ECLI:NL:RBDHA:2021:14242

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 december 2021
Publicatiedatum
22 december 2021
Zaaknummer
09/215337-21
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de invoer en doorvoer van cocaïne

Op 24 december 2021 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de invoer en doorvoer van meerdere partijen cocaïne in en uit Nederland. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 30 maart 2020 tot en met 2 juni 2020, samen met anderen, besprekingen heeft gevoerd over de prijs en transport van verdovende middelen, waaronder cocaïne, vanuit verschillende landen zoals Colombia en Costa Rica. De verdachte is op basis van bewijs, waaronder chats via de cryptocommunicatiedienst Encrochat, veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 jaren met aftrek van voorarrest. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de rol van de verdachte in de criminele organisatie meegewogen in de strafoplegging. De verdachte heeft een leidende rol gehad in de voorbereidingen van de drugshandel, wat de rechtbank als zeer ernstig heeft beoordeeld. De rechtbank heeft ook het strafblad van de verdachte in overweging genomen, waar oude veroordelingen op staan, waaronder een voor overtreding van de Opiumwet. De rechtbank heeft geoordeeld dat de op te leggen straf passend en geboden is, gezien de impact van de drugshandel op de samenleving en de volksgezondheid.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/215337-21
Datum uitspraak: 24 december 2021
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
Geboren op [geboortedatum] 1970 in [geboorteplaats] ,
[adres]
thans gedetineerd in de P.I. Alphen aan den Rijn, locatie Eikenlaan.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 10 december 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. B. de Jonge, en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman, mr. W.J. Vroegindeweij, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 30 maart 2020 tot en met 2 juni 2020 te 's-Gravenhage en/of elders in Nederland (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van (een) hoeveelheid/hoeveelheden verdovende middelen, zijnde (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst 1, voor te bereiden en/of te bevorderen, (telkens) zich en/of een of meer anderen (meermalen) gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft/hebben getracht te verschaffen, immers heeft hij, verdachte/hebben zij:
- ( met [accountnaam 1] ) besprekingen gevoerd over de prijs van verdovende middelen en/of over een transport vanuit Costa Rica en/of Colombia en/of
- ( met [accountnaam 2] ) besprekingen gevoerd over de prijs en/of een transport van verdovende middelen uit Hamburg en/of Colombia en/of over de uitvoer van verdovende middelen naar Iran en/of Saudi-Arabië en/of
- ( met [accountnaam 2] ) de werkwijze van een transport via Vlissingen besproken en/of
- ( met [accountnaam 3] ) de mogelijkheden voor een transport via Vlissingen besproken en/of
- ( met [accountnaam 4] ) besprekingen gevoerd over (de wijze van) transport uit Colombia en/of Ecuador en/of
- ( met [accountnaam 5] ) inlichtingen uitgewisseld over welke goederen door de douane worden gecontroleerd en/of
- ( met [accountnaam 6] en/of [accountnaam 7] ) inlichtingen uitgewisseld over de wijze van financieren van verdovende middelen in Colombia en/of Italië en/of Zuid-Amerika.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Inleiding; aard van de zaak
In het strafrechtelijk onderzoek genaamd 26Lemont is onderzoek gedaan naar mogelijke strafbare feiten die onder meer gerelateerd zijn aan handel in verdovende middelen. In dit onderzoek zijn veel berichten ontdekt die verstuurd zijn via de cryptocommunicatiedienst Encrochat. In het strafrechtelijk onderzoek genaamd Messina is onder meer het account [accountnaam 8] in beeld gekomen. [accountnaam 8] heeft deelgenomen aan chats waarin schijnbaar gesproken wordt over harddrugs, grote transporten en geldbedragen. Dit heeft geleid tot de start van het strafrechtelijk onderzoek in deze zaak, genaamd Pepino.
De rechtbank beantwoordt in dit onderdeel van het vonnis de vraag of het de verdachte is geweest die in de ten laste gelegde periode gebruikt heeft gemaakt van het hierboven genoemde Encrochataccount en, zo ja, of de berichten die hiermee zijn verstuurd kunnen worden aangemerkt als voorbereidingshandelingen ten aanzien van drugshandel.
