ECLI:NL:RBDHA:2021:14259

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 december 2021
Publicatiedatum
22 december 2021
Zaaknummer
C/09/574106 / HA ZA 19-553
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van schadeloosstelling na onteigening van perceel in gemeente Katwijk

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 december 2021 uitspraak gedaan in een bodemprocedure over de vaststelling van de schadeloosstelling na de onteigening van een perceel grasland in de gemeente Katwijk. De gemeente Katwijk, eiseres, had eerder een onteigeningsvonnis verkregen waarbij een voorschot op de schadeloosstelling van € 107.160 was vastgesteld. De gedaagde partij, vertegenwoordigd door mr. J.J. Turenhout, betwistte de hoogte van de schadeloosstelling en voerde aan dat de deskundigen onvoldoende rekening hadden gehouden met de unieke kenmerken van het onteigende perceel. De rechtbank heeft de deskundigen gevolgd in hun advies en de waarde van het onteigende vastgesteld op € 179.625, wat resulteert in een te betalen bedrag van € 72.465 na aftrek van het reeds betaalde voorschot. De rechtbank heeft ook de rente over het verschil tussen het voorschot en het definitieve bedrag toegewezen, evenals de kosten van rechtsbijstand en deskundige bijstand. De gemeente is veroordeeld tot betaling van de griffierechten en de kosten van de deskundigen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/574106 / HA ZA 19-553
Vonnis van 8 december 2021
in de zaak van
DE GEMEENTE KATWIJK, te Katwijk,
eiseres,
advocaat mr. B.S. ten Kate te Arnhem,
tegen
[gedaagde], te [plaats 1] ,
gedaagde,
advocaat mr. J.J. Turenhout te Leiden.
Partijen worden hierna de gemeente en [gedaagde] genoemd.

1.De verdere procedure

1.1.
Het verloop van de verdere procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 25 september 2019;
  • het proces-verbaal van de vervroegde plaatsopneming op 23 oktober 2019 en de daarin genoemde stukken;
  • de brief van [gedaagde] van 4 december 2019, met bijlage;
  • de e-mail van de gemeente van 4 december 2019, met bijlagen;
  • de brief van [gedaagde] van 1 januari 2020, met bijlage;
  • de e-mail van de gemeente van 8 januari 2020;
  • de e-mail van de gemeente van 3 april 2020, met bijlagen;
  • het conceptdeskundigenrapport van 14 juli 2020;
  • de brief van [gedaagde] van 28 september 2020;
  • de brief van de gemeente van 29 september 2020, met bijlagen;
  • het definitieve deskundigenrapport van 16 december 2020;
  • de e-mail van de gemeente van 3 februari 2021;
  • de e-mail van de deskundigen van 19 februari 2021;
  • het proces-verbaal van de digitale regiezitting van 30 maart 2021;
  • de e-mail van de gemeente van 23 september 2021;
  • de brief van [gedaagde] van 24 september 2021, met bijlagen;
  • de kostenopgave van de deskundigen van 30 september 2021;
  • de e-mail van de deskundigen van 5 oktober 2021;
  • het proces-verbaal van de op 8 oktober 2021 gehouden zitting;
  • de akte opgave deskundigenkosten van [gedaagde] van 13 oktober 2021;
  • de antwoordakte van de gemeente van 3 november 2021;
  • de antwoordakte van [gedaagde] van 10 november 2021.
1.2.
Het proces-verbaal van de mondelinge behandeling is buiten aanwezigheid van partijen opgemaakt. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om eventuele onjuistheden in dit proces-verbaal kenbaar te maken, waarbij is medegedeeld dat aan aanvulling van stellingen voorbij wordt gegaan. Bij brief van 15 november 2021 heeft mr. Ten Kate namens de gemeente van deze mogelijkheid gebruik gemaakt. De rechtbank wijst dit vonnis met inachtneming van de daarin opgenomen opmerkingen.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Deze procedure betreft de vaststelling van de schadeloosstelling na de onteigening van het perceel kadastraal bekend gemeente [kadaster gegevens] , in totaal groot 00.47.90 hectare, gelegen nabij het adres [adres] te [plaats 2] (hierna: het onteigende). Het onteigende betreft een perceel grasland.
2.2.
De vervroegde opneming door de rechter-commissaris en de deskundigen als bedoeld in artikel 54a van de Onteigeningswet (hierna: Ow) heeft plaatsgevonden op 23 oktober 2019.
2.3.
Bij vonnis van 25 september 2019 (hierna: het onteigeningsvonnis) heeft de rechtbank vervroegd de onteigening uitgesproken ten behoeve en ten name van de gemeente.
2.4.
In het onteigeningsvonnis is het voorschot op de schadeloosstelling voor [gedaagde] vastgesteld op een bedrag van € 107.160.
2.5.
Op 5 december 2019 is het onteigeningsvonnis in de openbare registers ingeschreven. Deze datum geldt daarom als de peildatum.
