ECLI:NL:RBDHA:2021:14224
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Kennelijk niet-ontvankelijk beroep inzake overdracht aan Duitse autoriteiten
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 december 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. E. Gorsselink, had beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat op 20 oktober 2021 was genomen. Dit besluit hield in dat eiseres zou worden overgedragen aan de Duitse autoriteiten, omdat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van haar asielaanvraag. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.
De rechtbank constateerde dat het beroepschrift van eiseres geen gronden bevatte, wat in strijd is met artikel 6:5, eerste lid, onder d, van de Awb. Eiseres was in de gelegenheid gesteld om het verzuim te herstellen binnen een termijn van vijf werkdagen na een herinneringsbrief van 5 november 2021. Echter, eiseres heeft geen gronden ingediend binnen deze termijn. Pas op 7 december 2021, na het verstrijken van de termijn, heeft eiseres verzocht om een nadere termijn voor het indienen van gronden, waarbij zij verwees naar een vergissing op het kantoor van haar gemachtigde. De rechtbank oordeelde dat deze omstandigheden niet voldoende waren om het niet-herstellen van het verzuim niet aan eiseres toe te rekenen.
Daarom verklaarde de rechtbank het beroep kennelijk niet-ontvankelijk. Tevens werd er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, en is openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie op de website van de rechtspraak.