3.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte het hem ten laste gelegde heeft begaan.
3.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak van het ten laste gelegde feit bepleit, in het bijzonder omdat er onvoldoende bewijs is dat het de verdachte is geweest die de berichten met het account [accountnaam 8] heeft geschreven. Op de specifieke bewijsverweren gaat de rechtbank hierna in, voor zover dat nodig is.
3.4.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in de bijlage opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
3.5.
De beoordeling van de tenlastelegging
Ter terechtzitting heeft de verdachte in algemene zin ontkend en op specifieke vragen van de rechtbank over [accountnaam 8] aangegeven dat hij geen commentaar heeft.
Is de verdachte de gebruiker geweest van account [accountnaam 8] ?
Op 13 mei 2020 heeft de politie een melding ontvangen dat [verdachte] in de cocaïnehandel van Colombia naar Nederland zit. Twee dagen later, op 15 mei 2020, heeft de politie de verdachte geobserveerd en daarbij gebruikgemaakt van een zogeheten IMSI-catcher. Met behulp van een IMSI-catcher kan het unieke IMSI-nummer dat gekoppeld is aan een SIM-kaart en het daarbij behorende telefoonnummer en het IMEI-nummer van het gebruikte communicatiemiddel achterhaald worden. Door op verschillende momenten en plaatsen tijdens een observatie een IMSI-scan uit te voeren, kan het ene IMSI-nummer geïdentificeerd worden dat telkens tijdens een scan in de omgeving was van de IMSI-catcher, waardoor aannemelijk wordt dat dit het IMSI-nummer is van de SIM-kaart van de telefoon van de geobserveerde persoon. Op 15 mei 2020 heeft de politie tijdens de observatie van de verdachte op verschillende tijdstippen en verschillende locaties vier IMSI-scans uitgevoerd en vastgesteld dat het kennelijk de verdachte is die op die momentengebruikmaakt van een SIM-kaart met het IMSI-nummer dat eindigt op [IMEI-nummer 2] in een communicatiemiddel met een IMEI-nummer dat eindigt op [IMEI-nummer 1] . Uit de ontvangen Encrochatbestanden uit onderzoek 26Lemont blijkt dat hetzelfde IMEI-nummer dat eindigt op [IMEI-nummer 1] gekoppeld was aan de gebruikersnaam [accountnaam 8]. Op grond hiervan kan de geobserveerde verdachte direct worden gekoppeld aan deze Encrochataccount.
Dat de verdachte de gebruiker is geweest van het account [accountnaam 8] gedurende de ten laste gelegde periode wordt ondersteund door het volgende. Op 9 april 2020 berichtte [accountnaam 8] naar ‘ [accountnaam 6] ’ (een gebruiker van Encrochat) dat hij in een witte Golf zal komen. Uit de bevraging van het RDW-register door de politie blijkt dat de verdachte sinds 2019 kentekenhouder is van een witte Volkswagen Golf. Verder ontving [accountnaam 8] op 16 mei 2020 van ‘ [accountnaam 9] ’ (een gebruiker van Encrochat) het bericht ‘Kale alles goed’. De politie heeft verbaliseerd dat de verdachte een zeer korte haardacht heeft dan wel kaal is. De rechtbank heeft dit op de terechtzitting ook waargenomen. Ten slotte berichtte [accountnaam 8] op 3 juni 2020 naar ‘ [accountnaam 2] ’ (een gebruiker van Encrochat) dat hij op de verjaardag van zijn zoon was. De verdachte heeft verklaard - en uit onderzoek van de politie komt naar voren - dat hij een zoon heeft die op 3 juni jarig is.
