ECLI:NL:RBDHA:2021:14156

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 december 2021
Publicatiedatum
21 december 2021
Zaaknummer
C/09/620509 / FA RK 21-7543
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gegrondverklaring van het beroep tegen de crisismaatregel en toekenning van een schadevergoeding wegens schending van de wettelijke hoorplicht van de burgemeester ex artikel 7:1 Wvggz

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 december 2021 uitspraak gedaan in een beroep tegen een crisismaatregel die door de burgemeester van Den Haag was opgelegd. Verzoeker, geboren in 1992, had op 9 november 2021 beroep ingesteld tegen de crisismaatregel die op 26 oktober 2021 was genomen. De rechtbank oordeelde dat de burgemeester de wettelijke hoorplicht had geschonden, zoals vastgelegd in artikel 7:1 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). Verzoeker was niet gehoord voordat de crisismaatregel werd opgelegd, wat in strijd is met de wet. De rechtbank concludeerde dat de burgemeester niet voldoende inspanningen had geleverd om verzoeker te horen, ondanks dat hij in een penitentiaire inrichting verbleef. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en oordeelde dat verzoeker recht had op schadevergoeding. De schadevergoeding werd vastgesteld op €600,00, omdat verzoeker onrechtmatig van zijn vrijheid was beroofd door de crisismaatregel. De rechtbank benadrukte dat de burgemeester meer inspanning had moeten leveren om te voldoen aan de hoorplicht, vooral gezien de ernst van de maatregel. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad en er staat rechtsmiddel open tegen de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaak-/rekestnr.: C/09/620509 / FA RK 21-7543
Datum beschikking: 7 december 2021

Beroep tegen een crisismaatregel

Schadevergoeding

Beschikkingnaar aanleiding van het op 9 november 2021 ingediend beroep ex artikel 7:6 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz), tegen een crisismaatregel en verzoek tot toekenning van een schadevergoeding ex art. 10:12 Wvggz ten aanzien van:

[de man]

hierna te noemen: verzoeker,
geboren op [geboortedag] 1992,
wonende te [woonplaats]
advocaat: mr. S.S.M. van Beek te Den Haag,
tegen
de burgemeester van de gemeente Den Haag, hierna: de burgemeester,
gevestigd te Spui 70, 2511 BT te Den Haag.

Procesverloop

Bij verzoekschrift heeft verzoeker beroep ingesteld tegen de door de burgemeester van de gemeente Den Haag op 26 oktober 2021 jegens hem opgelegde crisismaatregel. Bij het verzoekschrift zijn de volgende bijlagen gevoegd:
- een beslissing van de burgemeester houdende het opleggen van de crisismaatregel;
- een verslag van het verhoor van verzoeker op 26 oktober 2021.
Op 23 november 2021 is ter griffie ingekomen een verweerschrift met bijlagen van [ambtenaar] namens de burgemeester van de gemeente Den Haag.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 24 november 2021.
Bij die gelegenheid zijn op grond van artikel 2 Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid de navolgende personen gelijktijdig via Skype gehoord door de rechtbank omdat het houden van een fysieke zitting vanwege de geldende veiligheidsmaatregelen met betrekking tot het coronavirus niet mogelijk was:
- de advocaat;
- juridisch adviseur van de gemeente Den Haag, [ambtenaar]
De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker niet bereid was zich te doen horen. Blijkens het e-mailbericht van de GGZ instelling waar verzoeker na afgifte van de crisismaatregel is opgenomen, te weten Parnassia, heeft verzoeker op 5 november 2021 ongeoorloofd de accommodatie verlaten en is hij sindsdien vermist. De advocaat heeft ter zitting aangegeven hier niet van op de hoogte te zijn. Wel heeft zij van verzoeker zelf vernomen dat hij er van af ziet aanwezig te zijn tijdens de behandeling van het verzoek.

