ECLI:NL:RBDHA:2021:14318

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 september 2021
Publicatiedatum
23 december 2021
Zaaknummer
C/09/609844 / JE RK 21-736
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging machtiging uithuisplaatsing en afwijzing verzoek deskundigenonderzoek in een jeugdzorgzaak

In deze zaak heeft de kinderrechter op 29 september 2021 uitspraak gedaan over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2], die uit huis zijn geplaatst vanwege een onveilige opvoedomgeving. De rechtbank heeft vastgesteld dat de kinderen in maart 2020 uit huis zijn geplaatst, nadat zij getuige waren geweest van huiselijk geweld tussen hun ouders. De kinderrechter heeft de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd van 30 september 2021 tot 25 mei 2022, zijnde de duur van de ondertoezichtstelling. De rechtbank heeft ook de verzoeken van de vader om een deskundige te benoemen voor contra-onderzoek afgewezen, omdat er onvoldoende gewijzigde omstandigheden zijn om dit verzoek opnieuw te overwegen.

De kinderrechter heeft de zorgen over de ontwikkeling van de kinderen, waaronder spraak- en taalproblemen bij [minderjarige 2] en medische zorgen bij [minderjarige 1], meegewogen in de beslissing. De gecertificeerde instelling heeft aangegeven dat er voldoende basis is voor een gezinsopname van de kinderen bij de moeder, maar dat er ook risico's zijn verbonden aan deze terugplaatsing. De rechtbank heeft besloten dat het in het belang van de kinderen is om de uithuisplaatsing te continueren en dat er voldoende aandacht moet zijn voor de rol van de vader in het traject.

De rechtbank heeft de verzoeken van de gecertificeerde instelling om de gezagsuitoefening met betrekking tot de aanmelding bij een onderwijsinstelling te verlengen afgewezen, omdat de noodzaak hiervoor op dat moment ontbrak. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de machtiging tot uithuisplaatsing onmiddellijk van kracht is, ondanks eventuele rechtsmiddelen die tegen de beslissing kunnen worden aangewend.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: C/09/609844 / JE RK 21-736 (I) en C/09/611797 / JE RK 21-1124 (II)
Datum uitspraak: 29 september 2021

Beschikking van de kinderrechter

Verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
Afwijzing verzoek ex 1:265e BW (voor het overige)
Afwijzing verzoek deskundigenonderzoek
in de zaak naar aanleiding van de op 31 maart 2021 (I) en 11 mei 2021 (II) ingekomen verzoekschriften van:

Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland,

hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,
betreffende:
- [minderjarige 1]geboren op [geboortedag] 2017 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] ;
- [minderjarige 2]geboren op [geboortedag] 2017 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 2] ;
hierna gezamenlijk te noemen: de kinderen.
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de man]

hierna te noemen: de vader,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. J. Bos, gevestigd in Rotterdam,

[de vrouw]

hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats]
advocaat: mr. D. Vurdelja, gevestigd in Den Haag,
en

[pleegmoeder]

hierna te noemen: de pleegmoeder,
en
[pleegvader]
hierna te noemen: de pleegvader,
hierna gezamenlijk te noemen: de pleegouders.
De kinderrechter merkt als informant aan:

[pleegzorgwerker]

hierna te noemen: de pleegzorgwerker.

Het procesverloop

Bij beschikking van 20 mei 2021 van de kinderrechter in deze rechtbank is de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verlengd van 25 mei 2021 tot 25 mei 2022 en is de machtiging uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg verlengd van 25 mei 2021 tot 30 september 2021. Het verzoek tot machtiging uithuisplaatsing is voor het overige aangehouden tot deze zitting, in verband met nader onderzoek naar het perspectief van de kinderen.
Daarnaast heeft de kinderrechter in voormelde beschikking bepaald dat het gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , voor zover dit betrekking heeft op de aanmelding bij een onderwijsinstelling, wordt uitgeoefend door de gecertificeerde instelling. Ook dit verzoek is voor het overige aangehouden tot deze zitting.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder thans ook:
- voornoemde beschikking van 20 mei 2021;
- de aanvullende stukken van de gecertificeerde instelling, ingekomen op 2 september 2021;
- de producties van de vader, ingekomen op 20 september 2021.
Op 24 september 2021 is de behandeling van de zaak ter zitting van de meervoudige kamer met gesloten deuren voortgezet. Daarbij zijn verschenen:
- mevrouw [vertegenwoordiger van de GI] namens de gecertificeerde instelling;
- de vader met zijn advocaat;
- de moeder met haar advocaat;
- de pleegmoeder;
- mevrouw [pleegzorgwerker] namens Horizon Pleegzorg (als informant).
De pleegvader is behoorlijk opgeroepen, maar niet ter zitting verschenen.

