ECLI:NL:RBDHA:2021:14232

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 december 2021
Publicatiedatum
22 december 2021
Zaaknummer
09/274687-20
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en andere strafbare feiten na schietincident tijdens transactie

Op 22 december 2021 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een schietincident op 27 oktober 2020 in 's-Gravenhage. De verdachte werd beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder twee pogingen tot doodslag, vernieling en het bezit van harddrugs en wapens. Tijdens de zitting op 8 december 2021 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie en de verdediging gehoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk met een vuurwapen heeft geschoten in de richting van twee slachtoffers, wat resulteerde in pogingen tot doodslag. De rechtbank verwierp het beroep op noodweer en noodweerexces van de verdachte, omdat de omstandigheden niet aannemelijk waren gemaakt. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de tenlastegelegde feiten en legde een gevangenisstraf van zeven jaren op. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk verklaard, terwijl de vordering van [slachtoffer 3] tot schadevergoeding van € 1.500,- werd toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft ook de teruggave van een in beslag genomen telefoontoestel aan de verdachte gelast.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/274687-20
Datum uitspraak: 22 december 2021
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] 2000 te [geboorteplaats] ,
[adres 1]
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting Grave.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 8 december 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr B.R. Koenders, en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman, mr. T. den Haan, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 27 oktober 2020 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] opzettelijk van het leven te beroven, met een vuurwapen een (aantal) kogel(s) heeft afgevuurd op of in de richting van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op of omstreeks 27 oktober 2020 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 3] en/of onbekend gebleven personen opzettelijk van het leven te beroven, met een vuurwapen een (aantal) kogel(s) heeft afgevuurd in de richting van die [slachtoffer 3] (zich bevindend in [naam restaurant] ) en/of van onbekend gebleven personen (zich bevindend op en nabij [straatnaam] ), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3
hij op of omstreeks 27 oktober 2020 te 's-Gravenhage opzettelijk en wederrechtelijk een raam en/of een televisie, elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [naam restaurant] en/of [slachtoffer 4] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
4
hij op of omstreeks 13 juni 2020 te 's-Gravenhage opzettelijk aanwezig heeft gehad
ongeveer 109,6 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaine en/of ongeveer 6,1 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde cocaine en/of MDMA (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
5
hij op of omstreeks 13 juni 2020 te Den Haag twee, althans een of meer, wapen(s) van categorie II, onder 5 van de Wet wapens en munitie, te weten twee, althans een of meer, elektrische stroomstootwapen(s), zijnde (een) voorwerp(en) waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos konden worden gemaakt of pijn kon worden toegebracht voorhanden heeft gehad
6
hij op of omstreeks 13 juni 2020 te 's-Gravenhage, opzettelijk drie, althans een of meer bankbiljetten van 50 euro, dat/die hij, verdachte, zelf heeft nagemaakt en/of vervalst en/of waarvan de valsheid en/of vervalsing hem, toen hij deze ontving bekend was met het oogmerk om deze als echt en onvervalst uit te geven en/of te doen uitgeven, in voorraad heeft gehad;

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de feiten 1 tot en met 5 wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard en dat de verdachte moet worden vrijgesproken van feit 6.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak van de feiten 2 en 6 bepleit, heeft zich met betrekking tot de feiten 3, 4 en 5 op het standpunt gesteld dat deze feiten bewezen kunnen worden verklaard en heeft zich met betrekking tot feit 1 - voor zover het de bewezenverklaring betreft - gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Vrijspraak feit 6
De rechtbank is, zoals de officier van justitie vorderde en de verdediging bepleitte, van oordeel dat feit 6 niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
3.4.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft hierna opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van:
  • het proces-verbaal met het nummer PL1500-2020324130, van de politie eenheid Den Haag, district Den Haag-Zuid, districtsrecherche Den Haag-Zuid, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 374) (hierna: ‘Dossier I’);
  • het proces-verbaal met het nummer PL1500-2020170562, van de politie eenheid Den Haag, district Den Haag-Centrum, bureau De Heemstraat, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 99) (hierna: ‘Dossier II’)
  • het vervolg proces-verbaal met het nummer PL1500-2020170562, van de politie eenheid Den Haag, district Den Haag-Centrum, bureau De Heemstraat, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 54) (hierna: ‘Dossier III)
Ten aanzien van feit 1:
1. Het proces-verbaal van verhoor aangever, opgemaakt op 28 oktober 2020, voor zover inhoudende (p. 42-45 Dossier I):
Achternaam : [slachtoffer 1]
Voornamen : [slachtoffer 1]
O: Vandaag 27 oktober 2020, ben je betrokken geweest bij een schietpartij op [straatnaam] te 's-Gravenhage.
