de man is gehuwd op [huwelijksdatum] 2010 in aanwezigheid van zes getuigen. Verder blijkt uit de IND-gehoren dat de vrouw uit Eritrea is gevlucht. De ambtenaar heeft aangegeven dat de persoonsgegevens van de vrouw, waaronder haar huwelijksdatum, bij haar vestiging en inschrijving in de BRP zijn opgenomen op basis van een verklaring onder ede. Hoewel de rechtbank geen stukken heeft van het huwelijk, neemt de rechtbank op basis van de verklaringen tijdens haar gehoren bij de IND, de verklaring onder ede en het verhandelde ter zitting aan dat er sprake is van een tussen de man en de vrouw rechtsgeldig gesloten huwelijk, welk huwelijk in beginsel in Nederland dient te worden erkend.
Ten aanzien van de stelling van de vrouw dat aan het huwelijk alsnog de erkenning moet worden onthouden omdat de erkenning kennelijk onverenigbaar is met de openbare orde, overweegt de rechtbank als volgt.
Gelet op de huwelijksdatum ( [huwelijksdatum] 2010) en de geboortedatum van de vrouw ( [geboortedag] 1992) was de leeftijd van de vrouw ten tijde van het sluiten van het huwelijk zeventien jaar. De vrouw was volgens deze gegevens dus niet twintig jaar oud, zoals de vrouw na de zitting bij F9-formulier van 21 oktober 2021 heeft gesteld. De minderjarigheid van de vrouw ten tijde van het huwelijk zou aan de erkenning van het huwelijk in de weg kunnen staan, omdat uit artikel 10:32 BW volgt dat een huwelijk waarbij één van de echtgenoten ten tijde van de huwelijkssluiting jonger was dan achttien jaar, wordt geacht onverenigbaar met de openbare orde te zijn. Aan een huwelijk wordt evenwel geen erkenning onthouden, indien de echtgenoten op het moment dat een oordeel over de erkenning wordt gevraagd de leeftijd van achttien hebben bereikt, hetgeen in deze zaak het geval is. Immers, op het moment dat de vrouw ten overstaan van de ambtenaar van de burgerlijke stand onder ede (onder meer) verklaarde dat zij gehuwd was (en zij de gegevens over haar huwelijk verstrekte met de bedoeling te komen tot registratie in de BRP), én op het moment dat de vrouw – vele jaren later – het verzoek om echtscheiding indiende, was zij (ruim) ouder dan achttien jaar. Hier komt bij dat partijen beiden geen enkele binding hadden met de Nederlandse rechtsorde op het moment dat zij in Eritrea in het huwelijk traden, terwijl de vrouw nog (net) geen achttien was.
De vrouw heeft verder een beroep gedaan op artikel 10:32 sub e BW, door te stellen dat zij onder dwang met de man is gehuwd. De rechtbank stelt voorop dat aan het bewijs van het bestaan van huwelijksdwang hoge eisen worden gesteld. Naar het oordeel van de rechtbank is de enkele stelling van de vrouw dat sprake was van huwelijksdwang omdat zij familie moest onderhouden hiertoe onvoldoende. De rechtbank overweegt op dit punt dat uit de IND gehoren niet blijkt dat van dwang sprake was; de vrouw heeft tijdens de gehoren onder meer verklaard dat zij zich klaar voelde om te trouwen toen zij school verliet en dat zij na haar vertrek uit Eritrea alles geprobeerd heeft om contact met de man te krijgen, onder meer via familie en via Facebook.
Een ter zitting besproken en voor de rechtbank onopgehelderde bijzonderheid aan deze zaak – die in verband met de gestelde huwelijksdwang (mogelijk, zijdelings) relevant kan zijn – is verder nog dat
de manals aangever op de geboorteakte van [minderjarige] staat vermeld, terwijl verzoekster verklaart dat haar huidige partner aangifte heeft gedaan van de geboorte van [minderjarige] , terwijl zij de man sinds haar komst naar Nederland nooit meer heeft gezien.
Gelet op al het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat het huwelijk voor erkenning in aanmerking komt. De rechtbank zal het primaire verzoek van de vrouw om vast te stellen dat het huwelijk van de man en de vrouw naar Nederlands recht niet voor erkenning in aanmerking komt dan ook afwijzen.
Echtscheiding
Omdat het huwelijk van de man en de vrouw voor erkenning in aanmerking komt, komt de rechtbank toe aan het subsidiaire verzoek van de vrouw tot echtscheiding.
Nu ten tijde van de indiening van het verzoekschrift de gewone verblijfplaats van de vrouw als verzoekende partij zich in Nederland bevond en zij daar sinds ten minste een jaar onmiddellijk voorafgaand aan die indiening verblijfplaats had, komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe om te oordelen over het verzoek van de vrouw tot echtscheiding.
Op grond van artikel 10:56 BW is Nederlands recht op het verzoek tot de echtscheiding van toepassing.
Zoals hiervoor overwogen neemt de rechtbank ondanks het ontbreken van een (gedateerd en gewaarmerkt afschrift van de) huwelijksakte op basis van de verklaringen tijdens haar gehoren bij de IND en hetgeen ter zitting is verklaard aan dat er sprake is van een tussen de man en de vrouw gesloten huwelijk in Eritrea op [huwelijksdatum] 2010.
Op grond van artikel 815, lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), voor zover hier van belang, dient een (inleidend) verzoekschrift tot echtscheiding een ouderschapsplan te bevatten ten aanzien van de minderjarige kinderen van partijen over wie zij al dan niet gezamenlijk het gezag uitoefenen. Nu het ouderschapsplan in de wet is geformuleerd als een processuele eis bij een verzoek tot echtscheiding heeft de rechtbank de bevoegdheid een echtgenoot in het verzoek tot echtscheiding niet-ontvankelijk te verklaren, tenzij er redenen zijn om aan te nemen dat het ouderschapsplan redelijkerwijs niet kan worden overgelegd (artikel 815, lid 6 Rv).
Door de vrouw is geen ouderschapsplan overeenkomstig artikel 815, lid 2 Rv overgelegd. De vrouw heeft gesteld dat zij geen ouderschapsplan kan overleggen omdat zij sinds haar vertrek uit Eritrea geen contact meer heeft gehad met de man. Zij heeft nog wel contact met de zus van de man, maar ook de zus heeft al jaren niets van de man vernomen. De vrouw heeft gesteld dat de man ook niet de biologische vader is van de minderjarige, zij heeft de man immers al sinds haar vertrek uit Eritrea niet meer gezien. Nu de vrouw naar het oordeel van de rechtbank voldoende heeft gemotiveerd dat het op dit moment redelijkerwijs niet mogelijk en ook niet zinvol is een door beide partijen akkoord bevonden ouderschapsplan over te leggen, zal de rechtbank de vrouw ontvangen in haar verzoek tot echtscheiding.
Het verzoek tot echtscheiding zal, als niet weersproken en op de wet gegrond, worden toegewezen.

Beslissing

De rechtbank:
spreekt de echtscheiding uit tussen de man en de vrouw, gehuwd op [huwelijksdatum] 2010 te Eritrea;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.T.W. van Ravenstein, rechter, tot stand gekomen in samenwerking met mr. M.I. Noordegraaf, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 24 november 2021.