De door de raadsman opgeworpen mogelijkheid dat (ook) een ander gebruik heeft gemaakt van het account [accountnaam 8] is gelet op de hierboven beschreven inhoud van de chats - in onderlinge samenhang bezien - niet aannemelijk. Op geen enkel moment wordt er gesproken over een mogelijk wisselende identiteit van de gebruiker van dit account of telefoontoestel. Daar komt bij dat de chats middels een cryptotelefoon zijn verstuurd. Een cryptotelefoon is, gelet op de heimelijkheid van het berichtenverkeer, een communicatiemiddel waarvan het uit zijn aard onaannemelijk is dat deze met andere personen gedeeld wordt, en met name niet met personen die niet betrokken zijn bij dezelfde activiteit waarvoor het communicatiemiddel heimelijk gebruikt wordt. Ook is het zo dat de chats die in het dossier zijn opgenomen en die gerelateerd kunnen worden aan verdachte’s auto, haardracht en jarige zoon zijn verzonden binnen een relatief korte periode die bijna de gehele ten laste gelegde periode beslaan. De observatie van de verdachte waarbij de IMSI-catcher werd gebruikt, vond plaats min of meer in het midden van die korte periode.
De rechtbank is op basis van het voorgaande - tezamen en in onderling verband bezien - van oordeel dat het de verdachte - en alleen hij - is geweest die in de ten laste gelegde periode de gebruiker was van het account [accountnaam 8] .
Voorbereidingshandelingen in- en uitvoer verdovende middelen?
Met het account [accountnaam 8] zijn in de periode van 30 maart 2020 tot en met 2 juni 2020 in totaal 5511 berichten verstuurd. Ten aanzien van de verdenking bevat het dossier onder meer de volgende berichten met de daarop door de verbalisanten gegeven commentaren.
Op 30 maart 2020 voerde de verdachte een chatgesprek met ‘ [accountnaam 2] ’. De verdachte stuurde aan ‘ [accountnaam 2] ’ een bericht dat de bananen in Vlissingen worden betaald na de check up door een fruit b.v. ‘ [accountnaam 2] ’ vraagt vervolgens om een prijs en uitleg van wat en waarom, waarop de verdachte antwoordt dat ze er de eerste keer niks op verdienen, dat ‘ [naam] ’ hen 25% betaalt en dat containers via Rotterdam of Antwerpen veel te snel worden gecontroleerd.
Op 5 april 2020 en 28 mei 2020 voerden de verdachte en ‘ [accountnaam 3] ’ gesprekken over het uitkijken voor politie, en dat ‘de groep van collo gevonden is op vlis’.
Op 9 april 2020 voerde de verdachte met ‘ [accountnaam 2] ’ verschillende gesprekken over ‘colo’ en ‘col’. In een gesprek worden 300 eenheden die in Hamburg liggen besproken. Hierbij wordt over een prijs gesproken (27.500) en de verdeling van de winst. Ook informeert de verdachte of het ‘col’ of ‘bol’ betreft en wordt een foto gestuurd. Het is de politie ambtshalve bekend dat de termen ‘col’ en ‘bol’ in de handel van verdovende middelen gebruikt worden om cocaïne uit respectievelijk Colombia en Bolivia aan te duiden. In een ander gesprek tussen de verdachte en ‘ [accountnaam 2] ’ op 9 april 2020 stuurt de verdachte ‘We gaan voor colo’, dat een pallet al klaar staat en dat ‘daar nog 100 leggen’. Op de vraag hoeveel er komt, antwoordt de verdachte ‘800 want turbo heb 60 procent van de ruimte’. Even later stuurt de verdachte dat ‘die jongen moest 27 betalen’. De politie verbaliseert dat dit gesprek vermoedelijk gaat over het transport van 800 kilo cocaïne, de laadruimte en de inkoopprijs van de cocaïne. Het is de politie ambtshalve bekend dat de prijs van een kilo cocaïne € 27.500 bedraagt.