V: Wat kan je daarover verklaren?
A: Ik ben beschoten. Ik zag dat de jonge man een wapen trok en in mijn richting wees. Ik hoorde toen een knal. Ik werd duizelig en zag langzaam bloed op mijn broek verschijnen. Dit waren dikke klodders bloed.
2. De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 8 december 2021, voor zover inhoudende:
Op 27 oktober 2020 was ik op [straatnaam] in Den Haag Uiteindelijk had ik het wapen vast. Ik heb het wapen toen afgevuurd. Ik richtte in de richting van de jongen.
3. Het geschrift, te weten een geneeskundige verklaring, voor zover inhoudende
(p. 213 Dossier I):
Uitwendig waargenomen letsel:
- schotwonden bovenbeen rechts (inschot buitenzijde, uitschot binnenzijde).
Ten aanzien van feiten 2 en 3:
4. De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 8 december 2021, voor zover inhoudende:
Op 27 oktober 2020 was ik op [straatnaam] in Den Haag. Ik heb het wapen toen afgevuurd. We zijn toen richting Rotterdam gereden. Ik heb het wapen halverwege uit de auto gegooid.
5. Het proces-verbaal van aangifte, opgemaakt op 4 november 2020, voor zover inhoudende (p. 170-171 Dossier I):
Achternaam : [slachtoffer 3]
Op dinsdag 27 oktober 2020 omstreeks 19:00 uur bevond ik mij in een afhaalrestaurant genaamd " [naam restaurant] ", gevestigd [adres 2] te Den Haag. Toen ik daar zat hoorde ik plotseling van buiten een knal komen. Een knal alsof er vuurwerk werd afgestoken. Daarna hoorde ik nog een knal. Die laatste knal was omdat het raam boven mij stuk ging. Daarna voelde ik dat er glas van het kleine raam boven mij, over mij heen viel. Ik kreeg daarvan een stukje glas in mijn linker oog. Ik heb ook gezien dat die kogel in de t.v. vloog.
6. Het proces-verbaal van aangifte, opgemaakt op 31 oktober 2020, voor zover inhoudende (p. 146 Dossier I):
Achternaam : [slachtoffer 4]
Voornamen : [slachtoffer 4]
Bij deze doe ik aangifte van een schietpartij/vernieling waardoor er nu schade is ontstaan aan een raam van de winkel [naam restaurant] gevestigd [adres 2] . Dit komt doordat er een kogel door het raam is geschoten. Deze kogel is terecht gekomen in een televisie die in de zaak hing. De televisie is nu ook kapot.
7. Het proces-verbaal van bevindingen, met bijlagen, opgemaakt op 27 oktober 2021, voor zover inhoudende (p. 97 Dossier I):
Ik zag dat er ter hoogte van perceelnummer 11 drie hulzen op straat lagen.
8. Het proces-verbaal van bevindingen, met bijlagen, opgemaakt op 27 oktober 2021, voor zover inhoudende (p. 102 Dossier I):
Op de hoek van [straatnaam] bevond zich direct [adres 2] genaamd [naam restaurant] . Ik zag dat er, op ongeveer 3 meter hoogte, een gat in de ruit zat. In het pand keek ik naar het mogelijke pad wat het mogelijke projectiel had afgelegd toen het zich door het dubbelglas had verplaatst. In het verlengde van het gat in de ruit zag ik een televisie aan een muur hangen. Ik zag dat er een klein gaatje in het televisiescherm zat. Ik zag dat er rondom het gaatje versplintering was opgetreden.
Ik zag dat er aan de achterzijde van de televisie een beschadiging was ontstaan op de plek waar aan de voorzijde het gat bevond.