De verzoeken

I. Het eerste verzoek strekt, zoals dit tijdens de mondelinge behandeling op 24 september 2021 is gewijzigd, tot de verlenging van de (traject)machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg en aansluitend in een moeder-kindhuis (de rechtbank begrijpt: een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder) voor de duur van de ondertoezichtstelling.
II. Het tweede verzoek strekt ertoe te bepalen dat de gecertificeerde instelling wordt
belast met het gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , voor zover dit betrekking heeft op de aanmelding bij een onderwijsinstelling.
III. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vader een zelfstandig verzoek gedaan om een deskundige te benoemen voor een contra-onderzoek op grond van artikel 810a lid 2 Rv.

De standpunten

Verlenging machtiging uithuisplaatsing en gezagsuitoefening met betrekking tot de aanmelding bij een onderwijsinstelling
De gecertificeerde instelling
Aan het verzoek tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing en tot het verlenen van een trajectmachtiging heeft de gecertificeerde instelling het volgende ten grondslag gelegd.
Na de vorige zitting is door Horizon Pleegzorg middels de Beoordelingsboog onderzoek gedaan naar een terugplaatsing van de kinderen bij de moeder. Horizon ziet voldoende basis om de opvoedvaardigheden van de moeder in een gespecialiseerde omgeving verder te onderzoeken. Er zal 24/7 moeten worden bekeken wat de opvoedvaardigheden van de moeder zijn en of zij advies kan opvolgen om zodoende deze vaardigheden te vergroten. Wel zijn er risico’s verbonden aan dit traject, zoals wat het effect op de vader zal zijn bij een thuisplaatsing van de kinderen bij de moeder. De gecertificeerde instelling sluit zich aan bij het advies van Horizon voor een gezinsopname. De moeder heeft een positieve ontwikkeling doorgemaakt en dit is te merken aan haar gedrag. De zorg bestaat echter dat de moeder de verzorging en opvoeding van beide kinderen onderschat. Naast deze zorg ziet de gecertificeerde instelling een risico in de duurzaamheid van de hulpaanvaarding van de moeder. Maar ook daarin is een positieve ontwikkeling te zien. Verder is nader onderzoek gedaan naar de eerder gestelde voorwaarde voor terugplaatsing, te weten gezamenlijke behandeling voor de vader en de moeder. De Waag stelt dat dit niet passend is in dit stadium en een belemmering vormt voor de individuele behandeling van de moeder. Net zoals Horizon pleegzorg adviseert de Waag om op een later moment mediation in te zetten.
Gelet op de kwetsbaarheid van de kinderen is de gecertificeerde instelling van mening dat een gezinsopname van minimaal drie maanden noodzakelijk is. Bij het besluit tot een gezinsopname zijn de nadelen voor de kinderen, zoals het wisselen van de opvoedomgeving en een (mogelijke) wisseling van school, meegewogen. Het belang van de kinderen op een kans van slagen bij een thuisplaatsing weegt in het optiek van de gecertificeerde instelling echter zwaarder. De verwachting is dat de gezinsopname eind oktober/begin november kan starten. Tijdens de intake zal uitvoerig aandacht zijn voor de rol van de vader in dit traject. Er zullen afspraken worden gemaakt over het contact tussen de vader en de kinderen. De gecertificeerde instelling heeft er vertrouwen in dat de moeder zich aan deze afspraken zal houden. Omdat de vader twijfels heeft geuit over de gezinsopname en om te voorkomen dat de vader zijn toestemming intrekt, moet het verblijf van de kinderen zeker worden gesteld middels een machtiging uithuisplaatsing.
De vader
De vader kan achter een gezinsopname van de moeder en kinderen staan, maar zet vraagtekens bij de kans van slagen. Niet alleen maakt de vader zich zorgen over de kinderen, ook heeft hij zorgen over zijn rol bij een gezinsopname. De indruk bestaat bij de vader dat hij de kinderen bij verblijf bij de moeder niet tot nauwelijks zal zien. Het contact met de kinderen verloopt goed en de vader wil dit graag uitbreiden. De vader heeft in het algemeen het gevoel dat hij minder informatie krijgt van en minder betrokken wordt door de gecertificeerde instelling. De vader wil nog steeds graag gezamenlijke behandeling met de moeder en hij vindt het jammer dat de gecertificeerde instelling hieraan voorbij is gegaan.
De medewerking bij de aanmelding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij een onderwijsinstelling hangt volgens de vader af van de school. Over de huidige school heeft de vader zijn bedenkingen, onder meer omdat [minderjarige 2] een terugval heeft gehad in zijn gedrag omdat het te druk is op school.
De moeder