Op 9 april 2020 voerde de verdachte met ‘ [accountnaam 1] ’ een chatgesprek. De verdachte informeert bij ‘ [accountnaam 1] ’ of ‘dat in Hamburg’ ‘colo’ is en stuurt dat hij 27.500 vraagt. Het is de politie ambtshalve bekend dat ‘colo’ een veelgebruikte term is voor Colombiaanse cocaïne. Daarna worden er op verzoek van de verdachte twee afbeeldingen gestuurd. De politie verbaliseert dat hierop de buitenkant en binnenkant van een blok te zien zijn, vermoedelijk cocaïne.
Tussen 8 april 2020 en 14 mei 2020 voerde de verdachte chatgesprekken met ‘ [accountnaam 1] ’ over ‘colo’ uit Colombia en Costa Rica via bananen naar ‘Vliss’. Daarbij worden verschillende mogelijke fruitmerken besproken, een B.V. in Vlissingen genaamd [bedrijf] en het aantal wagens dat rijdt. Ook wordt een foto gedeeld van een transport van [bedrijf] , waarop ‘ [accountnaam 1] ’ stuurt dat ze daarmee kunnen werken.
Op 21 april 2020 informeerde de verdachte bij ‘ [accountnaam 4] ’ of er iets uit Santa Marta was binnengekomen. ‘ [accountnaam 4] ’ vraagt of de verdachte daarmee doelt op zwanger maken. Het is de politie ambtshalve bekend dat met ‘zwanger maken’ wordt bedoeld het verstoppen van handelswaar (verdovende middelen) tussen een deklading.
Op 2 juni 2020 voerde de verdachte een chatgesprek met ‘ [accountnaam 5] ’, waarbij ‘ [accountnaam 5] ’ stuurde dat de scan en douane in de pocket zijn. De politie verbaliseert dat dit gesprek vermoedelijk gaat over controle in de haven van eindbestemming.
Op 5 mei 2020 voerde de verdachte een gesprek met ‘ [accountnaam 6] ’ over een ‘wissel van hier naar Cali’ van ‘400k en 800k’. Op 27 mei 2020 voerde de verdachte een chatgesprek met ‘ [accountnaam 7] ’ over wisselen naar Italië, Zuid-Amerika en Oekraïne en de kosten daarvoor. Het is de politie ambtshalve bekend dat in de handel van verdovende middelen wisselaars kunnen worden ingezet om partijen verdovende middelen te betalen. Het contante geld wordt dan aan een ondergrondse bankier afgegeven, die contact heeft met een wisselaar in het buitenland. De wisselaar keert tegen een
feehet bedrag uit aan de ontvangende partij.
Op 6 mei 2020 voerde de verdachte met ‘ [accountnaam 2] ’ een chatgesprek over ‘3 miljoen naar Iran en 3 miljoen naar Saudi’, waarbij ‘2 miljoen voor hun en 1 miljoen voor ons’ is. De politie verbaliseert dat de verdachte met ‘ [accountnaam 2] ’ vermoedelijk het transport zal regelen en dat zij daar 1 miljoen euro voor krijgen. Ook wordt gesproken over de verdeling van het geld. ‘ [accountnaam 2] ’ vraagt om een bevestiging van de prijs. Een dag later, op 7 mei 2020, stuurt de verdachte aan ‘ [accountnaam 2] ’ dat Iran en Saudi dezelfde prijzen zijn en reageert ‘ [accountnaam 2] ’ even later dat ‘…1 euro dan kom je eruit. Met 0,55 niet… dan werk je voor niks’. De politie verbaliseert dat vermoedelijk gesproken wordt over hoeveel geld er ontvangen moet worden om het transport rendabel te maken.
De rechtbank stelt vast dat in een tijdsbestek van iets meer dan twee maanden de verdachte chat met verschillende contactpersonen over verschillende grote transporten. Het versluierd taalgebruik, de prijzen en de verstuurde foto’s wijzen - mede gelet op de door de politie gegeven commentaren op de chats - op de voorbereiding van handel in verdovende middelen en in het bijzonder cocaïne en XTC. Er worden onder meer prijzen besproken, havens, fruitbedrijven, dekladingen, douanecontroles, winstverdelingen en wijze van financiering.
