ECLI:NL:RBDHA:2021:14229

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 november 2021
Publicatiedatum
22 december 2021
Zaaknummer
AWB 21/2450
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onzorgvuldig besluit inzake visumaanvraag en sociale binding van eiser met Ghana

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 december 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een visumaanvraag door de minister van Buitenlandse Zaken. Eiser, een Ghanese man, had een visum kort verblijf aangevraagd om zijn zus in Nederland te bezoeken. De aanvraag werd aanvankelijk afgewezen op basis van onvoldoende bewijs van het doel van het verblijf en de economische en sociale binding met Ghana. Eiser had tardieve geboorteregistraties van zijn kinderen overgelegd, maar de verweerder betwistte de juistheid hiervan en stelde dat eiser niet had aangetoond dat hij de vader was van de kinderen.

De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand was gekomen. De rechtbank stelde vast dat de verweerder onvoldoende duidelijk had aangegeven welke aanvullende stukken nodig waren en dat eiser niet in de gelegenheid was gesteld om zijn standpunt adequaat te onderbouwen. De rechtbank had eerder al geoordeeld dat de afwijzing van het bezwaar in een eerdere fase onzorgvuldig was en dat de verweerder de tardieve geboorteregistraties bij de besluitvorming diende te betrekken. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de verweerder op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de door eiser overgelegde stukken in acht genomen moeten worden. Tevens werd de verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser en moest het griffierecht worden vergoed.

De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid in bestuursprocedures en de verplichting van de verweerder om duidelijkheid te verschaffen over de benodigde bewijsstukken. De rechtbank heeft de verweerder ook opgedragen om de situatie rondom de COVID-19-pandemie in acht te nemen bij de nieuwe besluitvorming.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/2450
[V-Nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 6 december 2021 in de zaak tussen

[eiser] ,

geboren op [geboortedatum] 1973, van Ghanese nationaliteit, eiser
(gemachtigde: mr. S.S. Jangali),
en

de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. E.G. Angela).

Procesverloop

Bij besluit van 11 juli 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser van 6 juli 2018 tot verlening van een visum kort verblijf afgewezen.
Bij besluit van 1 mei 2019 heeft verweerder het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Het beroep tegen dit besluit heeft deze rechtbank en zittingsplaats bij uitspraak van 5 maart 2020 gegrond verklaard en de rechtbank heeft dit besluit vernietigd. [1] Bij besluit van 25 maart 2021 (het bestreden besluit) is het bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
Op 21 april 2021 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser tegen dit besluit ontvangen. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 november 2021. Partijen zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigden. Ook waren ter zitting aanwezig [referente] (referente), A.K. Nyaku, tolk in de taal Twi en aan de zijde van verweerder mr. J.M. Sidler. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Eiser heeft een visum kort verblijf aangevraagd met als doel om in Nederland op familiebezoek te gaan bij zijn zus (referente).
Besluitvorming
2.1
Verweerder heeft in het primaire besluit de aanvraag van eiser afgewezen en daaraan ten grondslag gelegd dat eiser het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf niet heeft aangetoond, niet is aangetoond dat eiser over voldoende middelen van bestaan beschikt en verder kan niet worden vastgesteld dat eiser voornemens is de lidstaat vóór het verstrijken van het visum te verlaten.
2.2
In het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard en daaraan ten grondslag gelegd dat niet kan worden vastgesteld dat eiser voornemens is de lidstaat tijdig te verlaten, omdat de economische en sociale binding van eiser met Ghana onvoldoende is aangetoond. In het bestreden besluit heeft verweerder als weigeringsgrond ook toegevoegd het gevaar voor de volksgezondheid, te weten de voorkoming van verdere uitbreiding van de COVID-19-pandemie.
Beoordeling rechtbank
3.1
Het eerste punt van geschil is of eiser de sociale binding met Ghana voldoende heeft aangetoond. Eiser is gehuwd en stelt vier kinderen te hebben. Verweerder meent dat eiser niet heeft aangetoond dat hij de vader is van de vier gestelde kinderen. Eiser heeft namelijk vier tardieve geboorteregistraties overgelegd. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser niet heeft aangetoond dat aan de voorwaarden voor een tardieve geboorteregistratie is voldaan, waardoor de inhoudelijke juistheid en daarmee de juistheid van de gestelde familierelatie niet kan worden aangenomen. Eiser is het hier niet mee eens en meent dat de late geboorteregistraties onvoldoende reden zijn om te twijfelen aan de juistheid van de registraties en daarmee aan zijn vaderschap.
3.2
De rechtbank stelt voorop dat de rechtbank in de uitspraak van 5 maart 2020 heeft geoordeeld dat het besluit van 1 mei 2019 (het vernietigde besluit op bezwaar) onzorgvuldig tot stand is gekomen, omdat het voor eiser onduidelijk was wat er aan bewijsvoering van hem werd verlangd en op welke punten hij aanvullend bewijs diende in te brengen. Ten aanzien van de sociale binding heeft de rechtbank opgemerkt dat verweerder eiser pas in het besluit van 1 mei 2019 heeft tegengeworpen dat hij geen huwelijksakte en geboorteakten van zijn gestelde kinderen heeft overgelegd. Hierdoor is het volgens de rechtbank aan verweerder te wijten dat eiser laat stukken heeft overgelegd onder andere ter onderbouwing van de sociale binding. Aan verweerder is opgedragen een nieuw besluit op het bezwaar te nemen en daarbij de door eiser in bezwaar en beroep overgelegde stukken te betrekken. Indien de door eiser overgelegde stukken voor verweerder aanleiding vormden voor nadere vragen dan diende verweerder hier nader onderzoek naar te verrichten.
3.3
Eiser heeft ter onderbouwing van de sociale binding op 6 december 2019, gedurende de eerdere beroepsprocedure, onder meer tardieve geboorteregistraties van zijn (gestelde) kinderen overgelegd. Gelet op de uitspraak van 5 maart 2020 diende verweerder deze bij de besluitvorming te betrekken en ook diende verweerder hier onderzoek naar te verrichten indien dit aanleiding vormde voor nadere vragen.
3.4
Op 15 april 2020 heeft verweerder aan de gemachtigde van eiser een brief gezonden. Deze brief luidt – voor zover van belang – als volgt:

[…] Naar aanleiding van de gegrondverklaring van uw beroep op 5 maart 2020, verzoek ik u nog de volgende bewijsstukken te overleggen voordat ik over ga tot het nemen van een beslissing op het bezwaarschrift:
  • Zowel in bezwaar als in beroep heeft u tardieve geboorteregistraties van de (gestelde) kinderen van de vreemdeling overgelegd. Ik verzoek u deze alsnog te overleggen. Indien dit niet mogelijk is,
  • U heeft tot op heden geen huwelijksakte van de vreemdeling overgelegd. Ik verzoek u deze alsnog te overleggen. Indien dit niet mogelijk is, verzoek ik u een ‘Declaration for Registration of Birth afther 12 Months’ en een ‘affidavit’ (verklaring onder ede). Daarnaast moet men bij een tardieve aangifte van de geboorte een boete betalen. Daarom ontvang ik graag ook een bewijs van betaling van deze boete voor de tardieve registratie.
  • […]
3.5
De rechtbank is met eiser van oordeel dat het verzoek van verweerder om nadere informatie onduidelijk is. Door verweerder is verzocht om alsnog de tardieve geboorteregistraties te overleggen. Indien dit (ofwel de huwelijksakte) niet mogelijk was, diende eiser nadere stukken te overleggen. Eiser had de tardieve geboorteregistraties echter al overgelegd en heeft dit naar aanleiding van het verzoek van verweerder op 13 mei 2020 opnieuw gedaan. Het ligt op de weg van verweerder om, indien hij nadere stukken wenst te ontvangen, ondubbelzinnig aan te geven om welke stukken het gaat. Dat is in dit geval naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gebeurd, waardoor het bestreden besluit wederom onzorgvuldig tot stand is gekomen. Ook heeft verweerder in dit geval niet kunnen afzien van het horen van eiser, omdat van een kennelijk ongegrond bezwaar geen sprake was. De rechtbank zal het beroep reeds om deze redenen gegrond verklaren, waardoor de overige beroepsgronden geen bespreking meer behoeven.
4. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van acht weken. In dit kader acht de rechtbank het volgende nog van belang. Op de zitting heeft eiser gesteld dat hij niet in het bezit is van een ‘Declaration for Registration of Birth afther 12 Months’ en ‘affidavit’ omdat deze volgens hem niet worden verstrekt door de autoriteiten. Uit de op de geboorteregistraties vermelde code achter ‘margin’ blijkt volgens eiser echter dat de registraties hebben plaatsgevonden en dat een verklaring is afgelegd. Ook heeft eiser geen bewijs van betaling van de boete omdat hij de kwitantie (logischerwijs) niet heeft bewaard. Verweerder dient eiser in de gelegenheid te stellen om alsnog te pogen in het bezit te komen van de verzochte stukken door deze op te vragen bij de Ghanese autoriteiten dan wel op andere wijze aannemelijk te maken dat de geboorteregistraties op rechtsgeldige wijze hebben plaatsgevonden. Ten aanzien van de economische binding heeft eiser op de zitting nog aangevoerd dat hij in het bezit is van bankafschriften die deze binding onderbouwen. De rechtbank gaat ervan uit dat eiser deze tijdig aan verweerder overlegt zodat ook deze stukken bij de nieuwe besluitvorming kunnen worden betrokken. Wellicht ten overvloede merkt de rechtbank nog op dat verweerder ten aanzien van de COVID-19-pandemie de situatie dient te beoordelen aan de geldende maatregelen/regelgeving ten tijde van het nieuw te nemen besluit op bezwaar.
5. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 748,-, en een wegingsfactor 1).
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 1.496,- aan eiser te vergoeden;
-veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 181,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Doets, rechter, in aanwezigheid van
mr. F. Grundmeijer, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
6 december 2021.
griffier
rechter
is verhinderd te tekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.

Voetnoten

1.AWB 19/4210.