ECLI:NL:RBDHA:2021:1421
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening asielaanvraag met betrekking tot Dublinoverdracht minderjarige broertje
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 19 februari 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een asielaanvraag. De verzoeker, een Syrische nationaliteit hebbende minderjarige, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze was door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling genomen. De reden hiervoor was dat Spanje verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag, conform de Dublinverordening. De verzoeker had op 12 februari 2021 beroep ingesteld tegen het bestreden besluit en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat de overdrachtstermijn op 24 februari 2021 zou verstrijken.
Tijdens de zitting op 19 februari 2021 heeft de voorzieningenrechter de argumenten van de verzoeker en de verweerder gehoord. De verzoeker stelde dat zijn minderjarige broer, die recent naar Nederland was gekomen, afhankelijk was van zijn zorg. De voorzieningenrechter overwoog echter dat de familieband tussen verzoeker en zijn broer niet voldoende was onderbouwd en dat de gezinsbepalingen uit de Dublinverordening niet van toepassing waren. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat de aanvraag van verzoeker niet in behandeling genomen hoefde te worden, en dat er geen aanleiding was voor de voorzieningenrechter om gebruik te maken van zijn bevoegdheid om de aanvraag onverplicht in behandeling te nemen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, met de overweging dat het bestreden besluit naar verwachting in beroep in stand zal blijven. Tevens werd er geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.