ECLI:NL:RBDHA:2021:14256

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 december 2021
Publicatiedatum
22 december 2021
Zaaknummer
SGR 20/5413
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/5413

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 december 2021 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer, verweerder

(gemachtigde: B. Smid).

Procesverloop

In het besluit van 14 januari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder een verkeersbesluit genomen om een oplaadpunt voor elektrische voertuigen aan de Fluitschipkade in Zoetermeer mogelijk te maken.
In het besluit van 16 juli 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 13 december 2021 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Op 14 januari 2020 heeft verweerder een verkeersbesluit genomen. Dit besluit houdt in dat twee parkeervakken aan de Fluitschipkade aangeduid zullen worden met de borden E4 van bijlage 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, met een onderbord met de tekst “uitsluitend voor en gedurende het opladen van elektrische voertuigen”. Dit houdt ook in: een parkeerverbod voor andere voertuigen en een verbod voor langer parkeren dan voor het opladen noodzakelijk is. Daarbij heeft verweerder aangetekend dat het bij de bedoelde parkeervakken gaat om twee parkeervakken langs de rijbaan ten zuiden van de zijkant van de woning Galeikade 2.
2. Eiser heeft bezwaar gemaakt omdat hij het niet eens is met de locatie van het oplaadpunt.
3. Verweerder had het bezwaarschrift van eiser aanvankelijk voorgelegd aan de commissie bezwaarschriften. Nadat eiser verweerder op 6 juli 2020 in gebreke heeft gesteld heeft verweerder op 16 juli 2020 – zonder het advies van de commissie af te wachten – het bezwaarschrift van eiser ongegrond verklaard.
Wat zijn de standpunten van partijen?
4. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de keuze voor het oplaadpunt op de desbetreffende locatie zorgvuldig tot stand is gekomen. Verweerder heeft alle betrokken belangen meegewogen en heeft daarbij met name gekeken naar: a) de verzoeken van bewoners, b) de parkeerdruk, de sociale- en verkeersveiligheid, toegankelijkheid, zichtbaarheid en kwetsbaarheid van het oplaadpunt, en c) het streven naar een evenwichtige spreiding van oplaadpunten door de stad. Volgens verweerder zal er geen onveilige situatie ontstaan. De door eiser voorgestelde alternatieve locatie is volgens verweerder geen optie, omdat dat verweerder geen oplaadpunten op eigen terrein plaatst. Ook de op de hoorzitting bij de bezwaarcommissie besproken locatie naast het perceel Gaffelaarkade 24 is volgens verweerder geen betere optie dan de huidige locatie.
5. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en heeft in beroep – samengevat weergegeven – aangevoerd dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid en niet berust op een deugdelijke motivering.
Wat is het juridisch kader?
6. Het juridisch kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Procedureel
7.1
Eiser betoogt dat verweerder ten onrechte een beslissing op bezwaar heeft genomen zonder het advies van de commissie bezwaarschriften af te wachten. Verweerder had óf de beslistermijn verder moeten verdagen óf eiser zelf moeten horen. Ook vindt eiser dat verweerder hem een dwangsom van € 1.442,- verschuldigd is wegens het niet tijdig nemen van een besluit.
7.2
Verweerder heeft aanvankelijk het bezwaar van eiser ter advies voorgelegd aan de commissie bezwaarschriften. Op 20 mei 2020 heeft bij die commissie ook een hoorzitting plaatsgevonden. Naar aanleiding van die hoorzitting heeft verweerder op 29 mei 2020 nog aanvullende informatie verstrekt. Nadat eiser verweerder op 6 juli 2020 in gebreke heeft gesteld, heeft verweerder op 16 juli 2020 het bezwaar van eiser ongegrond verklaard, zonder het advies van de bezwaarcommissie af te wachten. Dit maakt evenwel het bestreden besluit niet onrechtmatig. In dat verband vindt de rechtbank het van belang dat verweerder in het bestreden besluit heeft betrokken wat bij (de hoorzitting van) de commissie bezwaarschriften naar voren is gebracht (zoals de aanvullende informatie van 29 mei 2020).
7.3
Dat verweerder de beslistermijn niet heeft verlengd, maakt het bestreden besluit evenmin onrechtmatig. Verweerder is niet verplicht om de beslistermijn te verlengen. Het lag naar het oordeel van de rechtbank ook niet in de rede om aan eiser toestemming te vragen om de beslistermijn te verlengen, aangezien eiser verweerder op dat moment al in gebreke had gesteld. Dat de ingebrekestelling van 6 juli 2020 volgens eiser achteraf bezien prematuur was, maakt dat niet anders.
7.4
Verweerder heeft zich verder terecht op het standpunt gesteld dat hij geen dwangsom is verschuldigd. Op grond van artikel 4:17, derde lid van de Awb is de eerste dag waarover de dwangsom verschuldigd is, de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen.
Zelfs als de rechtbank uitgaat van een beslistermijn van zes weken [1] (waardoor de ingebrekestelling van 6 juli 2020 niet prematuur zou zijn), heeft verweerder nog altijd binnen twee weken na deze ingebrekestelling een besluit genomen en is hij dus geen dwangsom verschuldigd.
Materieel
8.1
Volgens eiser is op de locatie van het oplaadpunt sprake van een kruispunt en mag je daar volgens artikel 24 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens niet parkeren op een afstand van minder dan 5 meter. Door het plaatsen van een oplaadpunt op de huidige locatie zullen volgens eiser gevaarlijke verkeerssituaties ontstaan, in strijd met artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
8.2
Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een kruising van wegen, maar van een T-splitsing waarbij een woonerf is aangesloten op de weg door middel van een inrit/uitritconstructie. De regel dat binnen vijf meter van een kruispunt niet mag worden geparkeerd, geldt daarom hier niet. Daarbij komt dat het oplaadpunt aan de overzijde van de in- en uitrit is gerealiseerd.
8.3
De rechtbank merkt verder op dat eiser niet heeft bestreden dat er in het verleden al werd geparkeerd op de locatie waar nu het oplaadpunt is gerealiseerd en er kennelijk geen (verkeers-)incidenten hebben plaatsgevonden. De rechtbank volgt eiser dan ook niet dat door het oplaadpunt gevaarlijke verkeerssituaties zullen ontstaan. Inmiddels staat de oplaadpaal er al meer dan een jaar.
9. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd hoe de locatie van het oplaadpunt is bepaald en welke belangen in dat verband zijn meegenomen en afgewogen. De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat het bestreden besluit onevenredige gevolgen zou hebben voor eiser.
Wat is de conclusie van de rechtbank?
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat gen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.P. Brand, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 december 2021.
griffier
de rechter is verhinderd deze