3.5.
Opgave van bewijsmiddelen feiten 4 en 5
De rechtbank zal voor de feiten 4 en 5 met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft deze bewezenverklaarde feiten namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsman geen vrijspraak bepleit.
De rechtbank bezigt de volgende bewijsmiddelen:
9. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 8 december 2021;
10. Het proces-verbaal van bevindingen, met (foto)bijlagen, opgemaakt op 14 juni 2020 (p. 37-47 Dossier II);
11. Het proces-verbaal onderzoek wapen, opgemaakt op 14 juni 2020, met (foto)bijlagen (p. 94-99 Dossier II);
12. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 5 augustus 2020, nummer PL1500-2020170562-47 (ongenummerd);
13. De deskundigenverslagen, op 4 augustus 2020 opgemaakt en ondertekend door ing. M. Visser-van Leeuwen, deskundige op het gebied van forensische drugsanalyse, met referentie zaaknummer 2020.08.04.032 (aanvraag 001 t/m 005) (ongenummerd).
3.5
Vrijspraak
De rechtbank heeft niet kunnen vaststellen dat de verdachte een kogel op of in de richting van [slachtoffer 2] heeft afgevuurd. Van dat onderdeel van het onder 1 ten laste gelegde zal de rechtbank de verdachte dan ook vrijspreken.
3.6.
Bewijsoverwegingen
Feit 2: poging doodslag [slachtoffer 3] : voorwaardelijk opzet
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte drie kogels heeft afgevuurd. De verdachte heeft immers erkend te hebben geschoten en uit zijn verklaring volgt dat hij het wapen vervolgens heeft meegenomen. Daaruit volgt dat alleen hij het vuurwapen heeft afgevuurd, terwijl een andere verklaring voor het totaal van drie aangetroffen hulzen ontbreekt.
Een van deze kogels vuurde hij af in de richting van [naam restaurant] , waar [slachtoffer 3] op dat moment aan het werk was. De kogel is vlak boven de plek waar [slachtoffer 3] zich toen bevond, in een raam ingeslagen.
De verdachte loste de schoten op [straatnaam] , waaraan ook [naam restaurant] ligt en op een tijdstip waarop verwacht kan worden dat zich in een restaurant mensen bevinden. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat [slachtoffer 3] zich zeer dichtbij, zelfs direct onder de schotbaan van een van de kogels bevond. De kans dat zij geraakt zou worden door een kogel is daarmee aanmerkelijk en het geldt als feit van algemene bekendheid dat dit een aanmerkelijke kans op de dood met zich brengt. Daarmee heeft de verdachte door zijn handelen bewust de aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer 3] aanvaard. De verdachte had dan ook het voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer 3] toen hij met een vuurwapen een kogel in haar richting afvuurde.
Omdat niet is gebleken van andere, onbekend gebleven omstanders die zich in de buurt van de schotbaan van een van de door de verdachte afgevuurde kogels bevonden, zal de rechtbank de verdachte vrijspreken van de ten laste gelegde poging doodslag op onbekend gebleven personen.
Feit 3: voorwaardelijk opzet vernieling
Door drie kogels af te vuren in een bebouwde omgeving heeft de verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij daarmee de omliggende bebouwing zou raken. Uit het bewijs blijkt dat één van de kogels een raam en een televisie van [naam restaurant] heeft geraakt, waardoor dit raam en de televisie zijn vernield. De rechtbank constateert dan ook dat de verdachte voorwaardelijk opzet op de vernieling van het raam en de televisie had toen hij met een vuurwapen een kogel in de richting van [naam restaurant] afvuurde.
Conclusie
De rechtbank is met betrekking tot de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten van oordeel dat deze feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard.