2.6.
In het deskundigenrapport van 16 december 2020, ter griffie gedeponeerd op 30 december 2020 (hierna: het definitieve deskundigenrapport), hebben de deskundigen omtrent de schadeloosstelling als volgt geadviseerd:
Waarde onteigende € 184.415
Bijkomende schade nihil
Schade van derde-belanghebbenden gene
Totaal € 184.415
2.7.
Bij brief van 19 februari 2021 hebben deskundigen ‘
met inachtneming van de uitkomsten van zowel de comparatieve als residuele benaderingswijze en overigens mede op basis van op ervaring gebaseerde intuïtie’ aanleiding gezien om in afwijking van hun eerdere adviezen de complexwaarde te schatten op een waarde van € 37,50 per vierkante meter en hun advies over de schadeloosstelling aangepast naar € 179.625 op basis van die waarde. De brief van deskundigen volgde op een e-mail van 3 februari 2021 [1] van de gemeente aan deskundigen. In dit e-mailbericht heeft de gemeente aandacht gevraagd voor de gevolgen van de bijstelling van de schadeloosstelling in de adviezen van deskundigen in andere, samenhangende onteigeningsprocedures, en de gevolgen daarvan voor de (gelijkluidende) residuele berekening in deze zaak.
2.8.
Bij brief van 5 oktober 2021 hebben deskundigen de rechtbank bericht dat zij nog een aangepaste residuele berekening hebben gemaakt, met als gevolg dat de door hen berekende residuele waarde verder is gedaald, van € 34,55 naar € 32,83 per vierkante meter. De aanleiding voor deze bijstelling is volgens deskundigen de aangepaste residuele berekening bij de e-mail van de gemeente van 23 september 2021, waarin aanvullende/aangepaste verwervingen zijn opgenomen. Ter zitting is door deskundigen toegelicht dat deze bijstelling van de residuele berekening niet leidt tot een aangepast advies over de waarde van het onteigende.
2.9.
Partijen hebben bij pleidooi gereageerd op de (nadere) begroting van de schadeloosstelling door deskundigen en op de aangepaste residuele berekening.
Waarde onteigende
Eén complex of twee complexen
2.10.
Deskundigen waarderen het onteigende als ruwe bouwgrond op een waarde van € 37,50 per vierkante meter. Uit de (nadere) adviezen van deskundigen blijkt dat zij bij deze waardebepaling zijn uitgegaan van een ligging van het onteigende in een complex in de zin van artikel 40d Ow, dat overeenkomt met het exploitatiegebied zoals vastgesteld in de 1e structurele herziening exploitatieplan Trappenberg-Kloosterschuur. De complexwaarde is door deskundigen zowel via de comparatieve methode als via de methode van de residuele waardeberekening benaderd. Met inachtneming van deze methoden en op basis van op ervaring gebaseerde intuïtie, komen deskundigen uiteindelijk tot een complexwaarde van € 37,50 per vierkante meter als basis voor hun waardering van het onteigende.
2.11.
Als uitgangspunt geldt dat indien het onteigende deel uitmaakt van een complex, op grond van artikel 40d Ow bij de waardering rekening dient te worden gehouden met alle kosten en baten van dat complex en alle bestemmingen in dat complex, zodat alle gronden in het complex (behoudens bijkomende factoren) gelijk worden gewaardeerd. Deze zogenoemde egalisatieregel heeft tot doel om waardeverschillen te elimineren die door het geven van verschillende bestemmingen binnen een complex zouden ontstaan. Er dient een voldoende mate van geografische, functionele en/of financiële samenhang van de in exploitatie te brengen gronden te bestaan, om van een ‘complex’ te kunnen spreken.
2.12.
Partijen zijn verdeeld over de vraag of het onteigende is gelegen in één complex. De gemeente gaat ervan uit dat sprake is van één complex. [gedaagde] stelt zich op het standpunt dat de gronden met een woonbestemming en die met een glasbestemming apart moeten worden gewaardeerd. Daartoe voert zij aan dat er wel een financiële samenhang bestaat tussen de woningen en de ontwikkeling van het glastuinbouwgebied, maar geen of onvoldoende geografische en functionele samenhang. De woningen zijn gesitueerd in een gebied dat is afgescheiden van de glastuinbouw. De woningen vervullen geen functie voor de glastuinbouwbedrijven en andersom evenmin. Voor het glastuinbouwgebied is een apart bestemmingsplan vastgesteld. [gedaagde] stelt daarom dat de gronden met een woonbestemming en die met een glasbestemming apart moeten worden gewaardeerd, elk in hun eigen complex.
2.13.
