ECLI:NL:RBDHA:2021:14334
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag opschorting vertrek op basis van medische omstandigheden
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 december 2021 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, had een aanvraag ingediend voor opschorting van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet (Vw). Het primaire besluit van 5 februari 2021, waarin de aanvraag werd afgewezen, werd door de staatssecretaris gehandhaafd in het bestreden besluit van 16 september 2021. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Tijdens de zitting op 10 december 2021 is de eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris zijn besluit heeft gebaseerd op een advies van het Bureau Medische Advisering (BMA) van 9 juni 2021. Dit advies, dat was opgesteld op basis van informatie van de huisarts van de eiser, concludeerde dat de eiser medische klachten heeft, maar dat deze klachten niet leiden tot een medische noodsituatie op korte termijn. De rechtbank oordeelde dat er geen reden was om aan de juistheid van het BMA-advies te twijfelen.
De rechtbank heeft verder overwogen dat de persoonlijke beleving van de eiser met betrekking tot zijn medische klachten niet afdoet aan de conclusies van het BMA. Ook de in beroep overgelegde medische afspraak, die na het bestreden besluit was gepland, bood geen concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de beoordeling door het BMA. Gelet op de conclusies van het BMA, dat de eiser in staat is om te reizen, heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.