ECLI:NL:RBDHA:2021:14105

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 december 2021
Publicatiedatum
21 december 2021
Zaaknummer
AWB 20/2880
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunningen van kennismigrant en gezinsleden wegens niet afgedragen premies en belastingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers, [Naam 1] en [Naam 2], en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eisers, van Russische nationaliteit, hadden een verblijfsvergunning voor arbeid als kennismigrant en verblijf bij een gezinslid. De staatssecretaris had op 10 maart 2020 het bezwaar van eisers tegen de intrekking van hun verblijfsvergunningen ongegrond verklaard, omdat de vereiste premies en belastingen niet waren afgedragen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verblijfsvergunning van eiser terecht was ingetrokken, omdat zijn middelen van bestaan niet zelfstandig waren. De verblijfsvergunning van eiseres en hun kind was afhankelijk van die van eiser en werd om dezelfde reden ingetrokken. De rechtbank oordeelde dat de beroepsgronden van eisers niet voldoende onderbouwd waren en verklaarde het beroep ongegrond. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep binnen vier weken.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 20/2880

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam 1], V-nummer: [Nummer 1] , eiser

[Naam 2], V-nummer: [Nummer 2], eiseres
mede namens hun minderjarige kind
[Naam Kind], V-nummer: [Nummer Kind]
hierna tezamen: eisers,
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. G.T. Cambier).

Procesverloop

Bij besluit van 10 maart 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen de intrekking van hun verblijfsvergunningen ongegrond verklaard.
Eisers hebben beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 10 november 2021. Partijen zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen.

Overwegingen

1. Eisers stellen te zijn geboren op respectievelijk [Geboortedatum 1], [Geboortedatum 2] en [Geboortedatum 3] en allen de Russische nationaliteit te bezitten. Met ingang van 20 december 2018 is eiser in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor het doel ‘arbeid als kennismigrant’. De verblijfsvergunning is gebaseerd op het dienstverband van eiser bij [Naam 3]., referent. Eiseres en het kind van eisers zijn met ingang van 20 december 2018 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor het doel ‘verblijf als familie- of gezinslid bij eiser’. Bij besluit van 20 augustus 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder deze verblijfsvergunningen ingetrokken met terugwerkende kracht tot 20 december 2018.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit kennelijk ongegrond verklaard. Verweerder heeft overwogen dat gebleken is dat het salaris van eiser niet door referent is uitbetaald, maar door [Naam 4].. Verder is niet gebleken dat eisers salaris zelfstandig is, aangezien de vereiste premies en belastingen nog niet zijn afgedragen. Eiser voldoet niet langer aan de beperking waaronder zijn verblijfsvergunning is verleend en zijn verblijfsvergunning is daarom terecht ingetrokken. De verblijfsvergunning van eiseres en het kind is ook terecht ingetrokken, omdat deze afhankelijk is van het verblijfsrecht van eiser.
3. Op wat eisers daartegen aanvoeren, wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Eisers voeren aan dat de boekhouder namens referent en [Naam 4] aangifte van loonheffing heeft gedaan. De boekhouder heeft aangegeven dat hij voortdurend overleg heeft met de Belastingdienst om alle aangiften te doen en zo nodig een regeling kan treffen. De Belastingdienst heeft het premiepercentage voor de Werkhervattingskas niet vastgesteld. De boekhouder kan om die reden de loonstroken van eiser niet opstellen en verstrekken.
5. Artikel 3.73, eerste lid, aanhef en onder a, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) bepaalt dat de middelen van bestaan, zoals bedoeld in artikel 16, eerste lid en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000, in ieder geval zelfstandig zijn indien zij verworven zijn uit wettelijk toegestane arbeid in loondienst, voorzover de vereiste premies en belastingen zijn afgedragen.
6. Uit de gronden van beroep volgt dat referent de vereiste premies en belastingen nog niet heeft afgedragen. Voor zover eiser stelt dat dit wel het geval is, is dit standpunt niet onderbouwd met stukken. Verweerder stelt zich dan ook terecht op het standpunt dat eiser niet voldoet aan het bepaalde in artikel 3.73, eerste lid, aanhef en onder a, van het Vb.
7. Verweerder heeft reeds om de reden dat eisers middelen van bestaan niet zelfstandig zijn de verblijfsvergunning van eiser terecht ingetrokken. De overige beroepsgronden kunnen daarom onbesproken blijven.
8. Nu de verblijfsvergunning van eiser terecht is ingetrokken, heeft verweerder ook terecht de daarvan afhankelijke verblijfsvergunning van eiseres en het kind van eisers ingetrokken.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. W. van Loon, griffier, op 8 december 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.