De deskundigen hebben de totstandkomingsgeschiedenis van
de bestemmingsplannen Trappenberg-Kloosterschuur en de eerste partiële herziening daarvan onderzocht. Daaruit blijkt onder meer dat binnen deze bestemmingsplannen de realisatie van de aan de Voorhouterweg geprojecteerde Greenport-woningen mogelijk wordt gemaakt met het oog op, onder meer, de financiering van de herstructurering van het glastuinbouwgebied. Er is daarom in hun visie sprake van een duidelijke financiële samenhang tussen de woningbouwbestemming en de glastuinbouwbestemming. Ook is sprake van een geografische samenhang door de ligging van de woningen in het glastuinbouwgebied. Voorts is sprake van een gezamenlijke exploitatie van glastuinbouw en woningbouw door één exploitant, te weten de GOM. Tot slot achten deskundigen van belang dat de gemeente één exploitatieplan heeft vastgesteld waarin zowel de beoogde woningbouw als glastuinbouw is opgenomen. De deskundigen concluderen daarom dat het onteigende is gelegen in één complex dat overeenkomt met het exploitatiegebied zoals vastgesteld in de 1e structurele herziening exploitatieplan Trappenberg-Kloosterschuur. Daarbij stellen zij dat het onjuist is om bij de waardering onderscheid te maken tussen gronden met een woningbouwbestemming en gronden met een glastuinbouwbestemming.
2.14.
Met de deskundigen is de rechtbank van oordeel dat het onteigende gelegen is in één complex. De door [gedaagde] geuite bezwaren zijn van onvoldoende gewicht om van het advies van de deskundigen af te wijken. De deskundigen hebben onderbouwd waarom zij vasthouden aan hun advies om bij de waardering geen onderscheid te maken tussen de glasbestemming en woningbestemming. Doorslaggevend daarbij is dat beide bestemmingen in één exploitatie zijn opgenomen en het feit dat de woningbouw de glastuinbouw financiert. Dat betekent dat de rechtbank het advies van de deskundigen op dit punt overneemt en bij de begroting van de complexwaarde het uitgangspunt zal hanteren dat sprake is van één complex.
Complexwaarde
2.15.
Vervolgens ligt de vraag voor welke complexwaarde aan het onteigende kan worden gegeven. Partijen hebben bezwaren aangevoerd tegen het advies van deskundigen over de wijze van waardering en over de complexwaarde.
2.16.
De gemeente voert – samengevat – aan dat de comparatieve methode in dit geval onbruikbaar is voor de bepaling van de complexwaarde omdat sprake is van een uniek complex, zodat geen deugdelijke vergelijkingstransacties te vinden zijn. Anders dan deskundigen menen, bieden de door de gemeente en/of de GOM eerder gehanteerde prijzen voor transacties binnen het plangebied evenmin houvast, omdat deze gebaseerd zijn op de toenmalige opvatting van de gemeente dat sprake was van twee complexen. Dit betekent dat enkel de methode van de residuele waardeberekening resteert voor het bepalen van de complexwaarde. Deskundigen hebben bij hun residuele berekening ten onrechte niets gedaan met het gegeven dat de exploitatie van het plangebied een tekort vertoont. Daarnaast heeft de gemeente bezwaar tegen een aantal wijzigingen/correcties die deskundigen hebben doorgevoerd in de door de gemeente ingebrachte residuele berekening, te weten (i) het meenemen van de gronden in Deelgebied 2 tegen de werkelijke waarde (in plaats van tegen volledige schadeloosstelling), (ii) het doorvoeren van correcties op de taxaties van de gemeente, (iii) het meenemen van het perceel van [A] Holding B.V. tegen complexwaarde en (iv) de correctie op de door de gemeente in haar residuele berekening opgenomen verwervingskosten. Volgens de gemeente had de residuele waardeberekening – indien correct uitgevoerd – moeten leiden tot de conclusie dat de opbrengsten van het exploitatieplan niet opwegen tegen de kosten daarvan. Dit betekent dat de gebruikswaarde, die in het advies van deskundigen is bepaald op € 20 per vierkante meter, hoger is dan de complexwaarde, zodat van de gebruikswaarde moet worden uitgegaan bij de waardebepaling van het onteigende, aldus nog steeds de gemeente.
2.17.
[gedaagde] voert – samengevat – aan dat de deskundigen onvoldoende gewicht hebben toegekend aan de vergelijkingstransactie Gemeente / De Mare. Op deze transactie hadden correcties moeten worden aangebracht vanwege het waarde drukkende feit dat kosten moesten worden gemaakt voor het verwijderen van kassen en vanwege het feit dat deze transactie dateert uit 2012, een periode van de financiële crisis.
Voorts is [gedaagde] van mening dat de deskundigen te veel gewicht toekennen aan de residuele berekening. Het is immers bekend dat residuele berekeningen zeer gevoelig zijn en dat kleine aanpassingen tot grote verschillen in uitkomst kunnen leiden. Zo is de door deskundigen in de residuele waardeberekening aangehouden verwachte opbrengst van € 425 per vierkante meter woningbouwgrond in het plangebied te laag vastgesteld. Tot slot is gebleken dat de GOM Deelgebied 2 niet zal ontwikkelen, terwijl voor dit deelgebied wel kosten zijn opgevoerd in de residuele berekening.