3.7.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1
hij op 27 oktober 2020 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, met een vuurwapen een kogel heeft afgevuurd in de richting van die [slachtoffer 1] terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op 27 oktober 2020 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 3] opzettelijk van het leven te beroven, met een vuurwapen een kogel heeft afgevuurd in de richting van die [slachtoffer 3] (zich bevindend in [naam restaurant] ), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3
hij op 27 oktober 2020 te 's-Gravenhage opzettelijk en wederrechtelijk een raam en een televisie,
dieaan [naam restaurant]
toebehoorden, heeft vernield;
4
hij op 13 juni 2020 te 's-Gravenhage opzettelijk aanwezig heeft gehad 109,6 gram, van een materiaal bevattende
cocaïneen 6,1 gram van een materiaal bevattende MDMA;
5
hij op 13 juni 2020 te Den Haag twee wapens van categorie II, onder 5 van de Wet wapens en munitie, te weten twee elektrische stroomstootwapens, voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.
4. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
4.1.
Het standpunt van de officier van justitie
Volgens de officier van justitie is het bewezenverklaarde volgens de wet strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van de feiten 1, 2 en 3 een beroep gedaan op noodweer. De raadsman heeft daarbij verwezen naar de verklaring van de verdachte dat hij na een worsteling om het wapen op de grond lag, iemand op zich af zag rennen en iemand ‘kijk uit’ hoorde roepen, en daarom het wapen afvuurde.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
Bij de beoordeling van het verweer wreekt zich dat de direct betrokkenen allen wisselend verklaren. Ook de verklaringen van de broers [slachtoffer 1] komen niet als geheel waarachtig over; over de reden van de ontmoeting leggen ze al een verklaring af die niet in lijn is met de aangetroffen berichten op de telefoon van verdachte. Uiteindelijk ligt hier echter het door de verdachte geschetste scenario dat [slachtoffer 1] op hem afrende ter beoordeling op aannemelijkheid voor.
De verklaring van de verdachte dat [slachtoffer 1] op het bewuste moment op hem kwam afgerend staat op zichzelf en vindt geen steun in andere bewijsmiddelen. Ook degene die met hem is meegegaan naar de ontmoeting, [naam], verklaart daar in zijn verhoor bij de rechter-commissaris niet over. Verder is de geconstateerde route van de kogel door het been moeilijk te rijmen met het rennen in de richting van het vuurwapen. De verklaring van de verdachte is bovendien op belangrijke punten aantoonbaar onjuist. Zo heeft de verdachte verklaard dat hij maar één keer heeft geschoten, terwijl uit de bewijsmiddelen blijkt dat drie keer is geschoten. Ook zijn verklaring dat iemand (dat zou [naam] moeten zijn geweest) ‘kijk uit’ heeft geroepen vlak voordat de verdachte schoot wordt niet op enige wijze bevestigd. De rechtbank heeft niet kunnen vaststellen wie het wapen naar de afspraak heeft meegenomen. Onderzoek op het vuurwapen om daar duidelijkheid over te krijgen was evenmin mogelijk, omdat de verdachte het wapen heeft weggemaakt. Ook de herkomst van het wapen kan niet op enige wijze bijdragen aan de aannemelijkheid van het scenario. Uit het dossier blijkt enkel dat er sprake was van een vechtpartij die eindigt nadat door de verdachte is geschoten.
De omstandigheden die de verdediging aan het verweer ten grondslag heeft gelegd zijn dan ook niet aannemelijk geworden. Dat de verdachte de hem verweten gedragingen heeft verricht in een situatie waarin en op een tijdstip waarop voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van eigen of lijf tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, dan wel het onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor is derhalve evenmin aannemelijk geworden.
Het verweer wordt verworpen.
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat, zelfs als de verdachte voordat hij schoot werd aangevallen door [slachtoffer 1] , het gericht schieten op [slachtoffer 1] niet in verhouding staat tot de dreiging waarmee hij zich geconfronteerd zag. Die dreiging was immers beperkt tot fysiek geweld door middel van slaan en/of schoppen, terwijl de verdachte zelf in een machtspositie zat omdat hij het pistool vast had. Zelfs als aannemelijk was geworden dat sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding op het moment dat [slachtoffer 1] op de verdachte af kwam rennen, zou het verweer gelet op het voorgaande alsnog zijn verworpen.
De rechtbank concludeert dat het bewezenverklaarde volgens de wet strafbaar is, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

5.1.
Het standpunt van de officier van justitie
Volgens de officier van justitie is de verdachte eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.
