Overwegingen
1. Eiser is geboren op [Geb. datum] 1986 en heeft de Marokkaanse nationaliteit. Met ingang van 11 december 2015 is eiser in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking verblijf bij partner. Bij brief van 5 november 2018 is eiser geïnformeerd over het voornemen van verweerder om deze verblijfsvergunning in te trekken. Eisers hierop volgende aanvraag tot wijziging van de beperking in een zelfstandige verblijfsvergunning voor het verrichten van arbeid in loondienst is bij besluit van 26 juni 2019 afgewezen en het bezwaar hiertegen is bij besluit van 5 november 2019 ongegrond verklaard. Dit besluit staat in rechte vast.
2. Bij besluit van 21 oktober 2019 heeft verweerder de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking verblijf bij partner ingetrokken met terugwerkende kracht tot 9 januari 2019. Daarnaast heeft verweerder eisers aanvraag om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, voor het doel niet-tijdelijke humanitaire gronden, afgewezen. Bij besluit van 16 april 2020 heeft verweerder het bezwaar hiertegen ongegrond verklaard. Ook dit besluit staat in rechte vast.
3. Eiser heeft vervolgens op 15 september 2020 een aanvraag ingediend voor een ‘EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen’(de aanvraag). Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 25 februari 2021 (het primaire besluit) afgewezen omdat eiser niet direct voorafgaand aan de aanvraag vijf jaar onafgebroken met een verblijfsvergunning op basis van een niet-tijdelijk verblijfsdoel in Nederland heeft verbleven. Tevens is een reguliere verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd geweigerd. Daarnaast heeft verweerder tegen eiser een inreisverbod voor de duur van twee jaar uitgevaardigd, omdat eiser geen gevolg heeft gegeven aan een eerder bepaalde vertrektermijn.Bij het bestreden besluit is het bezwaar tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Er is volgens verweerder geen aanleiding om wegens bijzondere omstandigheden af te wijken van de beleidsregels. In de eerdere procedures is voor een deel al beoordeeld wat eiser in dit verband heeft aangevoerd. Die beoordeling valt nu hetzelfde uit. De niet eerder aangevoerde omstandigheden zien op een tandheelkundige behandeling en het bestaan van een huurschuld, en zijn evenmin bijzondere omstandigheden in bedoelde zin. Alhoewel eiser privéleven heeft opgebouwd zoals bedoeld in artikel 8 van het EVRM, is inmenging in het recht op uitoefening van het privéleven gerechtvaardigd. Het belang van de staat om regels te stellen omtrent migratie weegt zwaarder dan eisers belang om zijn verblijf in Nederland voort te zetten.
4. In beroep stelt eiser dat hij op zijn bezwaar gehoord had moeten worden, ook omdat hij zonder hulp van een rechtsbijstandverlener bezwaar heeft gemaakt. Verder stelt eiser primair dat hij weldegelijk aan de 5-jaarseis voldoet, althans dat hij gedurende 5 jaar een relatie heeft gehad waarbij het overgrote deel op basis van een verblijfsvergunning. Subsidiair stelt hij dat verweerder de mogelijkheid heeft om op grond van artikel 4:84 van de Awbaf te wijken van het beleid. Verweerder heeft nagelaten om wat in bezwaar is aangevoerd te betrekken in de belangenafweging op grond van artikel 8 van het EVRM, gelet op onder meer het tijdsverloop. Verweerder gaat er daarnaast aan voorbij dat Unierecht ten uitvoer wordt gelegd, wat een zorgvuldige afweging van belangen vereist. Eiser beroept zich op het bestaan van objectieve belemmeringen om zijn privéleven in Marokko uit te oefenen. Hij wijst daarbij op zijn politieke activiteiten en christelijke geloofsovertuiging. Verweerder heeft niet gemotiveerd dat eisers band met Nederland niet leidt tot het aannemen van een positieve verplichting om eiser verblijf toe te staan. Verwijdering naar Marokko zou getuigen van onevenredige hardheid. Eiser verwijst naar de Kamerbrief van verweerder van 6 mei 2021.Tot slot is eiser van mening dat het opleggen van een inreisverbod onnodig is en getuigt van een onevenredige hardheid. Deze maatregel maakt het onmogelijk om een nieuwe aanvraag in te dienen en bovendien kan eiser zich in Marokko niet samen met een christelijke vrouw vestigen.
De rechtbank overweegt als volgt.
5. Op grond van artikel 45b, eerste lid, van de Vwwordt de aanvraag tot het verlenen van een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen afgewezen in daar genoemde gevallen. Uit het tweede lid van dit artikel volgt dat verweerder de aanvraag daarnaast slechts kan afwijzen in de daar genoemde gevallen, waaronder de situatie dat de vreemdeling niet onafgebroken gedurende vijf jaren direct voorafgaande aan de aanvraag rechtmatig verblijf heeft gehad. Volgens het beleid van verweerder neergelegd in paragraaf D1/2 van de Vc,wordt de aanvraag afgewezen als dit geval zich voordoet. Van de hierbij genoemde uitzonderingen hierop is in dit geval geen sprake.
