ECLI:NL:RBDHA:2021:1422

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 februari 2021
Publicatiedatum
23 februari 2021
Zaaknummer
NL20.20665 en NL20.20508
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid beroep terugkeerbesluit en inreisverbod; ongegrond beroep maatregel van bewaring

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 februari 2021 uitspraak gedaan in een beroep tegen een terugkeerbesluit en een inreisverbod, alsook tegen een maatregel van bewaring. Eiser, een Albanese nationaliteit, had beroep ingesteld tegen de besluiten van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die hem de verplichting oplegde om terug te keren naar zijn land van herkomst en een inreisverbod voor de duur van twee jaar. Daarnaast was er een maatregel van bewaring opgelegd. De rechtbank oordeelde dat het beroep tegen het terugkeerbesluit en het inreisverbod niet-ontvankelijk was, omdat eiser geen gronden had ingediend die dit beroep onderbouwden. De rechtbank stelde vast dat de gemachtigde van eiser niet tijdig had gereageerd op verzoeken om gronden in te dienen, en dat er geen verschoonbaar verzuim was aangetoond.

Wat betreft de maatregel van bewaring, oordeelde de rechtbank dat deze ongegrond was. Eiser had aangevoerd dat hij op 27 november 2020 om 22:18 uur in vrijheid gesteld had moeten worden, omdat hij beschikte over een geldig paspoort en een vliegticket naar Albanië. De rechtbank oordeelde echter dat verweerder, gezien de omstandigheden, niet onrechtmatig had gehandeld door de bewaring niet eerder op te heffen. De rechtbank concludeerde dat verweerder had voldaan aan het verzoek van eiser om hem de gelegenheid te geven om op 28 november 2020 naar Schiphol te reizen. De rechtbank wees het verzoek om schadevergoeding af en verklaarde het beroep tegen de maatregel van bewaring ongegrond.

De uitspraak werd gedaan door rechter M. Kraefft, in aanwezigheid van griffier R. Pronk. De rechtbank heeft de uitspraak openbaar gemaakt en er kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL20.20665 (terugkeerbesluit en inreisverbod)
NL20.20508 (maatregel van bewaring)

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

V-nummer: [#]
(gemachtigde: mr. J. Luscuere),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. H. Remerie).

Procesverloop

Bij besluit van 27 november 2020 (bestreden besluit 1) heeft verweerder aan eiser de verplichting opgelegd terug te keren naar zijn land van herkomst en een inreisverbod voor de duur van twee jaar. Verweerder heeft op diezelfde dag aan eiser de maatregel van bewaring (bestreden besluit 2) op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Het beroep tegen de maatregel van bewaring is ook een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 28 november 2020 de maatregel van bewaring opgeheven, nu eiser op die dag vrijwillig is teruggekeerd naar Albanië.
De rechtbank heeft partijen vanwege de uitzonderlijke omstandigheden in verband met het coronavirus verzocht in te stemmen met het achterwege blijven van een zitting. Daarbij is een termijn voor reactie gegeven. Verweerder heeft op 1 december 2020 ingestemd. Eiser heeft niet gereageerd. De rechtbank heeft daarop bepaald dat de behandeling van het beroep op de zitting achterwege blijft. Eiser heeft op 4 december 2020 beroepsgronden ingediend en verweerder op 8 december 2020 een verweerschrift. De rechtbank heeft het onderzoek op 11 december 2020 gesloten.

