ECLI:NL:RBDHA:2021:14121

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 december 2021
Publicatiedatum
21 december 2021
Zaaknummer
NL20.14597
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Ugandese vrouw met lesbische geaardheid en de beoordeling van het iMMO-rapport

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 15 december 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Ugandese vrouw die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. Eiseres, geboren in 1991, heeft haar aanvraag gebaseerd op bedreigingen en geweld dat zij heeft ervaren vanwege haar lesbische geaardheid. De aanvraag was eerder afgewezen, maar eiseres heeft een nieuw beroep ingesteld na het indienen van een iMMO-rapport dat haar psychische toestand en de impact van haar ervaringen documenteert.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het iMMO-rapport geen nieuw inzicht biedt in de ongeloofwaardig bevonden verklaringen van eiseres. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris niet voldoende rekening heeft gehouden met de psychische klachten van eiseres, zoals PTSS en depressieve klachten, die haar vermogen om coherent te verklaren hebben beïnvloed. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit in strijd is met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht.

De rechtbank vernietigt het besluit van de staatssecretaris en draagt deze op om een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening moet worden gehouden met de bevindingen uit het iMMO-rapport. Tevens wordt de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die in totaal € 2.970,44 bedragen, inclusief kosten voor deskundigen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen vier weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.14597

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres, V-nummer: [V-nummer 1] ,

mede namens haar minderjarige dochter,
[minderjarige dochter], V-nummer: [V-nummer 2]
(gemachtigde: mr. C.H. van den Berg),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A. de Graaf).

ProcesverloopBij besluit van 3 juli 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL21.14598, op 27 oktober 2021 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen L. Malovic. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Aan de zijde van verweerder zijn eveneens verschenen mr. [A] en
mr. [B] .