Uit de chats blijkt voorts dat de verdachte een omvangrijk netwerk heeft. Zo heeft hij zogeheten ‘wissels’ in verschillende landen, heeft hij prijzen paraat om uitvoer en invoer van de verdovende middelen uit verschillende landen rendabel te maken en weet hij van - en heeft hij contacten bij - verschillende fruitbedrijven, fruitmerken en voorkeurshavens. Een dergelijk omvangrijk netwerk kost tijd om op te bouwen en duidt op het feit dat de verdachte een ervaren en belangrijke speler is. Dat laatste vindt ook bevestiging in een bericht van ‘ [accountnaam 4] ’ op 4 mei 2020 naar de verdachte of hij om tafel kan met een Nederlandse B.V. over ‘colo en ecua’, waarbij ‘ [accountnaam 4] ’ aangeeft dat zijn contactpersoon alleen “om de tafel wil met de verantwoordelijke, om alle details te kunnen doorspreken”. Op 5 april 2020 stuurde de verdachte aan ‘ [accountnaam 3] ’ dat hij zijn mensen kort moet houden, omdat hij die ploeg nodig heeft voor een transport.
Binnen het kader van de invoer van cocaïne uit Colombia en Midden-Amerika past ook het gegeven dat de verdachte meerdere bezoeken aan Colombia heeft gebracht en ook dat bij hem een hoeveelheid Venezolaans geld is aangetroffen waarvan de verdachte verklaart dat hij dit al zeven jaar in bezit had, terwijl die hoeveelheid geld, te weten 1,1 miljoen bolivar, zoals de rechtbank uit openbare bronnen op het Internet blijkt, zeven jaar geleden een waarde van vele tienduizenden zo niet enkele honderdduizenden euro’s moet hebben gehad, terwijl de verdachte geen enkele verklaring geeft voor de herkomst van dat geld.
Dit alles laat geen andere conclusie toe dan dat de verdachte opzet heeft gehad op het voorbereiden van handel in harddrugs. Verder is de rechtbank gelet op de inhoud van de chats van oordeel dat de verdachte zich in bewuste en nauwe samenwerking met anderen hiermee heeft beziggehouden. In de kern ging het immers om gezamenlijke uitvoeringen van plannen.
Gelet op al het voorgaande en op de bewijsmiddelen opgenomen in bijlage I is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte tezamen en in vereniging met anderen meermalen voorbereidingshandelingen ten aanzien van handel in verdovende middelen van lijst I van de Opiumwet heeft verricht.
3.6.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij in de periode van 30 maart 2020 tot en met 2 juni 2020 in Nederland telkens tezamen en in vereniging met anderen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk vervoeren en binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van hoeveelheden verdovende middelen, zijnde telkens een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst
I, voor te bereiden, zich en anderen meermalen gelegenheid en inlichtingen tot het plegen van die feiten
heeftgetracht te verschaffen, immers heeft hij, verdachte:
- ( met [accountnaam 1] ) besprekingen gevoerd over de prijs van verdovende middelen en over een transport vanuit Costa Rica en Colombia en
- ( met [accountnaam 2] ) besprekingen gevoerd over de prijs en een transport van verdovende
middelen uit Hamburg en Colombia en over de uitvoer van verdovende middelen naar Iran en Saudi-Arabië en
- ( met [accountnaam 2] ) de werkwijze van een transport via Vlissingen besproken en
- ( met [accountnaam 3] ) de mogelijkheden voor een transport via Vlissingen besproken en
- ( met [accountnaam 4] ) besprekingen gevoerd over (de wijze van) transport uit Colombia en Ecuador en
- ( met [accountnaam 5] ) inlichtingen uitgewisseld over welke goederen door de douane worden
gecontroleerd en
- ( met [accountnaam 6] en/of [accountnaam 7] ) inlichtingen uitgewisseld over de wijze van financieren van verdovende middelen in Colombia en Italië en Zuid-Amerika.