uitspraak te ondertekenen

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

BIJLAGE – JURIDISCH KADER

Op grond van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder c van de Wegenverkeerswet 1994 kunnen de krachtens deze wet vastgestelde regels strekken tot het in stand houden van de weg en het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan;
Op grond van artikel 2, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994 kunnen de krachtens deze wet vastgestelde regels voorts strekken tot het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte overlast, hinder of schade alsmede de gevolgen voor het milieu, bedoeld in de Wet milieubeheer;
Op grond van artikel 2, derde lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994 kunnen krachtens deze wet vastgestelde regels voorts strekken tot het bevorderen van een doelmatig of zuinig energiegebruik;
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [2] komt het college bij het nemen van een verkeersbesluit beoordelingsruimte toe. De absolute noodzaak van een verkeersbesluit hoeft niet te worden aangetoond. Voldoende is dat de aan het verkeersbesluit ten grondslag gelegde belangen, bedoeld in artikel 2 van de WVW 1994, worden gediend en dat inzichtelijk is gemaakte op welke wijze deze belangen tegen elkaar zijn afgewogen.
De rechter toetst of het college geen onredelijk gebruik heeft gemaakt van die beoordelingsruimte. Nadat het college heeft vastgesteld welke verkeersbelangen in welke mate naar zijn oordeel bij het besluit dienen te worden betrokken, dient het die belangen tegen elkaar af te wegen. Daarbij komt het college beleidsruimte toe. De bestuursrechter toetst of de voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van het verkeersbesluit niet onevenredig zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen. [3]

Voetnoten

1.De wettelijke beslistermijn wanneer er geen bezwaarcommissie wordt ingeschakeld (artikel 7:10, eerste lid van de Awb).
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 8 februari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:300.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van 9 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1215