2.18.
De deskundigen hebben in hun definitieve rapport, in hun (nadere) adviezen en ter zitting gereageerd op de door de gemeente en [gedaagde] geuite bezwaren zoals hiervoor weergegeven. Zij hebben hun advies gehandhaafd en nader toegelicht.
2.19.
In reactie op de door de gemeente geuite bezwaren, hebben deskundigen toegelicht dat de taxatie van de waarde van het onteigende in dit geval lastig was, omdat sprake is van een uniek gemengd complex, wat het maken van een comparatieve vergelijking bemoeilijkt. Bij het zoeken naar comparatieve gegevens zijn deskundigen om die reden uitgekomen bij eerdere verwervingen van de gemeente binnen het plangebied. Mede gelet op het grote aantal van deze verwervingen is het volgens deskundigen verantwoord om acht te slaan op wat de gemeente in het verleden heeft betaald voor gronden met een glastuinbouw- en woningbestemming, ondanks dat de gemeente destijds in de veronderstelling was dat sprake was van twee complexen.
In de bezwaren die door de gemeente zijn geuit tegen hun residuele berekening hebben deskundigen geen aanleiding gezien om hun advies aan te passen. Zij hebben toegelicht dat zij er bewust voor hebben gekozen om de gronden in Deelgebied 2 tegen de werkelijke waarde in de berekening op te nemen (in plaats van tegen volledige schadeloosstelling). Deze keuze is gebaseerd op het feit dat deze gronden niet door de gemeente of de GOM zullen worden verworven en ontwikkeld, maar dat dit wordt ‘overgelaten aan de markt’. De correcties op de door de gemeente aangeleverde ramingen voor de verwerving van de gronden binnen Deelgebied 2, hebben zij op onderdelen aangepast aan hun eigen inschatting. Het perceel van [A] Holding is door deskundigen in de residuele berekening opgenomen tegen complexwaarde, omdat zij tot uitgangspunt hebben genomen dat slechts een beperkt onbebouwd deel daarvan binnen het te verwerven plangebied ligt, zodat van een excessieve verwerving geen sprake is.
Bij de post verwervingskosten zijn deskundigen in de residuele berekening uitgegaan van wat de gemeente feitelijk heeft betaald bij de verwervingen en van een inschatting van de kosten van nog te verwerven gronden. Volgens deskundigen is gebleken dat de gemeente feitelijk minder deskundigenkosten heeft vergoed dan de geraamde € 3,00 per vierkante meter. De deskundigenkosten voor de (nog niet verworven) gronden in Deelgebied 2 zijn niet meegenomen in de residuele berekening, omdat de ontwikkeling van die gronden aan de markt wordt overgelaten. Daarnaast zijn deskundigen ervan uitgegaan dat niet gerekend hoeft te worden met overdrachtsbelasting en/of niet verrekenbare btw. Anders dan in de berekening van de gemeente, zijn de kosten van de onteigeningsprocedures bij de rechtbank door deskundigen niet meegenomen. Het meenemen van die kosten achten zij onlogisch, omdat de gemeente in dat geval de complexwaarde kan beïnvloeden door kosten te maken.
2.20.
Deskundigen hebben voorts toegelicht waarom zij het niet eens zijn met het standpunt van [gedaagde] inzake de complexwaarde. Zij stellen dat het perceel van De Mare deels was bebouwd met kassen en dat deze transactie/taxatie om die reden niet vergelijkbaar is. Hun standpunt dat de door hen in de residuele berekening gehanteerde uitgifteprijs voor woningbouwgrond van € 425 verantwoord is hebben deskundigen tijdens het pleidooi gehandhaafd, onder verwijzing naar wat zij hierover eerder in hun definitieve rapport (op pagina 13 en verder) hebben opgemerkt.
2.21.
De rechtbank volgt deskundigen in hun advies over de waarde van het onteigende. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
2.22.
