In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 20 december 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening van een verzoekster die om maatschappelijke opvang had verzocht op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Verzoekster, die in 2008 vanuit Somalië naar Nederland was gekomen, had eerder een afwijzing ontvangen van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leiden op haar verzoek om opvang. Dit besluit werd in een later stadium door de gemeente bevestigd, wat leidde tot het indienen van een beroep door verzoekster.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening behandeld op 14 december 2021, waarbij verzoekster werd bijgestaan door haar gemachtigde. De rechter heeft vastgesteld dat er sprake was van een spoedeisend belang, aangezien de opvang van verzoekster en haar kinderen op 22 december 2021 zou eindigen. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat verzoekster in staat moet worden geacht om zelfredzaam te zijn, ondanks haar verzoek om opvang. De rechter heeft daarbij gekeken naar de omstandigheden van verzoekster, waaronder haar Nederlandse nationaliteit, haar bijstandsuitkering en haar netwerk dat haar kan ondersteunen.
De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat verzoekster niet in aanmerking komt voor verdere opvang, omdat zij niet voldoende heeft aangetoond dat zij niet zelf in haar eigen behoeften kan voorzien. De rechter heeft ook de belangen van de kinderen in overweging genomen, maar kwam tot de conclusie dat de gemeente niet verplicht was om opvang te bieden. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen en geen proceskostenveroordeling opgelegd. Deze uitspraak is gedaan door mr. J.B. Wijnholt, voorzieningenrechter, en is openbaar uitgesproken op 20 december 2021.