ECLI:NL:RBDHA:2021:14122

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 december 2021
Publicatiedatum
21 december 2021
Zaaknummer
NL20.18759
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van ongeloofwaardige bekering en afkering van de islam

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 december 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Iraanse nationaliteit, heeft een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, waarbij hij stelt dat hij zich van de islam heeft afgekeerd en zich heeft bekeerd tot het christendom. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag afgewezen, omdat hij de redenen voor eisers afkering van de islam en bekering tot het christendom ongeloofwaardig achtte. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 27 oktober 2021 heeft de rechtbank de zaak behandeld. Eiser was aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, en er was een tolk aanwezig. De rechtbank heeft overwogen dat eiser onvoldoende heeft aangetoond wat zijn afkering van de islam voor hem persoonlijk betekent en dat zijn verklaringen over zijn bekering niet consistent zijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet in staat is geweest om zijn motieven voor de bekering en de gevolgen daarvan voor zijn leven duidelijk te maken. Bovendien heeft de rechtbank opgemerkt dat de gestelde problemen met de Iraanse autoriteiten niet geloofwaardig zijn, vooral omdat eiser geen problemen had bij zijn vertrek naar Nederland.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat de staatssecretaris de aanvraag van eiser terecht heeft afgewezen, omdat de verklaringen van eiser over zijn afkering van de islam en bekering tot het christendom niet geloofwaardig zijn. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. Eiser kan tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.18759

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. F. Khodajoo-Aziz Maleki),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. T. Pourjalili).

ProcesverloopBij besluit van 25 september 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 27 oktober 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen I. Soltani. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Aan de zijde van verweerder zijn eveneens verschenen mr. [A] en mr. [B] .