5.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van de feiten 1, 2 en 3 subsidiair aangevoerd dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweerexces.
5.3.
Het oordeel van de rechtbank
Zoals hiervoor reeds overwogen, was geen sprake van een noodweersituatie. Evenmin is een hevige gemoedsbeweging aannemelijk geworden; de eigen verklaring van de verdachte dat hij het schieten als enige oplossing zag is daar in elk geval niet mee te verenigen. Daarom verwerpt de rechtbank ook het subsidiaire verweer dat sprake was van noodweerexces.
De rechtbank concludeert dat de verdachte strafbaar is, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaar en drie maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft, uitgaande van een bewezenverklaring van en strafoplegging voor de feiten 4, 5 en 6, verzocht de verdachte geen langere straf op te leggen dan gelijk aan de tijd die hij reeds in voorarrest heeft doorgebracht. De verdediging heeft geen strafmaatverweer gevoerd voor de situatie dat de rechtbank (ook) tot een bewezenverklaring van en strafoplegging voor de feiten 1, 2 en 3 komt.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich in de eerste plaats schuldig gemaakt aan twee pogingen tot doodslag. Doodslag is één van de zwaarste delicten die het wetboek van strafrecht kent. Dat het bij pogingen is gebleven maakt dat de gevolgen van het feit minder ernstig zijn, maar dit was niet aan de verdachte te danken. Bovendien pleegde de verdachte deze feiten met een vuurwapen, midden op straat in een winkelgebied. Hiermee heeft de verdachte het risico genomen dat omstanders zouden wordt geraakt, welk gevaar zich in het geval van [slachtoffer 3] ook bijna heeft verwezenlijkt. Uit de slachtofferverklaring van [slachtoffer 3] blijkt bovendien dat het handelen van de verdachte voor haar ook heftige emotionele gevolgen heeft gehad.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een grote hoeveelheid harddrugs en twee stroomstootwapens. De verdachte heeft bovendien verklaard dat de ruzie voorafgaand aan het schietincident ontstond, nadat hij had geprobeerd een halve kilo wiet te kopen. Het heeft er dan ook alle schijn van dat de verdachte ondanks zijn jonge leeftijd al een crimineel leven leidt, waarbij hij zich niets aantrekt van de schadelijke en soms levensgevaarlijke gevolgen van die criminaliteit. Dit alles rekent de rechtbank de verdachte zwaar aan.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 8 december 2021. In het nadeel van de verdachte weegt de rechtbank mee dat de verdachte in 2017 nog is veroordeeld voor een drugsdelict.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van 13 juli 2021, waaruit volgt dat sprake is van een hoog recidiverisico. De reclassering adviseert bij veroordeling van de verdachte hem een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen
De wetgever heeft voor het misdrijf van doodslag als maximumstraf een gevangenisstraf van 15 jaren vastgesteld. Binnen de rechtspraak bestaan voor dit delict geen landelijke oriëntatiepunten. De rechtbank heeft in aanmerking genomen de straffen die recentelijk en in het verleden zijn opgelegd voor een enkelvoudige doodslag. Hoewel de rechtbank zich realiseert dat iedere zaak uniek is en het in die zin lastig is om te vergelijken met andere zaken, lijkt het erop dat doorgaans voor een enkelvoudige doodslag een gevangenisstraf wordt opgelegd van tussen de 8 en 12 jaren. Dat neemt niet weg dat het gedrag dat tot toepassing van deze strafbepaling leidt, vele verschillende vormen kan aannemen zodat in ieder concreet geval dient te worden nagegaan welke mate van ernst daaraan uit een oogpunt van straftoemeting moet worden toegekend.
Enerzijds wordt bij een poging die straf in beginsel met een derde verminderd. Anderzijds heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan twee pogingen tot doodslag en daarnaast aan nog een aantal strafbare feiten.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat, gelet op de ernst van de feiten en het strafblad van de verdachte, niet kan worden volstaan met een andere straf dan een (onvoorwaardelijke) gevangenisstraf. Zij acht een gevangenisstraf van zeven jaren passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De vordering van de benadeelde partij/de schadevergoedingsmaatregel

7.1.