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiseres is geboren op [geboortedag] 1991 en heeft de Ugandese nationaliteit. Op 25 december 2017 heeft zij een asielaanvraag ingediend. Daaraan heeft zij ten grondslag gelegd dat zij een goede vriendin heeft die lesbisch is. Vanwege die vriendschap is zij verkracht en bedreigd door een groep mannen. Bij besluit van 12 juni 2018 is de aanvraag van betrokkene afgewezen als ongegrond. Bij uitspraak van 3 december 2018 van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, is het beroep van eiseres niet-ontvankelijk verklaard.
1.1.
Eiseres heeft op 4 december 2018 een tweede asielaanvraag ingediend. Hieraan heeft zij ten grondslag gelegd dat zij lesbisch is en daarom bedreigd wordt in Uganda.
2. Het asielrelaas van eiseres bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
1. Identiteit, nationaliteit en herkomst;
2. Lesbische gerichtheid;
3. Problemen in verband met haar lesbische gerichtheid.
Verweerder acht het eerste relevante element geloofwaardig, maar het tweede en derde niet. Eiseres heeft oppervlakkig en algemeen verklaard over haar seksuele geaardheid. Zij heeft haar persoonlijke gevoelens en ervaringen niet inzichtelijk weten te maken. De overgelegde verklaringen en dreigbrieven onderbouwen de gestelde bedreigingen niet. Eiseres refereert niet aan de bedreiging die haar zus heeft ontvangen en niet over die zij van haar oom heeft ontvangen. Verder werpt verweerder haar tegen dat zij de dreigbrieven van de
Anti Abominations Movement Ugandaniet eerder heeft overgelegd.
Waarom is eiseres het niet eens met het bestreden besluit?
3. Eiseres voert aan dat verweerder een onjuist referentiekader heeft gehanteerd en tijdens het horen onvoldoende rekening met eiseres heeft gehouden. Verweerder had rekening moeten houden met haar cultuur, afkomst, psychische problemen en trauma. Eiseres verwijst in dat kader naar het onderzoek van het iMMO [1] van 14 april 2021, de uitspraak van de hoogste bestuursrechter van 6 februari 2020 [2] en een rapport van Bureau Kleurkracht van 14 mei 2018. Verder heeft verweerder ten onrechte de seksuele geaardheid ongeloofwaardig bevonden. Zij heeft voldoende over haar seksuele geaardheid verklaard. Verweerder heeft echter niet alle verklaringen meegenomen in de beoordeling. Haar houding tijdens het gehoor en haar verklaringen passen bij wat gebruikelijk is in de Ugandese cultuur. Verweerder heeft daar onvoldoende rekening mee gehouden. Daarnaast is verweerder ten onrechte alleen ingegaan op aanvullende verklaringen in de zienswijze over religie, maar de aanvullende verklaringen over de jeugd, seksuele voorkeur en relatie met [C] zijn in het bestreden besluit niet verder beoordeeld. Door niet duidelijk te maken of aan de notariële akten meer gewicht dient te worden toegekend of niet heeft verweerder het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd. Eiseres verwijst naar de Werkinstructie (WI) 2019/17 en de uitspraak van de hoogste bestuursrechter van 12 mei 2021 [3] . Tot slot is het inreisverbod onevenredig bezwarend voor eiseres.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Het gevolg van het iMMO-rapport voor de ongeloofwaardig geachte verklaringen
4. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom het iMMO-rapport geen nieuw inzicht biedt ten aanzien van de ongeloofwaardig bevonden verklaringen. De rechtbank stelt vast dat het iMMO-rapport van na het bestreden besluit dateert. De conclusies uit het rapport heeft verweerder dus niet bij het gehoor opvolgende aanvraag en het bestreden besluit kunnen betrekken. De rechtbank is echter van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de conclusies van het iMMO geen ander licht op het ongeloofwaardig geachte asielrelaas werpen.
4.1.
Uit het iMMO-rapport volgt dat zowel schaamte, angst voor negatieve consequenties van het ontdekt worden van haar gestelde seksuele geaardheid, vermijding, wantrouwen en een neiging tot gehoorzaam zijn en om alleen antwoord te geven op gestelde vragen, het vermogen van eiseres om compleet, consistent en coherent te verklaren zeer waarschijnlijk hebben belemmerd, met name op het gebied van haar gestelde seksuele geaardheid en het gestelde seksuele geweld. Daarnaast is er bij eiseres sprake van PTSS klachten, depressieve klachten, stressgerelateerde lichamelijke klachten en forse concentratieproblemen. Ook is zij een volgzame en subassertieve vrouw.
4.2.
De rechtbank ziet in het licht van deze conclusies uit het iMMO-rapport aanleiding voor het oordeel dat het aannemelijk is dat eiseres tijdens het gehoor niet volledig kon verklaren dan wel dat bij het gehoor onvoldoende rekening is gehouden met haar beperkte vermogen daartoe. Daarbij acht de rechtbank van belang dat in het rapport [4] meerdere concrete voorbeelden worden gegeven van momenten in het gehoor waar eiseres de gestelde vraag niet goed lijkt te begrijpen of aangeeft dat het niet goed met haar gaat, maar vervolgens desondanks door wil gaan met het gehoor. Dit klemt temeer nu verweerder eiseres tegenwerpt dat zij slechts summier en onvoldoende concreet weet te verklaren over haar geaardheid en haar relaties.
4.3.