De moeder staat achter het verzoek van de gecertificeerde instelling. De afgelopen periode heeft de moeder hard aan zichzelf gewerkt en heeft zij een positieve ontwikkeling doorgemaakt. De verklaringen die zijn ingebracht door de vader zien op een periode toen het niet goed ging met de moeder. De moeder heeft aangetoond dat zij met de hulpverlening samenwerkt en zij zal dit ook blijven doen. De moeder houdt zich aan alle afspraken. Verder heeft zij met haar werk kunnen regelen dat zij na de gezinsopname weer aan de slag kan. De moeder beseft dat het een zwaar traject gaat zijn en dat de kinderen speciale zorg nodig hebben. De voorkeur gaat dan ook uit naar een gezinsopname in de buurt zodat het netwerk ook een steunende rol kan spelen. Als dit niet mogelijk is, is de moeder ook bereid tot een gezinsopname elders. Over de aangevoerde zorgen met betrekking tot de rol van de vader en het contact tussen de vader en de kinderen, heeft de moeder naar voren gebracht dat zij het belangrijk vindt dat de vader een rol blijft spelen in het leven van de kinderen. Bovendien blijft de gecertificeerde instelling betrokken in het kader van de ondertoezichtstelling. De gecertificeerde instelling kan ondersteuning bieden bij het vormgeven van een contactregeling en toezien op naleving hiervan. Tot slot heeft De Waag gesteld dat gezamenlijke behandeling niet passend is. Daarbij komt dat de vader en de moeder wel kunnen communiceren over de kinderen. De problemen zien uitsluitend op de onderlinge communicatie van de vader en de moeder.
De pleegmoeder
De pleegmoeder heeft naar voren gebracht dat het goed gaat met de kinderen. De dynamiek in het gezin is veranderd sinds de geboorte van de baby, maar de kinderen zijn hier nu aan gewend. [minderjarige 2] gaat inmiddels weer hele dagen naar school. Het speciaal onderwijs sluit goed bij hem aan. Bij [minderjarige 1] zien de zorgen vooral op medisch gebied. De gezinsopname zal wennen zijn voor de kinderen, maar de kinderen zijn jong en veerkrachtig.
Deskundigenonderzoek
De vader
De vader verzoekt een deskundige te benoemen om contra-onderzoek uit te voeren. De vader meent dat er gewijzigde omstandigheden zijn, die een dergelijk verzoek opnieuw toelaten. Het perspectief van de kinderen was immers eerst door de gecertificeerde instelling bepaald in een pleeggezin. Nu een terugplaatsing bij de moeder wordt onderzocht, ligt het perspectief van de kinderen niet meer vast. De vader heeft de afgelopen periode stappen gezet en wil dat een deskundige, bijvoorbeeld van het NIFP, Van der Stam of een soortgelijke instantie, contra-onderzoek gaat doen naar zijn opvoedvaardigheden in verhouding tot wat de kinderen nodig hebben. Hij heeft vragen opgesteld die de deskundige in het onderzoek zou moeten betrekken. De vragen zien onder meer op de groeimogelijkheden van de vader, op de sensitiviteit van de vader en op de mogelijkheid van de vader om aan te sluiten bij de kinderen. Indien een terugplaatsing bij de moeder niet slaagt, zal dit onderzoek moeten uitwijzen of een terugplaatsing bij de vader haalbaar en in het belang van de kinderen is. Het bevreemdt de vader dat zijn netwerk niet is meegenomen bij de uitvoering van de Beoordelingsboog, terwijl dit bij de moeder wel is gebeurd. De kinderen hoeven niet actief betrokken te worden bij dit onderzoek en daarmee verzet het onderzoek zich niet tegen de belangen van de kinderen. In reactie op de gecertificeerde instelling heeft de vader gesteld dat de Waag hem niet kon helpen op het gebied van sensitiviteit. De vader moest daarvoor naar een andere organisatie, zoals Cardea. Dit heeft de vader niet gedaan omdat behandeling voor sensitiviteit in zijn optiek niet mogelijk is zonder de kinderen. Ook wilde hij niet voor alleen dit onderdeel naar een andere instantie. De vader heeft het traject bij de Waag na tweeënhalf jaar positief afgerond en is leerbaar gebleken. Of dit contra-onderzoek al dan niet een meerwaarde heeft, zoals de gecertificeerde instelling heeft opgemerkt, is niet de juridische toets die hier moet worden aangelegd en is in zoverre dus niet relevant.
De gecertificeerde instelling
De gecertificeerde instelling ziet de meerwaarde niet van een contra-onderzoek. Tijdens de vorige zitting is ter sprake gekomen dat gewerkt moet worden aan de sensitiviteit van de vader. Dit is in december ook naar voren gekomen in de Beoordelingsboog die is uitgevoerd met betrekking tot de vader. Met de vader is besproken dat hij bij de Waag aan de slag moet gaan met zijn emoties en sensitiviteit. De vader is echter vervolgens gestopt met zijn individuele behandeling bij de Waag vanwege het ontbreken van een hulpvraag.
De moeder
Het verzoek van de vader is tijdens de vorige zitting afgewezen. De vader doet nu hetzelfde verzoek in eerste aanleg, terwijl daarvoor het instellen van hoger beroep de juiste weg was geweest. De moeder vindt het bovendien niet nodig om het plan van aanpak weer om te gooien en een onderzoek bij de vader te gelasten. De concentratie moet liggen op het huidige plan van de gecertificeerde instelling.