Deskundigen hebben tijdens het pleidooi nader toegelicht welke methoden zij hebben gehanteerd bij de waardebepaling van het onteigende in hun definitieve rapport en in hun nadere adviezen en ook waarom zij daarvoor hebben gekozen. Vast staat dat sprake is van een gemengd complex, met daarin zowel glastuinbouw- als woningbouwgronden. Deskundigen hebben acht geslagen op de door partijen aangevoerde vergelijkingstransacties en zelf ook onderzoek gedaan naar relevante vergelijkingstransacties. Naar het oordeel van de rechtbank is de toelichting van deskundigen dat de unieke aard van het complex het vinden van relevante transacties in dit geval bemoeilijkte, waardoor zij bij het zoeken naar comparatieve gegevens zijn uitgekomen bij eerdere verwervingen binnen het plangebied, begrijpelijk en navolgbaar. Gelet op het aantal van deze verwervingen en de complicaties bij het vinden van (andere) relevante vergelijkingstransacties, acht de rechtbank de keuze van deskundigen om acht te slaan op het gewogen gemiddelde van eerder door de gemeente gehanteerde eenheidsprijzen voor gronden met een glastuinbouw- en woningbouwbestemming binnen het plangebied verantwoord. Dat deze eenheidsprijzen, vanwege het toenmalige uitgangspunt van de gemeente dat sprake was van twee complexen, door de gemeente zijn gebaseerd op een complexwaarde (voor woningbouw) en een gebruikswaarde (voor glastuinbouw), maakt dit oordeel niet anders. Uit het definitieve deskundigenrapport en hun toelichting tijdens het pleidooi blijkt immers dat deskundigen dit verschil in waarderingsgrondslag niet hebben miskend, maar dat zij de prijzen, die de gemeente heeft betaald voor woningbouw en glastuinbouw desondanks relevant vinden voor de waardebepaling, als zijnde een redelijke benadering van de complexwaarde.
2.23.
De rechtbank ziet in de door de gemeente geuite bezwaren tegen de residuele berekening evenmin aanleiding om van het advies van deskundigen af te wijken. De rechtbank kan zich vinden in de keuze van deskundigen om de gronden in Deelgebied 2 in de residuele berekening mee te nemen tegen de werkelijke waarde, in plaats van tegen volledige schadeloosstelling. De gemeente heeft immers aangegeven dat Deelgebied 2 niet door haar of de GOM zal worden verworven en ontwikkeld, omdat de ontwikkeling van dit deelgebied wordt ‘overgelaten aan de markt’. Bovendien is de rechtbank met deskundigen van oordeel dat het onwaarschijnlijk is dat de ontsluitingsweg binnen Deelgebied 2 door de gemeente/GOM daadwerkelijk wordt aangelegd, indien dit deelgebied uiteindelijk niet wordt ontwikkeld (‘door de markt’). In het licht van dit oordeel over de (on)waarschijnlijkheid van realisatie van Deelgebied 2, is de omstandigheid dat de GOM op grond van een met de gemeente gesloten samenwerkingsovereenkomst verplicht zou zijn om de ontsluitingsweg aan te leggen, zoals door de heer [B] tijdens het pleidooi is aangevoerd, naar het oordeel van de rechtbank niet relevant, althans rechtvaardigt dit niet de conclusie dat het meenemen van de gronden in Deelgebied 2 tegen de werkelijke waarde door deskundigen onbegrijpelijk is.
De rechtbank ziet voorts, mede gelet op de (nadere) toelichting van deskundigen op deze punten (zie 2.19), geen aanleiding om af te wijken van het advies van deskundigen, vanwege de correcties die door hen zijn doorgevoerd in de post verwervingskosten en ten aanzien van verschillende (van de in totaal veertien) taxaties die zijn aangeleverd door de gemeente naar aanleiding van het conceptrapport. Los van de nadere toelichting van deskundigen op deze concrete punten, weegt de rechtbank daarbij mee dat – zoals door deskundigen terecht is opgemerkt – de residuele berekening naar haar aard gevoelig is voor aanpassing van de gehanteerde parameters. Met die gevoeligheid moet rekening gehouden worden bij het interpreteren van de uitkomst van een dergelijke berekening. Dit is bovendien, zo begrijpt de rechtbank, ook (mede) de reden geweest dat aanpassing van de residuele berekening in de brief van 5 oktober 2021 van deskundigen niet heeft geleid tot een wijziging van het eerder door hen geadviseerde bedrag aan schadeloossteling. Gelet op het voorgaande kan naar het oordeel van de rechtbank in het midden blijven of (een onbebouwd gedeelte van) het perceel van [A] Holding B.V. door deskundigen al dan niet terecht tegen complexwaarde is meegenomen in hun residuele berekening en niet is beoordeeld als een excessieve verwerving. Daarbij speelt mee dat de gemeente (eerst) tijdens het pleidooi de niet onderbouwde en niet verifieerbare stelling heeft ingenomen dat de eigenaar alleen het gehele perceel wilde verkopen.
Deskundigen hebben zich tenslotte de vraag gesteld, of de laatste bijstelling van de residuele waarde dient te leiden tot het bijstellen van de complexwaarde en hebben geoordeeld dat dit niet reëel is gelet op de andere vergelijkingstransacties. De rechtbank ziet, mede gelet op hetgeen zij hiervoor heeft overwogen, geen aanleiding om de deskundigen op dit punt niet te volgen.
2.24.