Vordering [slachtoffer 1]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 5.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Daarnaast verzoekt hij vergoeding van proceskosten conform liquidatietarief, begroot op € 480,-, en vergoeding van € 208,21 aan kosten gemaakt voor het opvragen van medische gegevens ter onderbouwing van de vordering. Daarbij heeft hij verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
7.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de door [slachtoffer 1] gevorderde schade kan worden toegewezen en dat de schadevergoedingsmaatregel kan worden opgelegd.
7.3.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht de vordering van [slachtoffer 1] niet ontvankelijk te verklaren, omdat hij schuld heeft aan het ontstaan van zijn schade.
7.4.
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd en de rol van de benadeelde partij daarbij en gelet op het beroep op eigen schuld aan de zijde van de benadeelde partij [slachtoffer 1] , levert de behandeling van de vordering van de benadeelde partij een onevenredige belasting van het strafgeding op. Daarom zal de rechtbank de vordering niet-ontvankelijk verklaren. De benadeelde partij kan zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen. Omdat de verdachte en de benadeelde partij allebei niet als de in het ongelijk gestelde partij kunnen worden aangemerkt, zal de rechtbank de kosten die in verband met de vordering zijn gemaakt compenseren door te bepalen dat de verdachte en de benadeelde partij ieder de eigen kosten dragen.
7.5.
Vordering [slachtoffer 3]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 1.500,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Zij heeft ook vergoeding van de proceskosten verzocht, zonder daar een bedrag aan te verbinden. Daarbij heeft zij verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
7.6.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de door [slachtoffer 3] gevorderde schade kan worden toegewezen en dat de schadevergoedingsmaatregel kan worden opgelegd.
7.7.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich met betrekking tot de vordering van [slachtoffer 3] , voor de situatie dat de rechtbank tot een veroordeling voor feit 2 komt, gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
7.8.
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij [slachtoffer 3] rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het onder 2 bewezenverklaarde feit. Gelet op wat door de benadeelde partij ter toelichting op haar vordering is aangevoerd, zal de rechtbank de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 1.500,-.
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering geheel toewijzen voor een bedrag van € 1.500,-, bestaande uit € 1.500,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 oktober 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. Daarbij zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
Nu de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten op nihil.

8.De inbeslaggenomen voorwerpen

8.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat het op de lijst van inbeslaggenomen voorwerp (beslaglijst, die als bijlage aan dit vonnis is gehecht) onder 2 genummerde voorwerp (1 STK telefoontoestel) zal worden teruggegeven aan de verdachte.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht dat de hierboven genoemde telefoon zal worden teruggegeven aan de verdachte.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
Nu het belang van strafvordering zich daartegen niet verzet, zal de rechtbank de teruggave aan de verdachte gelasten van het op de beslaglijst onder 2 genummerde voorwerp: telefoontoestel.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
- 36 f, 45, 57, 287 en 350 van het Wetboek van Strafrecht;
- 2 en 10 van de Opiumwet, en de daarbij behorende lijst I;
- 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde golden.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 6 tenlastegelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2, 3, 4 en 5 tenlastegelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.7 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
poging tot doodslag
ten aanzien van feit 2:
poging tot doodslag
ten aanzien van feit 3:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort vernielen
ten aanzien van feit 4:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
ten aanzien van feit 5:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II, meermalen gepleegd
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
7 (zeven) JAREN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] en de veroordeelde ieder de eigen proceskosten dragen;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 3] toe en veroordeelt de veroordeelde om te betalen een bedrag van € 1.500,- aan: [slachtoffer 3] , vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 27 oktober 2020 tot de dag waarop deze vordering is betaald;
veroordeelt de veroordeelde tevens in de proceskosten door de benadeelde partij [slachtoffer 3] gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
legt aan de veroordeelde op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 1.500,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 27 oktober 2020 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer 3] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 25 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
gelast de teruggave aan de veroordeelde van het op de beslaglijst onder 2 genummerde voorwerp, te weten: 1 STK Telefoontoestel.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.H.M. Smelt, voorzitter,
mr. A.M. Gruschke, rechter,
mr. C. van Hees, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. R. Moese, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 december 2021.