Beoordeling

Verlenging machtiging uithuisplaatsing en gezagsuitoefening met betrekking tot de aanmelding bij een onderwijsinstelling
De rechtbank is van oordeel dat het in het belang van de opvoeding en verzorging van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] noodzakelijk is dat de uithuisplaatsing wordt gecontinueerd. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Er zijn zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . De kinderen zijn als gevolg van een onveilige opvoedomgeving bij de vader en de moeder in maart 2020 uit huis geplaatst. In de opvoedomgeving bij de vader en de moeder zijn de kinderen getuige geweest van het huiselijk geweld tussen de ouders en van de onderlinge hevige spanningen. Nog afgezien van de schade in de sociaal-emotionele ontwikkeling die de kinderen als gevolg van deze onveilige opvoedomgeving hebben opgelopen, speelt bij de kinderen kindeigen problematiek. [minderjarige 2] heeft een achterstand in zijn spraak- en taalontwikkeling. De taalachterstand zorgt er vermoedelijk voor dat, op het moment dat [minderjarige 2] vastloopt, hij met zijn hoofd gaat bonken of zichzelf krabt. Daarnaast zijn er zorgen over zijn gedrag en de mate waarin hij zich laat aansturen. Bij [minderjarige 1] zijn er medische zorgen. Tezamen maakt dit dat de kinderen een behoefte hebben aan een bovengemiddeld opvoedklimaat. De vraag is of de vader en de moeder dit kunnen bieden.
De rechtbank is van oordeel dat de vader de kinderen dit bovengemiddelde opvoedklimaat niet kan bieden. Uit de eerder afgenomen Beoordelingsboog op de vader is een negatief advies gekomen voor een terugplaatsing bij de vader. Er zijn te veel factoren (individuele behandeling, de relatie met de moeder van de kinderen, zijn netwerk in combinatie met zijn werk en de opvoedbehoeften van de kinderen) die maken dat een thuisplaatsing te kwetsbaar is. Met name de onvoldoende ontwikkelde sensitiviteit van de vader weegt zwaar, aangezien de kinderen hier juist veel behoefte aan hebben. Tijdens de mondelinge behandeling is aanvullend verklaard door de pleegzorgwerker dat de sensitiviteit ook het omgaan met de eigen emoties omvat. Uit de stukken blijkt verder dat er bij de vader nog sprake is van emotie-regulatieproblematiek.
Over een terugplaatsing bij de moeder is in de Beoordelingsboog geconcludeerd dat er voldoende basis is om een terugplaatsing te onderzoeken. Ook bij de moeder worden risicofactoren gezien voor een terugplaatsing. De zorgen zijn met name gelegen in het effect dat een mogelijke thuisplaatsing bij de moeder zal hebben op de vader en op de opvoedvaardigheden van de moeder. De vader heeft tijdens de mondelinge behandeling zorgen geuit over de opvoedvaardigheden van de moeder en heeft daartoe ook verscheidene producties overgelegd. Hoewel de zorgen over de onderlinge verstandhouding ernstig zijn, is de rechtbank van oordeel dat het in het belang van de kinderen is om een thuisplaatsing bij de moeder te onderzoeken. Daarbij is het van belang dat er tijdens de intake voor het moeder-kindhuis voldoende aandacht is voor de rol van de vader.