Overwegingen

1. Eiser heeft de Albanese nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] .
Over bestreden besluit 1
2. Eiser heeft in zijn beroepschrift van 28 november 2020 aangegeven dat het beroep tegen de maatregel van bewaring ook ziet op het terugkeerbesluit en het inreisverbod. Het beroep is ingediend op nader aan te voeren gronden. De gemachtigde van eiser is bij bericht van 1 december 2020 verzocht de gronden van het beroep tegen het terugkeerbesluit en inreisverbod uiterlijk op 3 december 2020 in te dienen. Eisers gemachtigde heeft hieraan geen gevolg gegeven. Van een verschoonbaar verzuim is niet gebleken. Nu ook het beroepschrift van 4 december 2020 geen gronden bevat die zien op het terugkeerbesluit en inreisverbod, is dit beroep niet voorzien van gronden. De rechtbank verklaart het beroep daarom niet-ontvankelijk.
Over bestreden besluit 2
3. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. Daarvoor moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest.
4. Eiser voert aan dat hij op 27 november 2020 om 22:18 direct in vrijheid gesteld had moeten worden omdat verweerder op dat moment bevestigde dat alle bescheiden in handen waren die onderbouwden dat hij Nederland kon verlaten. Eiser beschikte immers over een geldig paspoort en een vliegticket naar Tirana op 28 november 2020. Verweerder heeft in strijd gehandeld met artikel 59, derde lid, van de Vw, waaruit volgt dat de bewaring wordt beëindigd zodra de vreemdeling te kennen geeft Nederland te willen verlaten en hiertoe voor hem ook gelegenheid bestaat. Deze bepaling geeft geen ruimte aan verweerder om de opheffing van de bewaring uit te stellen tot aan de daadwerkelijke datum van vertrek. Eiser stelt daarbij dat hij zelf niet heeft verzocht nog in bewaring te blijven tot aan de dag van vertrek. Gezien deze omstandigheden vindt eiser dat hij aanspraak heeft op schadevergoeding ter hoogte van één dag onrechtmatige detentie.
5.1
Uit het dossier blijkt dat eisers gemachtigde op 27 november 2020 om 21.50 uur aan verweerder een e-mailbericht heeft gestuurd waarbij hij een vliegticket voor eiser heeft toegevoegd dat geldig is op 28 november 2020. Eisers gemachtigde verzoekt verweerder om eiser de mogelijkheid te geven met dit ticket terug te keren naar zijn land en te bevestigen dat eiser morgen naar Schiphol wordt geëscorteerd of op station Rotterdam Centraal de gelegenheid krijgt zelfstandig naar Schiphol te reizen. Daarop heeft verweerder op 27 november 2020 om 22:18 uur een e-mailbericht aan eisers gemachtigde gestuurd waarin staat dat straks het paspoort en het ticket van eiser naar Schiphol worden gebracht en dat als de documenten daar zijn, eiser wordt heengezonden zodat hij zelf naar Schiphol kan vertrekken.
Verweerder verklaart in zijn verweerschrift dat het in dit geval praktisch niet haalbaar was de bewaring nog die avond op te heffen omdat de avonddienst om 22.30 uur eindigde en de feitelijke en administratieve handelingen die verricht moeten worden om een bewaring op te heffen niet meer tijdig konden worden verricht. Verder verklaart verweerder dat eiser, zoals zijn gemachtigde heeft verzocht, direct de volgende ochtend om 07.28 uur met een mondkapje en een treinticket is heengezonden, zodat hij zijn vlucht van diezelfde middag om 13.15 uur op Schiphol kon halen.
5.2
De rechtbank overweegt ten eerste dat verweerder heeft voldaan aan het verzoek van eiser hem de gelegenheid te geven om 28 november 2020 naar Schiphol te reizen om daar het vliegtuig te nemen naar Albanië. Verder overweegt de rechtbank dat er geen reden is om te oordelen dat verweerder - gezien de omstandigheden - eiser niet zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk heeft heengezonden. Voor die omstandigheden is het tijdstip waarop zijn gemachtigde eisers vliegticket naar verweerder heeft gestuurd, bepalend. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet gehandeld in strijd met artikel 59, derde lid, van de Vw.
6. Ook verder ziet de rechtbank geen aanleiding om aan te nemen dat eisers bewaring onrechtmatig is geweest.
7. Het beroep tegen de maatregel van bewaring is ongegrond. Daarom wijst de rechtbank ook het verzoek om schadevergoeding af.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het terugkeerbesluit en het inreisverbod niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen de maatregel van bewaring ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Kraefft, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Pronk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak voor zover die over bestreden besluit 2 gaat, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.
Tegen deze uitspraak voor zover die over bestreden besluit 1 gaat, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.