ECLI:NL:RBDHA:2021:14105
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Intrekking verblijfsvergunningen van kennismigrant en gezinsleden wegens niet afgedragen premies en belastingen
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers, [Naam 1] en [Naam 2], en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eisers, van Russische nationaliteit, hadden een verblijfsvergunning voor arbeid als kennismigrant en verblijf bij een gezinslid. De staatssecretaris had op 10 maart 2020 het bezwaar van eisers tegen de intrekking van hun verblijfsvergunningen ongegrond verklaard, omdat de vereiste premies en belastingen niet waren afgedragen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verblijfsvergunning van eiser terecht was ingetrokken, omdat zijn middelen van bestaan niet zelfstandig waren. De verblijfsvergunning van eiseres en hun kind was afhankelijk van die van eiser en werd om dezelfde reden ingetrokken. De rechtbank oordeelde dat de beroepsgronden van eisers niet voldoende onderbouwd waren en verklaarde het beroep ongegrond. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep binnen vier weken.