De rechtbank onderschrijft de genoemde risico’s en vindt het belangrijk dat er voldoende zicht is op de veiligheid van kinderen. Zeker gelet op de kwetsbaarheid van de kinderen en de spannende periode die zij tegemoet gaan, is het van belang dat er voldoende zicht op hen is. Een plaatsing in een moeder-kindhuis sluit hier het meest bij aan. De rechtbank overweegt verder dat tijdens de zitting bij de vader twijfels zijn beproefd over de plaatsing in een moederkindhuis. Om zeker te stellen dat er voldoende zicht blijft op de kinderen zal de kinderrechter een machtiging verlenen voor verblijf in het moeder-kindhuis.
Doordat er nog geen vaste datum kan worden gegeven waarop de machtiging uithuisplaatsing moet ingaan, zal de rechtbank een trajectmachtiging verlenen, in die zin dat de huidige machtiging uithuisplaatsing wordt verlengd totdat de moeder en de kinderen in het moeder-kindhuis kunnen worden opgenomen. Voor daarna zal de machtiging uithuisplaatsing in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verleend worden. Totdat er plek is in een moeder-kindhuis is het van belang dat de veiligheid en stabiliteit van de kinderen in het pleeggezin wordt gewaarborgd.
Daarnaast stelt de rechtbank vast dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] reeds zijn aangemeld bij een onderwijsinstelling. Er ligt een mogelijke schoolwisseling in het verschiet, maar daartoe zijn nog geen concrete plannen. De rechtbank overweegt dat de noodzaak van verlenging van de gezagsuitoefening door de gecertificeerde instelling op dit moment ontbreekt. Het verzoek wordt daarom voor het overige afgewezen.
Deskundigenonderzoek
Op het verzoek van de vader is reeds beslist en hij heeft geen hoger beroep ingesteld tegen deze beslissing. In hetgeen door de vader ter zitting naar voren is gebracht ziet de rechtbank onvoldoende gewijzigde omstandigheden zodat zij niet zal overgaan tot het benoemen van een deskundige voor contra-onderzoek. Het verzoek zal dan ook worden afgewezen.
Gelet op het voorgaande zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De kinderrechter:
verlengt de aan Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland verleende machtiging [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg en daarop aansluitend in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder van 30 september 2021 tot 25 mei 2022, zijnde de duur van de ondertoezichtstelling;
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het verzoek voor het overige met betrekking tot de uitoefening van het gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voor zover dit betrekking heeft op de aanmelding bij een onderwijsinstelling;
wijst af het verzoek van de vader tot benoeming van een deskundige op grond van artikel 810a Rv.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.M. van der Kleijn, mr. C.F. Mewe en mr. A.M.M. Vingerling, (kinder)rechters, in tegenwoordigheid van mr. D. van Amelsvoort als griffier en in het openbaar uitgesproken op 29 september 2021.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 29 oktober 2021.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.