Over het voorts door [gedaagde] nog aangevoerde bezwaar tegen het advies van deskundigen overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank volgt het oordeel van deskundigen dat de in de residuele berekening gehanteerde uitgifteprijs van € 425 per vierkante meter voor woningbouwgrond gerechtvaardigd is. In het definitieve deskundigenrapport en ook tijdens het pleidooi hebben deskundigen dit standpunt uitgebreid onderbouwd. Uit deze onderbouwing blijkt dat deskundigen in hun onderzoek naar de verkoop van woningbouwkavels niet alleen gekeken hebben naar reeds gerealiseerde transacties, maar ook naar de verwachting op de peildatum voor de verkoopprijzen van nog te verkopen kavels op basis van verkoopinformatie.
2.25.
Al met al is volgens de rechtbank voldoende begrijpelijk en navolgbaar welke methoden deskundigen hebben gehanteerd bij hun waardebepaling van het onteigende, en ook waarom zij daarvoor hebben gekozen. Dit betekent dat de rechtbank deskundigen zal volgen in hun advies, zodat de waarde van het onteigende door de rechtbank zal worden begroot op € 179.625 op basis van een complexwaarde van € 37,50 per vierkante meter grond.
Bijkomende schade
2.26.
Van bijkomende schade is volgens de deskundigen geen sprake. Partijen hebben zich niet tegen dit standpunt verzet. De rechtbank neemt dit advies van de deskundigen over en zal geen vergoeding voor bijkomende schade toewijzen.
Derde-belanghebbenden
2.27.
Van derde-belanghebbenden die ter zake het onteigende enig recht op schadeloosstelling hebben, is niet gebleken. De rechtbank stelt deze schade op nihil.
Conclusie schadeloosstelling
2.28.
De rechtbank is niet gebleken dat de deskundigen onjuiste uitgangspunten hebben gehanteerd of relevante factoren over het hoofd hebben gezien. De rechtbank zal de schadeloosstelling voor [gedaagde] daarom vaststellen op een bedrag van € 179.625 voor de waarde van het onteigende. Met aftrek van het reeds betaalde voorschot van € 107.160 resteert een door de gemeente aan [gedaagde] te betalen bedrag van € 72.465.
Rente
2.29.
De deskundigen hebben geadviseerd de te vergoeden rente over het verschil tussen het voorschot en het definitief vast te stellen bedrag aan schadeloosstelling voor [gedaagde] te bepalen op 0,5%. De rechtbank zal deze rente toewijzen.
2.30.
De gemeente zal voorts op de voet van artikel 55 lid 3 Ow aan [gedaagde] de wettelijke rente over de door haar nog te betalen schadeloosstelling dienen te vergoeden vanaf heden tot de dag der algehele voldoening.
Kosten
Kosten deskundigen
2.31.
De kosten van de door de rechtbank benoemde deskundigen bedragen volgens hun opgave van 30 september 2021 € 25.331,95 (inclusief btw). De gemeente heeft de rechtbank verzocht kritisch naar deze kosten te kijken omdat deze de gemeente hoog voorkomen. De gemeente heeft dit verzoek niet met concrete bezwaren onderbouwd. De rechtbank komt de kostenopgaaf redelijk voor en verstaat daarom dat de gemeente als onteigenaar de kosten van de door de rechtbank benoemde deskundigen zal voldoen.
Kosten juridische en deskundige bijstand
2.32.
[gedaagde] maakt aanspraak op € 20.649,59 voor juridische kosten van La Gro Geelkerken Advocaten, € 27.127,69 voor deskundige bijstand door AAB Nederland en € 1.599 aan griffierechten.
Kosten La Gro Geelkerken
2.33.
La Gro Geelkerken heeft ervoor gekozen [gedaagde] in het onteigeningsproces door twee advocaten te laten bijstaan. Dit is niet gebruikelijk in onteigeningsprocedures. Beide advocaten zijn lid van de vereniging van Onteigeningsadvocaten en derhalve zijn beiden afzonderlijk gekwalificeerd om [gedaagde] te adviseren. La Gro Geelkerken schrijft zelf dat beide advocaten volledig van de zaak op de hoogte zijn. Zij merken daarbij op dat dit handig was in de periode dat één van de advocaten met zwangerschapsverlof was. Al met al is de inschakeling van twee advocaten de behandeling van de zaak ten goede gekomen, aldus La Gro Geelkerken.
2.34.
De gemeente betoogt dat de inzet van twee advocaten tot onredelijke meerkosten heeft geleid en stelt dat de rechtbank in dit onteigeningsdossier hetzelfde bedrag voor kosten juridische bijstand moet vaststellen als de gemeente is overeengekomen voor de onteigening van een naburig perceel, te verhogen met de kosten voor het pleidooi.
2.35.
De rechtbank volgt het laatste standpunt van de gemeente niet. Iedere onteigening heeft immers zijn eigen specifieke kenmerken.