Verzoek en verweer

De advocaat heeft namens verzoeker het verzoek – kort en zakelijk weergegeven – als volgt toegelicht. Verzoeker stelt zich op het standpunt dat de burgemeester van de gemeente Den Haag de hoorplicht ex artikel 7:1, derde lid, aanhef en onder b, Wvggz, heeft geschonden. Uit het hoorverslag blijkt dat verzoeker niet is gehoord wegens praktische redenen vanuit de Penitentiaire Inrichting (hierna te noemen: PI) waar verzoeker op dat moment was gedetineerd. Er staan meerdere middelen tot beschikking voor de burgemeester om verzoeker te horen voorafgaand aan het nemen van de beschikking tot afgifte van een crisismaatregel. Dat een telefoongesprek moet worden aangekondigd en ingepland staat er niet aan in de weg te voldoen aan de wettelijke hoorplicht. Verzoeker had er behoefte aan te worden gehoord om zijn standpunt naar voren te brengen en is door dit verzuim in zijn belangen geschaad. Verzoeker verwijst hiervoor naar de uitspraak van de Hoge Raad van
20 november 2020, ECLI:NLHR:2020:1806.
Verzoeker verzoekt voorts de burgemeester te veroordelen tot betaling van een bedrag aan schadevergoeding voor een bedrag van €100,00 per dag voor een periode van zes dagen. Verzoeker is in zijn belangen geschaad door middels een crisismaatregel te zijn opgenomen zonder daarover te zijn gehoord, terwijl hij in de veronderstelling was in vrijheid te worden gesteld. Door het verzoek van de officier van justitie om de crisismaatregel voort te zetten, heeft de crisismaatregel voortgeduurd van 26 oktober 2021 tot 1 november 2021.
Namens de burgemeester heeft de juridisch adviseur verweer gevoerd tegen het beroep en het verzoek tot schadevergoeding. De juridisch adviseur stelt – kort en zakelijk weergegeven – hiertoe het volgende. Uit het verslag van horen d.d. 26 oktober 2021 blijkt de burgemeester meerdere pogingen heeft gedaan om verzoeker in de gelegenheid te stellen worden gehoord. De medewerker van de PI heeft echter geweigerd om verzoeker te laten horen door de Nationale Hoorservice. Vervolgens is de [psychiater] gevraagd bij de PI te informeren of een hoorgesprek mogelijk was. De arts heeft teruggekoppeld dat haar was medegedeeld dat een telefoongesprek met verzoeker moest worden aangekondigd of ingepland. Hierna heeft de burgemeester afgezien van het horen. Aan de burgemeester komt geen bevoegdheid toe om op grond van wet- en regelgeving een hoorgesprek bij de PI af dwingen. Daarbij speelde verder een rol dat er met spoed moest worden opgetreden met een machtiging. Het maximale is gedaan om verzoeker te horen, aldus de juridisch adviseur. De burgemeester heeft zich bij het nemen van het besluit tot het opleggen van de crisismaatregel ervan vergewist dat verzoeker in beginsel diende te worden gehoord, maar dat dit redelijkerwijs niet mogelijk bleek te zijn. De burgemeester stelt zich dan ook op het standpunt dat het besluit tot oplegging van de crisismaatregel van 26 oktober 2021 rechtmatig, doelmatig en zorgvuldig tot stand is gekomen. Indien de rechtbank van oordeel is dat het besluit onrechtmatig tot stand is gekomen en sprake is van een recht op schadevergoeding, bepleit de juridisch adviseur de schadevergoeding te beperken tot de duur van ten hoogste drie dagen, de wettelijke geldigheidsduur van de crisismaatregel.