Correcties in de bewezenverklaring zijn cursief weergegeven. De verdediging is hierdoor niet benadeeld.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

De verdediging heeft een beroep gedaan op artikel 46b van het Wetboek van Strafrecht, welk artikel gaat over vrijwillige terugtred.
In de Opiumwet zijn de voorbereidingshandelingen van artikel 10a als zelfstandige delicten strafbaar gesteld. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat het nadrukkelijk niet de bedoeling van de wetgever was om de regeling van vrijwillige terugtred zoals neergelegd in artikel 46b van het Wetboek van Strafrecht te laten doorwerken. Dat betekent dat laatstgenoemd artikel niet van toepassing is (zie ook Hoge Raad 29 april 1997, NJ 1997, 667). Het beroep op vrijwillige terugtred wordt verworpen.
Ook overigens zijn er geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezen verklaarde is dus volgens de wet strafbaar.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaar, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, en een geldboete van € 50.000,-.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich - in het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt - op het standpunt gesteld dat de strafeis van de officier van justitie buitensporig is en gematigd dient te worden.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan medeplegen van voorbereiding van verschillende transporten van grote hoeveelheden verdovende middelen, in het bijzonder cocaïne en XTC. In een korte periode werden verschillende grote transporten besproken naar en vanuit Nederland. De grootschalige handel in cocaïne en XTC vormt een ernstige inbreuk op de rechtsorde en heeft een ontwrichtende invloed op de samenleving. Met de internationale handel in harddrugs wordt veel criminele winst behaald. Het op de markt brengen van verdovende middelen vormt daarnaast een ernstige bedreiging voor de volksgezondheid, soms zelfs met dodelijke afloop tot gevolg, en bevordert de toename van criminaliteit.
Op dit soort strafbare feiten moet naar het oordeel van de rechtbank in beginsel worden gereageerd met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van lange duur.
Bij het bepalen van de precieze hoogte van de gevangenisstraf heeft de rechtbank allereerst het hier geldende strafmaximum in acht genomen. Dat is 6 jaar (zonder gematigde cumulatie). Daarnaast heeft de rechtbank gekeken naar de oriëntatiepunten die gelden voor voltooide in- en uitvoer van harddrugs. Als het om meer dan 20 kg harddrugs gaat (de hoogste categorie), geldt als uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van meer dan 60 maanden en meer dan 72 maanden in geval van een organisatie. Hoewel de rechtbank de verdachte niet veroordeelt voor voltooide in- en uitvoer van harddrugs, maar voor de voorbereiding daarvan, is duidelijk dat het in dit geval om hoeveelheden harddrugs gaat die ver boven de 20 kg liggen. Verder weegt de rechtbank de rol van de verdachte in strafverzwarende zin mee. Hij heeft bij het bewezen verklaarde een leidende en coördinerende rol gehad. Zo beschikte de verdachte over de kennis en de contacten in diverse stadia; van aanbieder, via legale transportbedrijven en havenmedewerkers, tot de uiteindelijke afzetmarkt en vormde daarmee de essentiële schakel in het gehele proces.
Daarnaast heeft rechtbank kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 29 november 2021. Hierop staan oude veroordelingen, waaronder één wegens overtreding van de Opiumwet. De rechtbank is niet gebleken van persoonlijke omstandigheden die - afgewogen tegen de ernst van het bewezen verklaarde - in het voordeel van de verdachte zouden moeten wegen.
Alles afwegende acht de rechtbank de geëiste onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) jaren passend en geboden. De duur van het voorarrest zal hiervan worden afgetrokken. Voor het opleggen van een geldboete in aanvulling op die gevangenisstraf ziet de rechtbank in dit geval geen aanleiding.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 10a van de Opiumwet.
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven onder 3.6 bewezen is verklaard, en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
medeplegen van het voorbereiden of bevorderen van een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, door zich en een ander gelegenheid en inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen, meermalen gepleegd;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) jaren;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.R.K.A.M. Waasdorp, voorzitter,
mr. F.C. Berg, rechter,
mr. A. Dantuma-Hieronymus, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. F. Kok, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 december 2021.