De rechtbank gaat verder ervan uit dat de kosten van de inwerkuren die nodig zijn indien een advocaat met zwangerschapsverlof gaat redelijkerwijs niet op een cliënt worden verhaald. Dit kan in ieder geval geen reden zijn om op één dossier twee - ieder op zich gekwalificeerde - advocaten gedurende de gehele procedure volledig in te zetten. De behandeling door twee advocaten betekent dat beide advocaten aanzienlijke tijd hebben geschreven om zich het dossier en nieuwe (financiële) stukken eigen te maken, en om aan (dezelfde) processtukken te werken. La Gro Geelkerken heeft naar het oordeel van de rechtbank niet voldoende toegelicht hoe de dubbele inzet en daarmee gepaarde gaande kosten de zaak ten goede zijn gekomen, en waarom de zaak niet (in hoofdzaak) door één van hen behandeld had kunnen worden. Ook als rekening wordt gehouden met behoefte aan ‘achtervang’ of intercollegiaal overleg zijn daarmee niet alle kosten verklaard. Als voorbeeld geeft de rechtbank de omstandigheid dat bij de descente die bedoeld is om deskundigen het te onteigenen terrein te laten opnemen twee advocaten aanwezig waren. De rechtbank ziet geen meerwaarde in de aanwezigheid van twee advocaten ter descente, en acht het daarom niet redelijk dat deze uren van beide advocaten in het kader van deze onteigening moeten worden vergoed. De conclusie van de rechtbank is dan ook dat de – ongebruikelijke – inzet van twee advocaten heeft geleid tot een aanzienlijke kostenverhoging, die niet nodig is gelet op de kwalificaties van beide advocaten en die daarom niet redelijk is. De rechtbank zal daarom een korting toepassen op het gevorderde bedrag aan advocaatkosten.
De rechtbank neemt de kostenopgave van La Gro Geelkerken tot uitgangspunt. Zij kan in de kostenopgave van La Gro Geelkerken zien dat mr. [mr.Y] ongeveer 46 uur aan het dossier heeft besteed. Deze kosten moeten worden vergoed. Mr [mr.X] heeft in de periode dat mr [mr.Y] nog niet betrokken was 1,5 uur aan het dossier besteed. Deze uren moeten ook worden vergoed. Daarna heeft mr [mr.X] nog ongeveer 20,5 uur aan het dossier besteed. De rechtbank ziet aanleiding om van deze 20,5 uur 10 uur af te trekken. Bij een uurtarief van € 280 en inclusief btw is dit een bedrag van € 3.388 inclusief btw. Het totaal door de gemeente te vergoeden bedrag in verband met de kosten van La Gro Geelkerken komt daarmee op een bedrag van € 17.261,59.
Kosten AAB
2.36.
Naast [gedaagde] heeft AAB verschillende andere partijen bijgestaan, waarvan percelen zijn onteigend die eveneens lagen in het complex Trappenberg-Kloosterschuur. Voor zover de rechtbank bekend gaat het om in totaal vijf onteigeningen. De gemeente heeft aangevoerd dat zij de daarvan te verwachten besparing van kosten niet terugziet in de door AAB in de verschillende dossiers ingediende declaraties. De onderhavige zaak is nagenoeg identiek aan de zaken [C] , waarin AAB ook de onteigenden heeft bijgestaan, volgens de gemeente.
Voorts voert de gemeente aan dat AAB steeds twee adviseurs heeft ingezet die gezamenlijk besprekingen hebben bijgewoond, de descente hebben bijgewoond en al deze uren hebben gedeclareerd. De gemeente acht de inzet van twee deskundigen niet redelijk en verzoekt de rechtbank in dit dossier de door één van deze deskundigen geschreven tijd buiten beschouwing te laten.
Voor wat de betreft de door de deskundigen geschreven tijd, merkt de gemeente op dat uit de omstandigheid dat op sommige dagen meerdere malen meerdere uren achter elkaar worden geschreven, kan worden afgeleid dat de tijdsbesteding niet echt efficiënt was. Ook worden telefoongesprekken met de advocaat gedeclareerd die in de urenspecificaties van de advocaat niet zijn terug te vinden.
2.37.
[gedaagde] betwist dat onderhavige zaak identiek is aan de zaken [C] . In de zaak [gedaagde] ging het om twee bestemmingen, glastuinbouw en woningbouw. Ook wordt [gedaagde] door een andere advocaat vertegenwoordigd dan onteigenden [C] , wat ertoe leidt dat zaken met verschillende advocaten moesten worden besproken. Ook voert [gedaagde] aan dat de betrokkenheid van twee deskundigen niet onredelijk was en dat het gebruikelijk is om een taxatie te verifiëren bij een collega. Daarnaast was inzet van de heer [D] als Business Valuator in deze zaak zeer beperkt, in totaal nog geen 12 uur. Beiden hebben een gematigd uurtarief van € 150 gerekend, terwijl hun huidige uurtarief € 175 bedraagt.
2.38.