Beoordeling

Op grond van artikel 7:6 lid 1 Wvggz kan een betrokkene door middel van een schriftelijk en gemotiveerd verzoek binnen drie weken na de dag waarop de burgemeester de crisismaatregel heeft genomen, bij de rechter beroep instellen tegen de crisismaatregel.
Op 26 oktober 2021 is door de burgemeester een crisismaatregel genomen ten aanzien van verzoeker. Verzoeker heeft op 9 november 2020 beroep ingesteld tegen deze crisismaatregel. Het beroep is derhalve tijdig ingesteld.
Schending van de hoorplicht
Op grond van artikel 7:1, derde lid, aanhef en onder b, Wvggz, neemt de burgemeester niet eerder een crisismaatregel dan nadat hij verzoeker, zo mogelijk, in de gelegenheid heeft gesteld om te worden gehoord. De aanduiding ‘zo mogelijk’ ziet op de situatie dat verzoeker niet wil worden gehoord of niet aanspreekbaar is. Van de burgemeester kan worden verlangd dat hij, ingeval bij de aanvraag van de crisismaatregel uitsluitend is vermeld dat de verzoeker niet kan of wil worden gehoord en daarvoor in het bij de aanvraag behorende dossier geen aanknopingspunt te vinden is, nagaat op welke omstandigheden de desbetreffende vermelding berust en dat hij daarvan verantwoording aflegt in zijn besluit.
Uit het episodejournaal van Khonraad kan worden afgeleid dat het proces voor het aanvragen van een crisismaatregel op 26 oktober om 12:17 uur is gestart, waarna verzoeker bijna een uur later, om 13:10 uur, is onderzocht door de onafhankelijk [psychiater] . Na afgifte van de medische verklaring is om 13:15 uur het hoorproces gestart door de Nationale Hoorservice, aan wie de burgemeester het hoorproces namens hem heeft uitbesteed. Het hoorproces is vervolgens om 13:51 uur afgesloten. In het hoorverslag staat het volgende opgemerkt: “telefonisch contact met de PI. Medewerker geeft aan niet op de hoogte te zijn van het hoorproces en weigert verzoeker te laten horen. na telefonisch contact met de aanvragend arts, [psychiater] dat een telefoongesprek moet worden aangekondigd en ingepland. Het hoorproces was derhalve niet mogelijk en is afgerond.” Elf minuten later heeft de burgemeester de beschikking tot het nemen van een crisismaatregel afgegeven.
Op grond van de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting is besproken, is naar oordeel van de rechtbank nergens uit te herleiden dat de Nationale Hoorservice dan wel de burgemeester in persoon na de twee telefoongesprekken nog enige inspanningen hebben verricht om het horen van verzoeker (op andere wijze) mogelijk te maken. Daarnaast blijkt niet uit de medische verklaring of uit andere stukken dat sprake was van een dermate ernstige crisissituatie dat na een periode van 36 minuten waarbinnen is getracht verzoeker telefonisch te horen, en elf minuten nadat het voor de burgemeester kenbaar is geworden dat het horen van verzoeker via de Hoorservice niet tot stand is gekomen, afgifte van een crisismaatregel per direct noodzakelijk was en niet langer kon worden getracht verzoeker alsnog in de gelegenheid te stellen te worden gehoord. Zo is niet bekend geworden of de strafrechtelijke titel waarmee verzoeker tot dusver in de PI verbleef reeds was verlopen en hij per direct vrijheid diende te worden gesteld; hij verbleef ten tijde van het onderzoek immers nog binnen de PI. Ten slotte is het verzuim ook niet nadien getracht te repareren door na de opname van verzoeker bij Parnassia alsnog met hem te spreken. Een verstrekkende maatregel als een crisismaatregel vraagt meer inspanning van de burgemeester om zich ervan te vergewissen dat het redelijkerwijs niet mogelijk is verzoeker te horen.
Gelet op het voorgaande zal het beroep gegrond worden verklaard.
Toekenning van een schadevergoeding
Artikel 10:12 Wvggz bepaalt dat, indien de wet niet in acht is genomen bij het nemen van een crisismaatregel, of bij de toepassing van artikel 7:3 Wvggz verzoeker of de vertegenwoordiger door middel van een schriftelijk en gemotiveerd verzoekschrift bij de rechter kan verzoeken tot schadevergoeding door de gemeente. De rechter kent daarbij een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding toe.
Met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat de burgemeester bij het nemen van de crisismaatregel de wet niet in acht heeft genomen. Omdat verzoeker stelt dat hij daarvan nadeel heeft ondervonden in de zin dat hij onrechtmatig van zijn vrijheid is beroofd, heeft hij recht op een schadevergoeding naar billijkheid.
De rechtbank passeert het verweer dat de gemeente alleen kan worden opgelegd tot betaling van een schadevergoeding voor de periode van de afgegeven crisismaatregel, in dit geval drie dagen. Op grond van artikel 7:5, aanhef en onder a, Wvggz vervalt de crisismaatregel, indien de geldigheidsduur is verstreken, tenzij de officier van justitie voordat de geldigheidsduur is verstreken een verzoekschrift voor een machtiging tot voorzetting van de crisismaatregel bij de rechter onder toepassing van artikel 7:7 heeft ingediend, in welk geval de crisismaatregel vervalt als de rechter op het verzoekschrift heeft beslist. In onderhavige zaak heeft dat er toe geleid dat de door de burgemeester afgegeven crisismaatregel pas is vervallen na een periode van zes dagen, te weten op 1 november 2021.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de gemeente Den Haag veroordelen tot vergoeding van de schade van verzoeker die naar billijkheid wordt vastgesteld op een bedrag van €600,00.

Beslissing

De rechtbank:
verklaart het beroep tegen de crisismaatregel van 26 november 2021 gegrond;
veroordeelt de gemeente Den Haag tot betaling van een bedrag van €600,00 (zegge: zeshonderd euro) aan [de man] geboren op [geboortedag] 1992;
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.W. de Wit, rechter, bijgestaan door K.S. Versteegen als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 7 december 2021.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 10 december 2021.
Tegen de beslissing ten aanzien van het beroep tegen de crisismaatregel staat het rechtsmiddel van cassatie.
Tegen de beslissing ten aanzien van de toekenning van schadevergoeding staat het rechtsmiddel van hoger beroep open.