De rechtbank volgt verweerder niet in zijn stelling dat het iMMO-rapport onvoldoende concludent is en niet inzichtelijk maakt dat eiseres ten tijde van het nader gehoor niet in staat was concrete verklaringen af te leggen. De conclusies van het iMMO rapport zijn gebaseerd op psychologische testen en het rapport is opgesteld door twee psychiaters in samenwerking met collega-artsen en psychologen. Het feit dat eiseres een hevige emotionele herbeleving had tijdens het iMMO-onderzoek en niet tijdens het gehoor van 15 november 2019 bij verweerder, maakt niet dat de conclusies uit het iMMO-rapport geen betekenis kunnen hebben voor de waardering van de verklaringen van eiseres tijdens het gehoor waarin een dergelijke emotionele episode niet voor is gevallen. Het onderzoek is evenwel gebaseerd op gesprekken met eiseres en verschillende testen en waarnemingen die de conclusie(s) van het rapport ondersteunen. In dat licht kan niet zonder meer gesteld worden dat de emotionele episode tijdens het forensisch onderzoek bepalend voor die conclusies is geweest. Het enkele feit dat tijdens het gehoor niet een dergelijke emotionele episode plaatsvond, is dan ook geen aanwijzing dat zij bij het gehoor kennelijk in staat was haar volledige verhaal te doen. Hierbij is tevens van belang dat verweerder deze tegenwerping niet heeft onderbouwd met het oordeel van een medisch deskundige. De hiermee samenhangende stelling dat tijdens het gehoor niet over de verkrachting is gesproken en tijdens het iMMO-onderzoek wel, doet daar om gelijke redenen niet aan af. Daarbij geldt dat het iMMO heeft geconcludeerd dat eiseres lijdt aan PTSS-klachten en depressieve klachten als gevolg van de door verweerder geloofwaardig geachte verkrachting. Naar het oordeel van de rechtbank kan er niet zonder meer vanuit worden gegaan dat die klachten niet van invloed zijn geweest op het gehoor enkel omdat die verkrachting in het betreffende gehoor geen onderwerp van gesprek is geweest.
4.4.
Gelet op het voorgaande is niet uitgesloten dat als deze bevindingen eerder bij verweerder bekend waren geweest, het gehoor op een andere manier plaats had gevonden met extra waarborgen en aandacht voor de psychische klachten van eiseres. Evenmin valt dan ook uit te sluiten dat eiseres met die extra waarborgen en aandacht, en in een meer vertrouwde omgeving wel concreter of uitgebreider over haar seksuele geaardheid en relaties had kunnen verklaren.
Conclusie
5. Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit omdat het in strijd is genomen met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. De overige beroepsgronden behoeven daarom geen bespreking meer. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtgevolgen in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Hierbij is van belang dat het horen van eiseres met inachtneming van de bevindingen van het iMMO-rapport en het beoordelen van haar asielrelaas bij uitstek een taak is die verweerder dient te verrichten. Verweerder is het beste in staat in dit verband de regie te voeren. De rechtbank zal verweerder daarom opdragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
6. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde van € 748,- per punt en wegingsfactor 1). Ook de kosten voor het opstellen van het iMMO-rapport komen voor vergoeding in aanmerking. Het iMMO-rapport geeft aanleiding voor de gegrondverklaring van het beroep, hetgeen maakt dat eiseres in redelijkheid heeft kunnen besluiten het rapport te laten opstellen. Vervolgens dient te worden beoordeeld of de opgevoerde kosten eveneens redelijk zijn. Het iMMO-rapport heeft volgens een door eiseres ingebrachte factuur € 5.250,- gekost. Een urenspecificatie ontbreekt op de factuur. Volgens het iMMO-rapport begon het onderzoek om 10:45 uur en eindigde het om 16:20 uur. Het onderzoek heeft dus ongeveer vijf en een half uur geduurd (inclusief pauzes). Uit het rapport volgt verder dat het onderzoek is uitgevoerd door twee psychiaters. De rechtbank overweegt dat het bedrag van de kosten van een deskundige bedoeld in artikel 1, aanhef en onderdeel b, van het Besluit proceskosten bestuursrecht wordt vastgesteld met overeenkomstige toepassing van het bepaalde bij of krachtens de Wet tarieven in strafzaken. De rechtbank stelt vast dat voor het opstellen van een iMMO-rapport in strafzaken geen speciaal tarief is bepaald. Op grond van artikel 6 van het Besluit tarieven in strafzaken geldt dan een uurtarief van € 134,04 per uur. Nu een urenspecificatie en verdere onderbouwing ontbreekt, gaat de rechtbank uit van genoemd uurtarief en een onderzoeksduur van vijf en een half uur, zoals is af te leiden uit het iMMO-rapport. De rechtbank stelt de kosten voor het iMMO-rapport die verweerder dient te vergoeden daarom vast op € 1.474,44 (€ 134,04 x 5,5 uur x 2 deskundigen), vermeerderd met de daarover verschuldigde omzetbelasting. [5]

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.970,44, waarvan € 1.496,- is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en waarvan € 1.474,44 kosten van deskundigen betreft; dit laatste bedrag moet worden vermeerderd met de daarover verschuldigde omzetbelasting.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, rechter, in aanwezigheid van
mr.F.E.J. Valk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Instituut voor Mensenrechten en Medisch Onderzoek.
2.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van
3.Uitspraak van de Afdeling van 12 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:977.
4.iMMO-rapport p.18-19
5.Volgens de uitspraak van de Afdeling van 26 april 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1423.