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser is geboren op [geboortedag] 1978 en heeft de Iraanse nationaliteit. Hij heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij zich van de islam heeft afgekeerd en is bekeerd tot het christendom. Tijdens zijn vakantie in Nederland is er een inval is geweest in zijn ouderlijk huis en in zijn eigen huis in Iran. Daarbij zijn spullen van religieuze aard meegenomen. Hij kan daarom niet meer terugkeren naar Iran.
2. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen: 1. Identiteit, nationaliteit en herkomst;
2. Afkering van de islam;
3. Bekering tot het christendom en de daaruit voortvloeiende problemen met de autoriteiten.
Verweerder acht het eerste relevante element geloofwaardig, maar de tweede en derde relevante elementen niet. Eiser heeft ongerijmd over zijn afkering van de islam verklaard. Ook heeft hij niet inzichtelijk gemaakt wat de afkering persoonlijk met hem deed. Verder heeft eiser summier, oppervlakkig en onpersoonlijk over zijn motieven voor de bekering tot het christendom verklaard. Hoewel eiser enige kennis heeft van het christendom, laat hij niet zien wat het persoonlijk voor hem betekent en heeft hij weinig Bijbelkennis. Ook maakt hij niet inzichtelijk waarom de christelijke activiteiten belangrijk voor hem zijn. De gestelde problemen met de autoriteiten vindt verweerder evenmin geloofwaardig. Eiser heeft ongerijmd over de problemen verklaard en zijn verklaringen komen op bepaalde punten niet overeen met die van zijn echtgenote. Verweerder heeft eisers asielaanvraag daarom afgewezen.
Waarom is eiser het niet eens met het bestreden besluit?
3. Eiser voert aan dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat hij de redenen voor zijn afkeer van de islam niet inzichtelijk heeft gemaakt. Verweerder stelt ten onrechte dat de tijdlijn van zijn afwending van de islam niet klopt. Het gaat om een proces en van hem kan niet verwacht worden dat hij het beginpunt precies weet aan te geven. Ook is hij niet gewend om over zijn gevoelens te praten en verweerder heeft daar onvoldoende rekening mee gehouden. Verder wordt eiser ten onrechte tegengeworpen dat hij geen documenten over zijn veroordeling tot 80 zweepslagen heeft overgelegd. In het Algemeen Ambtsbericht staat nergens dat er ook digitale documenten verkregen kunnen worden van lang geleden. Eiser voert verder aan dat hij inzichtelijk heeft gemaakt hoe hij in aanraking is gekomen met het christendom en waarom hij het christendom interessant vindt. Ten onrechte heeft verweerder gesteld dat er geen sprake is van een diepe, innerlijke overtuiging. Verweerder heeft onvoldoende doorgevraagd en hem niet geconfronteerd met inconsistente verklaringen. Ook heeft verweerder ten onrechte niet alle verklaringen over zijn kennis van het christendom meegenomen in de beoordeling. Dat zijn vrouw Iran in en uit kon reizen komt omdat zij niet als verdachte en/of gezochte in het Iraanse systeem is vermeld. Ten onrechte vindt verweerder het vreemd dat er vanuit de familie van eiseres geen aandacht was voor de afwezigheid van eiser bij de begrafenis. Daarnaast stelt verweerder ten onrechte dat de vertaalfouten geen deugdelijke verklaring zijn voor de tegenstrijdige verklaringen van eiser en zijn echtgenote.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Afkering van de islam
4. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder eisers afkering van de islam niet ten onrechte ongeloofwaardig bevonden. Daarbij heeft verweerder van belang mogen achten dat eiser niet inzichtelijk heeft gemaakt wat de afkering van de islam voor hem persoonlijk betekent. Dat eiser zich na zijn afkering vrijer voelde, heeft verweerder onvoldoende mogen vinden om zijn gevoelens te duiden. Hij heeft niet duidelijk gemaakt waar het vrije gevoel vandaan kwam en wat het voor hem deed. Dat eiser gelet op zijn culturele achtergrond niet makkelijk over zijn gevoelens kan praten, betekent niet dat verweerder niet van eiser mag verwachten dat hij zijn asielrelaas inzichtelijk maakt. Verder heeft verweerder het vreemd mogen vinden dat eiser in zijn vrije relaas niet heeft genoemd dat hij is veroordeeld tot 80 zweepslagen voor het drinken van alcohol, terwijl hij later in het gehoor aangeeft dat dat het moment was dat hij zich definitief van de islam heeft afgekeerd. Voorts is in de Iraanse samenleving sprake van modernisering en zijn veel mensen niet erg religieus of praktiserend ingesteld. [1] Verweerder heeft dan ook van eiser mogen verwachten dat hij inzichtelijk maakt waarom hij niet tot die grote groep niet-praktiserende moslims behoort maar een stap verder is gegaan en zich heeft afgekeerd. Dat heeft eiser niet gedaan.
4.1.
De rechtbank volgt verweerder niet in het standpunt dat eiser tegenstrijdig over de tijdlijn van het proces van afkering heeft verklaard. Eiser verklaart in het nader gehoor dat hij in 2006/2007 vragen over de islam kreeg en dat hij in 2009/2010 definitief is afgekeerd van de islam. Voor zover in de zienswijze een afwijkende termijn (4-5 jaar) wordt genoemd maakt verweerder niet duidelijk waarom die verklaring evident tegenstrijdig is met eisers asielrelaas. Daarbij acht de rechtbank van belang dat het om een ruimere periode gaat die al langere tijd in het verleden ligt. Dit leidt echter niet tot een ander oordeel, nu verweerder gelet op hetgeen onder 4. is overwogen de afkering van de islam ongeloofwaardig heeft mogen vinden.
Bekering
5. De rechtbank stelt vast dat verweerder de beoordeling van de geloofwaardigheid van de gestelde afvalligheid en bekering gebaseerd heeft op Werkinstructie (WI) 2019/18
Bekeerlingen. Uit WI 2019/18 volgt dat verweerder bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van een bekering drie elementen betrekt, te weten: de motieven voor en het proces van bekering, de kennis van het nieuwe geloof en de praktische invulling hiervan. Alle drie de elementen worden betrokken bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van de bekering. De verklaringen van de vreemdeling over deze drie elementen moeten steeds bezien worden in hun onderlinge samenhang, maar ook in het licht van de overige omstandigheden, zoals de overige verklaringen van een vreemdeling en door hem verstrekte gegevens in de eventueel eerdere procedures. Volgens WI 2019/18 ligt het zwaartepunt bij de motieven voor en het proces van bekering.