6. Ingevolge artikel 21, eerste lid, van de Vw kan de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 20 van de vreemdeling die direct voorafgaande aan de aanvraag, gedurende vijf achtereenvolgende jaren rechtmatig verblijf heeft genoten als bedoeld in artikel 8, onder a, c, e, l, dan wel op grond van een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen, slechts worden afgewezen op één van de onder a tot en met g van die bepaling vermelde gronden.
Anders dan verweerder in zijn verweerschrift suggereert, volgt uit deze bepaling niet dat verweerder geen verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd kan verlenen, indien direct voorafgaand aan de aanvraag geen sprake is geweest van vijf achtereenvolgende jaren rechtmatig verblijf.Wel is ook hier het beleid van verweerder om (behoudens uitzonderingen die zich hier niet voordoen) aanvragen af te wijzen indien niet aan deze voorwaarde wordt voldaan.
7. Verweerder heeft terecht geconcludeerd dat eiser niet direct voorafgaand aan de aanvraag vijf jaar onafgebroken op basis van een verblijfsvergunning in Nederland heeft verbleven. De aanvraag is vervolgens overeenkomstig verweerders beleid afgewezen, zo volgt uit het bestreden besluit. Verweerder heeft vervolgens, anders dan in het verweerschrift is opgemerkt, terecht in het bestreden besluit onderzocht of er sprake was van bijzondere omstandigheden op grond waarvan hij redelijkerwijs had moeten afwijken van zijn beleid, omdat het vasthouden hieraan voor eiser gevolgen zou hebben die onevenredig zijn in verhouding tot het met het beleid te dienen doel.
8. Verweerder heeft in dit geval geen zodanig bijzondere omstandigheden hoeven aannemen. Hij heeft daarbij kunnen verwijzen naar wat hierover is gezegd in de eerdere procedures over eisers recht op een reguliere verblijfsvergunning. Anders dan eiser stelt, betekent dat niet dat in zoverre niet opnieuw een zelfstandige beoordeling heeft plaatsgehad.
Verweerder heeft echter kunnen volstaan met de vaststelling dat er geen reden is om nu anders te oordelen. In aanvulling op wat in eerdere procedures is overwogen, heeft verweerder verder kunnen overwegen dat ook de overige aangevoerde omstandigheden niet zo bijzonder zijn dat zij zouden moeten leiden tot inwilliging van de aanvraag.
9. Eiser heeft niet concreet kunnen maken in welk opzicht volgens hem de afwijzing in strijd is met het Unierecht.
10. Niet in geschil is dat sprake is van privéleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. Verweerder heeft echter niet ten onrechte geconcludeerd dat het belang van de Nederlandse staat zwaarder weegt dan de belangen van eiser bij uitoefening van zijn privéleven in Nederland. Hij heeft hierbij de door eiser aangevoerde feiten en omstandigheden betrokken. Verweerder heeft terecht overwogen dat deze omstandigheden, die erop neer komen dat eiser gedurende zijn verblijf in Nederland is geïntegreerd, voortvloeien uit de normale deelname aan het maatschappelijk leven en geen reden zijn om voortzetting van verblijf toe te staan. Verweerder heeft in aansluiting hierop in het nadeel van eiser kunnen meewegen dat tegenover eisers rechtmatig verblijf in Nederland gedurende drie jaar staat dat eiser zijn vormende jaren, 23 jaar in totaal, in Marokko heeft doorgebracht. Ook heeft verweerder terecht overwogen dat niet is gebleken van objectieve of subjectieve belemmeringen voor het uitoefenen van het privéleven in Marokko. Eisers verklaringen dat hij christen is en aanhanger van de Rif-gemeenschap, en zijn stelling – onder verwijzing naar de Kamerbrief – dat Marokko voor hem geen veilig land is, zijn niet zodanig concreet onderbouwd dat zij zonder nader onderzoek kunnen leiden tot het aannemen van objectieve belemmeringen. Verweerder stelt terecht dat de asielprocedure de geëigende weg is om dit te onderzoeken..
11. Eiser heeft de grond voor het opleggen van het inreisverbod, namelijk het geen gevolg geven aan een eerdere terugkeerverplichting, als zodanig niet betwist. Verweerder heeft geen aanleiding hoeven zien om vanwege bijzondere redenen af te zien van het uitvaardigen van een inreisverbod. Anders dan eiser stelt kan hij nog steeds een nieuwe aanvraag indienen, waarbij verweerder op basis van wat dan wordt aangevoerd zal beoordelen of er aanleiding bestaat om het inreisverbod op te heffen. Verder betreft de vraag naar de mogelijkheid om zich met een christelijke vrouw in Marokko te vestigen vooralsnog een hypothetische situatie die verweerder niet hoeft te beoordelen.
12. Van strijd met de hoorplicht is geen sprake, aangezien op voorhand duidelijk kon zijn dat de bezwaargronden, gelet op de inhoud van het primaire besluit, niet zouden leiden tot een andere uitkomst.
13. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.