Voor wat betreft de omstandigheid dat AAB in meerdere onteigeningsdossier in het complex Trappenberg-Kloosterschuur is opgetreden, verwijst de rechtbank naar hetgeen zij onder 2.35. heeft overwogen: iedere onteigening heeft zijn eigen specifieke kenmerken, zelfs al lijken ze op elkaar. Voorts heeft [gedaagde] de specifieke verwijten die de gemeente op dit punt maakt weersproken met haar verweer dat op momenten dat de adviseurs voor meerdere partijen aanwezig waren, de kosten naar rato over de dossiers zijn omgeslagen. De rechtbank kan in de kostenopgave ook zien dat dit is gebeurd.
2.39.
De rechtbank ziet voorts in de overgelegde stukken, de standpunten van partijen en ook overigens onvoldoende aanknopingspunten om de inschakeling van twee deskundigen te kunnen rechtvaardigen. Zo is bijvoorbeeld niet gebleken dat in dit dossier de inzet van deskundigen met verschillende expertises noodzakelijk was. Het belang van de zaak en de complexiteit daarvan geven daartoe evenmin aanleiding. Verder komt een tijdbesteding van 12 uur voor het verifiëren van een taxatie de rechtbank hoog voor. Het declareren van kosten van de bijstand van twee deskundigen is naar het oordeel van de rechtbank dus niet redelijk. Op grond van het voorgaande zal de rechtbank, in lijn met het verzoek van de gemeente op dit punt, een bedrag ter hoogte van de kosten die door AAB zijn opgevoerd voor de werkzaamheden van één van de deskundigen (€ 2.541 voor in totaal 12 uren à € 175,-- [2] per uur, vermeerderd met 21% btw) op de door de gemeente te vergoeden kosten in mindering brengen. Voor een verdere matiging van de kosten bestaat naar het oordeel van de rechtbank geen grond, mede gelet op de toelichting van [gedaagde] in reactie op de door de gemeente geuite (concrete) bezwaren.
Gelet op dit een en ander zal de rechtbank de kosten van AAB matigen tot een bedrag van € 24.586,69 inclusief btw. Dit betekent dat de gemeente zal worden veroordeeld tot betaling van € 17.261,59 plus € 24.586,69, is € 41.848,28 aan kosten van rechtsbijstand en deskundige bijstand.
2.40.
De advieskosten die kennelijk aan [gedaagde] in rekening zijn gebracht en door de gemeente thans niet behoeven te worden vergoed dienen voor rekening te komen van de betreffende adviseurs, tenzij zij op dit punt met [gedaagde] andere afspraken hebben gemaakt. De adviseurs worden geacht zelf een inschatting te kunnen maken van de redelijkheid van de door hen in het kader van de onteigening te maken advieskosten.
Griffierechten
2.41.
De gemeente zal worden veroordeeld tot betaling van het griffierecht van [gedaagde] . In onderhavige procedure heeft [gedaagde] € 1.599 aan griffierecht betaald.
Publicatie
2.42.
Ten slotte zal een nieuwsblad worden aangewezen ter publicatie van dit vonnis op kosten van de gemeente wanneer het vonnis onherroepelijk is geworden.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
stelt de schadeloosstelling voor [gedaagde] vast op een bedrag van € 179.625, waarin begrepen het reeds betaalde voorschot van € 107.160, zodat het nog uit te keren bedrag aan schadeloosstelling € 72.465 bedraagt, vermeerderd met een samengestelde rente van 0,5% per jaar vanaf 5 december 2019 tot heden;
3.2.
veroordeelt de gemeente tot betaling aan [gedaagde] van een bedrag van € 72.465, vermeerderd met de hiervoor onder 3.1. vermelde rente, de som daarvan te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf heden tot aan de dag der algehele voldoening;
3.3.
veroordeelt de gemeente tot betaling aan [gedaagde] van een bedrag van € 41.848,21 (inclusief btw) ter zake van door [gedaagde] gemaakte kosten van rechtsbijstand en kosten van deskundigenbijstand;
3.4.
veroordeelt de gemeente tot betaling aan [gedaagde] van het door haar betaalde griffierecht van € 1.599;
3.5.
verstaat dat de gemeente de kosten van de door de rechtbank benoemde deskundigen volgens hun opgave € 25.331,95 (inclusief btw), zal voldoen;
3.6.
wijst het “Leidsch Dagblad” aan als nieuwsblad waarin de griffier van deze rechtbank op kosten van de gemeente de beslissing bij uittreksel zal plaatsen wanneer het vonnis onherroepelijk is geworden.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.C. Bordes, mr. I.A.M. Kroft en mr. W. van de Wetering en in het openbaar uitgesproken op 8 december 2021. [3]

Voetnoten

1.In de brief van 19 februari 2021 wordt door deskundigen (abusievelijk) verwezen naar een bericht van de gemeente van 5 februari 2021.
2.de rechtbank leest in de specificaties van AAB dat voor de heer [D] een uurtarief is gerekend van € 175.
3.type: 2184