ECLI:NL:RBDHA:2021:14335

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 december 2021
Publicatiedatum
23 december 2021
Zaaknummer
AWB 21/899
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van een mvv voor nareis op basis van ontbrekende toestemmingsverklaring van de achterblijvende ouder

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 december 2021 uitspraak gedaan in een beroep tegen de weigering van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie om eiseres een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) te verlenen in het kader van nareis. Eiseres, een Syrische nationaliteit hebbende, wilde bij haar moeder in Nederland verblijven, die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft. De aanvraag voor de mvv werd afgewezen omdat de vereiste toestemmingsverklaring van de achterblijvende ouder ontbrak. Eiseres stelde dat deze weigering in strijd was met verschillende wetten en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), specifiek artikel 8, dat het recht op respect voor privé- en gezinsleven waarborgt.

De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had geweigerd de mvv te verlenen, omdat eiseres niet had aangetoond dat de toestemming van de achterblijvende ouder niet kon worden verkregen. De rechtbank benadrukte dat de belangen van het kind weliswaar zwaarwegend zijn, maar dat de Nederlandse overheid ook moet waken tegen kinderontvoering. Eiseres had niet voldoende onderbouwd dat haar vader niet in staat was om de toestemming te geven, en de gestelde mishandeling door haar vader was niet onderbouwd. De rechtbank concludeerde dat het belang van de Nederlandse overheid om te voorkomen dat er onrechtmatig wordt meegewerkt aan de ontvoering van een kind zwaarder weegt dan de belangen van eiseres in dit geval.

Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en de rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 16 december 2021 en partijen werden geïnformeerd over hun recht om in beroep te gaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/899

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiseres

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. P.C.M. van Schijndel),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. J. Visschers).

