In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 februari 2021 uitspraak gedaan in een beroep tegen een terugkeerbesluit en een inreisverbod, alsook tegen een maatregel van bewaring. Eiser, een Albanese nationaliteit, had beroep ingesteld tegen de besluiten van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die hem de verplichting oplegde om terug te keren naar zijn land van herkomst en een inreisverbod voor de duur van twee jaar. Daarnaast was er een maatregel van bewaring opgelegd. De rechtbank oordeelde dat het beroep tegen het terugkeerbesluit en het inreisverbod niet-ontvankelijk was, omdat eiser geen gronden had ingediend die dit beroep onderbouwden. De rechtbank stelde vast dat de gemachtigde van eiser niet tijdig had gereageerd op verzoeken om gronden in te dienen, en dat er geen verschoonbaar verzuim was aangetoond.
Wat betreft de maatregel van bewaring, oordeelde de rechtbank dat deze ongegrond was. Eiser had aangevoerd dat hij op 27 november 2020 om 22:18 uur in vrijheid gesteld had moeten worden, omdat hij beschikte over een geldig paspoort en een vliegticket naar Albanië. De rechtbank oordeelde echter dat verweerder, gezien de omstandigheden, niet onrechtmatig had gehandeld door de bewaring niet eerder op te heffen. De rechtbank concludeerde dat verweerder had voldaan aan het verzoek van eiser om hem de gelegenheid te geven om op 28 november 2020 naar Schiphol te reizen. De rechtbank wees het verzoek om schadevergoeding af en verklaarde het beroep tegen de maatregel van bewaring ongegrond.
De uitspraak werd gedaan door rechter M. Kraefft, in aanwezigheid van griffier R. Pronk. De rechtbank heeft de uitspraak openbaar gemaakt en er kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.