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder eisers verklaringen over zijn bekering niet ten onrechte ongeloofwaardig vindt. Daarbij heeft verweerder van belang mogen achten dat eiser ongerijmd heeft verklaard over de periode nadat hij afstand van de islam had genomen. Zo heeft hij verklaard dat hij niets meer met religie te maken wilde hebben en hij geen onderzoek meer heeft gedaan. [2] In strijd hiermee heeft eiser over dezelfde periode verklaard dat hij wel in een God geloofde en verbinding zocht. [3] Verder heeft verweerder niet ten onrechte geconcludeerd dat eiser zijn motieven om te bekeren onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt. Zo heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat hij na zijn eerste kerkdienst oprecht geïnteresseerd is geraakt in het christendom. Over de kerkdienst heeft hij verklaard dat er een vrolijke sfeer tussen mannen en vrouwen was, maar hij heeft zijn gevoelens daarover niet duidelijk gemaakt. Na de dienst had hij veel vragen, maar hij heeft na zijn terugkeer in Iran pas na twee maanden zijn vragen aan zijn bekeerde broer gesteld. Niet valt in te zien dat hij bij een oprechte interesse in het christendom pas na twee maanden naar antwoorden op zijn vragen zoekt. Verweerder heeft het ook vreemd mogen vinden dat eiser met [C] op openbare plekken over het christendom heeft gepraat, terwijl dit in Iran gevaarlijk is. Eiser heeft verder over zijn gevoelens bij zijn bekering onder andere verklaard blij te zijn, niet meer ongerust te zijn, een begeleider te hebben, rust te hebben en zonden te vergeven. Verweerder heeft deze verklaringen niet ten onrechte algemeen en onvoldoende persoonlijk geacht.
6.1.
Voorts heeft verweerder van belang mogen achten dat eiser wel enige kennis heeft van het christendom, maar dat zijn kennis op belangrijke punten tekortschiet. Zo heeft hij van zijn bijbellessen geleerd dat hij uit de verhalen lessen moet leren. Hij noemt echter maar één voorbeeld uit zijn dagelijks leven. Zijn favoriete Bijbelverhaal vertelt hij feitelijk maar hij verklaart niet wat het persoonlijk voor hem betekent. Ook over Jezus en zijn betekenis voor hem vertelt hij enkel algemeen en onvoldoende persoonlijk. Verder getuigt zijn verklaring dat hij de kerk Leef! bezoekt omdat zijn vrienden daar heen gaan niet. Van eiser mag verwacht worden dat hij kan verklaren waarom hij een bepaalde stroming aanhangt en naar een bepaalde kerk gaat. Er dient immers sprake te zijn van een diepe, innerlijk overtuiging. Over de activiteiten heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat niet is gebleken dat deze zijn gegrond in een diepgewortelde, innerlijke overtuiging. Zo legt hij niet uit waarom het belangrijk voor hem is dat hij naar de kerk gaat en bidt, noch waarom evangeliseren voor hem belangrijk is.
6.2.
Eiser heeft in beroep een verklaring van de pastoraal werker overgelegd. De brief is een bevestiging van dat hij naar de kerk gaat en Bijbellessen volgt. Over deze activiteiten is onder 6.1. al overwogen dat eiser onvoldoende over de persoonlijke betekenis daarvan heeft verklaard. De pastoraal werker stelt in de brief ook dat eiser in woord en daad christelijk is en een bekeerling is die het geloof van Jezus Christus uitstraalt. Verweerder heeft daaraan niet ten onrechte beperkt gewicht toegekend. Het is een eigen oordeel van de pastoraal werker over de oprechtheid van de bekering van eiser zonder dat daar concrete feiten of waarnemingen aan ten grondslag liggen. Daarbij is het aan verweerder om een eigen beoordeling te maken van de oprechtheid van eisers bekering.
6.3.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder de bekering van eiser niet ten onrechte ongeloofwaardig bevonden.
Problemen met de autoriteiten
7. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder de gestelde problemen met de Iraanse autoriteiten naar aanleiding van eisers bekering niet ten onrecht ongeloofwaardig heeft bevonden. Nu eisers bekering ongeloofwaardig is bevonden, doet dit ook afbreuk aan de gestelde problemen met de autoriteiten. Verder heeft verweerder eiser mogen tegenwerpen dat hij meer dan een jaar heeft gewacht met asiel aanvragen. Verweerder heeft zich ook op het standpunt kunnen stellen dat eiser het verband tussen de inval en zijn bekering niet aannemelijk heeft gemaakt. Daarbij is van belang dat eiser ten tijde van zijn vertrek naar Nederland geen problemen met de autoriteiten had. Ook heeft eiser verklaard dat hij slechts vermoed dat de inval geen reguliere inbraak was, maar met zijn bekering te maken had. [4] Daarnaast heeft verweerder het vreemd mogen vinden dat eisers vrouw Iran probleemloos in en uit heeft kunnen reizen. Ook eisers broer is zonder problemen teruggekeerd naar Iran. Niet valt in te zien dat zijn vrouw en broer geen problemen met de Iraanse autoriteiten hebben ondervonden als eiser in de negatieve belangstelling staat. De stelling dat zijn vrouw mogelijk niet als verdachte en/of gezochte in het Iraanse systeem staat vermeld, maakt dat niet anders. Uit de landeninformatie volgt immers wel dat een huwelijk wordt geregistreerd in het geboorte-/identiteitsboekje. [5] Als eiser in de negatieve belangstelling zou staan valt dan ook niet zonder meer in te zien dat de Iraanse autoriteiten zijn vrouw probleemloos zouden laten in- en uitreizen. Ter zitting is verder betoogd dat eiser bij de in- en uitreis van zijn vrouw nog niet in de negatieve belangstelling zou staan omdat het lang kan duren voordat die informatie in de systemen is verwerkt. Daarom heeft zijn echtgenote mogelijk geen problemen ondervonden. Dit betoog volgt de rechtbank niet. Ter zitting is duidelijk geworden dat de informatie uit het Algemeen Ambtsbericht [6] waar eiser naar verwijst over illegale in- en uitreis gaat. Dat was bij de echtgenote van eiser echter niet aan de orde. Dat het lang kan duren voordat negatieve informatie over iemand is verwerkt in de Iraanse systemen volgt daar evenmin uit.
Conclusie
8. Gelet op het voorgaande komt eiser niet in aanmerking voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vreemdelingenwet 2000.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, rechter, in aanwezigheid van
mr.F.E.J. Valk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Algemeen Ambtsbericht Iran maart 2019, p. 30.
2.Verslag nader gehoor, p. 16.
3.Verslag nader gehoor, p. 15 en 16.
4.Verslag van aanvullend gehoor, p. 16.
5.Volgens het Algemeen Ambtsbericht Iran februari 2021, p. 23.
6.Algemeen Ambtsbericht Iran van februari 2021, p. 107.