Procesverloop

Bij besluit van 1 februari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de weigering om haar een mvv [1] in het kader van nareis te verlenen ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 17 november 2021 op zitting behandeld. Eiseres en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Syrische nationaliteit te bezitten. Zij beoogt verblijf bij haar moeder, [naam2] (referente). Referente heeft sinds 6 maart 2020 een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Op 29 mei 2020 heeft referente ten behoeve van eiseres de onderhavige mvv-aanvraag ingediend, waarmee de termijn van drie maanden veilig is gesteld. Verweerder heeft de aanvraag daarom getoetst aan de voorwaarden voor nareis, zoals neergelegd in de paragrafen C2/4 en B1/3.3.5.1 van de Vc. [2]
2. Verweerder heeft de aanvraag in het besluit van 2 november 2020 (het primaire besluit) afgewezen en die afwijzing in het bestreden besluit gehandhaafd. Verweerder heeft daartoe overwogen dat de vereiste toestemmingsverklaring van de achterblijvende ouder ontbreekt en dat niet is uitgelegd waarom de toestemmingsverklaring niet overgelegd kan worden. Eiseres voldoet daarom niet aan de voorwaarden van nareis.
3. Op wat eiseres daartegen aanvoert, wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Eiseres stelt dat het bestreden besluit in strijd is met de Awb [3] , de Vw [4] , het Vb [5] , het VV [6] , de geldende jurisprudentie en één of meerdere algemene beginselen van behoorlijk bestuur. De enkele niet nader onderbouwde stelling dat het besluit in strijd is met het voorgenoemde kan niet worden aangemerkt als een voldoende op het concrete geval betrekking hebbende beroepsgrond. Eiseres heeft niet onderbouwd met welke (wets)artikelen, beleidsregels of jurisprudentie het besluit strijdig is, of waarom het besluit daarmee strijd oplevert.
5. Eiseres voert aan dat de weigering om haar een mvv te verlenen een schending oplevert van artikel 8 van het EVRM. [7] Ter onderbouwing verwijst eiseres naar overwegingen uit de rechtspraak [8] van het EHRM [9] , pagina 740 van het Handboek EVRM [10] en hoofdstuk VI van het UNHCR Handbook. [11] Het beroep op artikel 8 van het EVRM slaagt niet. Het is vaste jurisprudentie van de Afdeling [12] , onder meer de uitspraak van 19 oktober 2010 [13] , dat de Vw buiten artikel 29, eerste lid, aanhef en onder e en f, geen grond biedt voor verlening van een verblijfsvergunning asiel ter bescherming van “family life” als bedoeld in artikel 8 van het EVRM. Als eiseres meent rechten te kunnen ontlenen aan laatstgenoemd artikel kan zij een daartoe strekkende reguliere aanvraag indienen.
6. In paragraaf C2/6.1 van de Vc is neergelegd dat de aanvraag om een afgeleide asielvergunning wordt afgewezen indien de achterblijvende ouder geen toestemming heeft verleend voor het vertrek van het kind naar Nederland. Bij de aanvraag dient een verklaring te worden overgelegd waaruit de toestemming van de achterblijvende ouder blijkt, alsmede een kopie van het identiteitsbewijs van de achterblijvende ouder, ter verificatie van de handtekening. Indien de achterblijvende ouder wiens toestemming is vereist de toestemming niet kan geven omdat deze ouder onvindbaar of overleden is, moet aannemelijk worden gemaakt dat deze verklaring niet kan worden overgelegd. Indien de achterblijvende ouder wiens toestemming is vereist de toestemming niet wil geven, wordt de aanvraag om nareis van dit kind bij de referent in Nederland afgewezen. Niet is gebleken dat de vader van eiseres niet in staat is om de toestemming te geven.
7. Eiseres stelt dat verweerder ten onrechte vasthoudt aan het overleggen van de toestemmingsverklaring. Uit artikel 3, eerste lid, van het IVRK [14] vloeit voort dat in dit geval de belangen van het kind, eiseres, zo zwaarwegend zijn, dat het belang van de Nederlandse staat daarvoor moet wijken. Het EHRM heeft de verplichting van de verdragsluitende staten om in het bijzonder rekening te houden met de belangen van minderjarigen meerdere malen benadrukt in verschillende uitspraken. [15] Eiseres verwijst daarbij ook naar het arrest El Ghatet. [16] Eiseres zou mishandeld worden door haar vader. Het is daarom in het belang van eiseres om herenigd te worden met haar moeder in Nederland. De rechtbank volgt eiseres hierin niet. De toestemmingsverklaring wordt gevraagd om te voorkomen dat door de Nederlandse overheid wordt meegewerkt aan onrechtmatige onttrekking aan macht en gezag van degene aan wie het rechtmatig gezag over een buitenland kind toekomt dan wel wie dat uitoefent. De gestelde mishandeling door haar vader is op geen enkele wijze onderbouwd.
Eiseres heeft daarom onvoldoende onderbouwd waarom het belang van het kind in dit geval zwaarder weegt dan het evidente belang van de Nederlandse overheid om kinderontvoering te voorkomen.
8. Verweerder heeft daarom aan eiseres kunnen tegenwerpen dat er geen toestemmingsverklaring van de achterblijvende biologische ouder is overgelegd en dat niet aannemelijk is dat deze ouder geen toestemmingsverklaring kan overleggen.
9. Ten slotte stelt eiseres dat zij gehoord had moeten worden in bezwaar. Deze stelling treft geen doel. In artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb is bepaald dat van het horen kan worden afgezien indien het bezwaar kennelijk ongegrond is. Op voorhand was voldoende duidelijk dat eiseres niet voldeed aan de voorwaarden voor nareis door het ontbreken van een toestemmingsverklaring. Er was ook niet aannemelijk gemaakt dat haar vader niet in staat was om de toestemmingsverklaring te tekenen. Een gehoor zou daarom niet tot een ander besluit hebben geleid. Verweerder heeft dan ook terecht bepaald dat het bezwaar kennelijk ongegrond is.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. J. de Winter, griffier, op 16 december 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Machtiging tot voorlopig verblijf.
2.Vreemdelingencirculaire 2000.
3.Algemene wet bestuursrecht.
4.Vreemdelingenwet 2000.
5.Vreemdelingenbesluit 2000.
6.Voorschrift Vreemdelingen.
7.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
8.De arresten Sen tegen Nederland van 21 december 2001 (nr. 31465/96), Amrollahi tegen Denemarken van 11 juli 2002 (nr. 56811/00) en Ramos Andrade tegen Nederland van 6 juli 2004 (nr. 53675/00).
9.Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
10.Johan Vande Lanotte en Yves Haeck (eds.), “Handboek EVRM. Deel 2. Artikelsgewijze Commentaar, Volume I”, Intersentia, Antwerpen - Oxford, 2004.
11.Handbook on Procedures and Criteria for Determining Refugee Status.
12.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
13.ECLI:NL:RVS:2010: BO1555.
14.Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het kind.
15.De arresten van Maslov tegen Oostenrijk van 23 juni 2008 (nr. 1638/03), Johansen tegen Noorwegen van 7 augustus 1996 (nr. 17383/90), Scozzari en Giunta tegen Italië van 13 juli 2000 (nrs. 39221/98 en 41963/98), Mayeka en Mitunga tegen België van 12 oktober 2006 (nr. 13178/03) en Popov tegen Frankrijk van 19 januari 2012 (nrs. 39472/07 en 39474/07).
16.Arrest van het EHRM El Ghatet tegen Zwitserland van 8 november 2016 (nr. 56971/10).