ECLI:NL:RBDHA:2021:14098

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 december 2021
Publicatiedatum
20 december 2021
Zaaknummer
SGR 20/6083
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van onvoldoende onderbouwde beperkingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de weigering van een WIA-uitkering aan eiser, die zich had ziek gemeld vanwege gezondheidsklachten. Eiser had eerder een uitkering op grond van de Ziektewet ontvangen, maar zijn aanvraag voor een WIA-uitkering werd door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen afgewezen. De rechtbank oordeelde dat verweerder de beperkingen van eiser voldoende in kaart had gebracht en dat de rapporten van de verzekeringsartsen zorgvuldig waren opgesteld. Eiser voerde aan dat hij niet in staat was om de geduide functies te vervullen vanwege psychische en lichamelijke klachten, maar de rechtbank oordeelde dat er geen voldoende onderbouwing was voor deze stellingen. De rechtbank concludeerde dat de medische beoordeling van verweerder op goede gronden berustte en dat het beroep van eiser ongegrond werd verklaard. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige rapportage door verzekeringsartsen en de noodzaak voor eisers om hun claims adequaat te onderbouwen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/6083

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 december 2021 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. B.B.A. Willering),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: C. Schravesande).

Procesverloop

Bij besluit van 4 februari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder bepaald dat eiser per 22 januari 2020 geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA).
Bij besluit van 3 september 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via Skype plaatsgevonden op 8 november 2021. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser was voorheen werkzaam als bedrijfsleider voor gemiddeld 39,83 uur per week. Eiser heeft zich op 29 december 2017 ziek gemeld wegens belemmerende gezondheidsklachten. Per 1 februari 2018 heeft verweerder aan eiser een uitkering op grond van de Ziektewet toegekend. Op 21 oktober 2019 heeft eiser een WIA-uitkering aangevraagd. Dit heeft geleid tot het primaire besluit.
2. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat eiser per 22 januari 2020 minder dan 35% arbeidsongeschikt is en daarom geen recht heeft op een WIA-uitkering. Aan deze besluitvorming heeft verweerder de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) en de arbeidsdeskundige b&b ten grondslag gelegd.
3. Eiser voert in beroep aan dat hij de geduide functies van productiemedewerker industrie (sbc-code: 111180), monteur printplaten (sbc-code 267651) en monteur reparatie smartphones en tablets (sbc-code 267032) niet kan vervullen vanwege zijn psychische en lichamelijke klachten, zijn persoonlijkheidsstoornis en zijn angststoornis. Eiser is hoog sensitief en heeft daardoor erg last van prikkels zoals drukte, verlichting en geluiden. Voorts stelt eiser zich op het standpunt dat hij niet langdurig kan zitten of staan, terwijl hij dit in alle functies wel zou moeten. Bij de functie productiemedewerker industrie moet eiser tevens heel geconcentreerd werken en moet hij een goed geheugen hebben. Uit de informatie van Parnassia blijkt dat eiser last heeft van concentratie- en geheugenproblemen en om die reden kan hij de functie productiemedewerker dan ook niet vervullen. Eiser begrijpt niet waarom de verzekeringsarts b&b geen beperkingen stelt ten aanzien van concentratie- en geheugenproblemen.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
4.1
De rechtbank stelt voorop dat verweerder zijn besluiten over de mate van arbeidsongeschiktheid van een betrokkene mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, indien deze rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende duidelijk zijn. Dit betekent niet dat deze rapporten en het daarop gebaseerde besluit in beroep niet kunnen worden aangevochten. Het is echter aan de betrokkene om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, niet voldoende duidelijk zijn, dan wel dat de in de rapporten gegeven beoordeling onjuist is.
4.2
De primaire arts heeft eiser op 22 januari 2020 medisch onderzocht en hiervan rapport opgesteld, geaccordeerd door de verzekeringsarts. In het rapport is vermeld dat de belangrijkste beperkingen in de belastbaarheid op cognitief gebied zijn: onverwachte en conflictueuze situaties, deadlines, samenwerken en het hanteren van emotionele problemen van anderen. Op fysiek gebied: zwaar tillen/dragen, frequent buigen/hurken, knellende beschermende kleding, zware beschermende kleding, hitte, handelingen boven schouderhoogte, veel staan, veel (trap)lopen, klimmen, zwaar trillend handgereedschap. De primaire arts geeft aan dat er een beperking wordt aangenomen voor nachtdiensten om een goed dag/nachtritme te ondersteunen en houdt de urenbeperking van maximaal 8 uur per dag en 40 uur per week uit de Ziektewetbeoordeling in stand. Er is geen reden om een sterkere urenbeperking aan te nemen. De beperkingen van eiser zijn neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 22 januari 2020.
4.3
Naar aanleiding van het bezwaar heeft de verzekeringsarts b&b op 31 augustus 2020 een rapport opgesteld, gebaseerd op dossieronderzoek, aanvullend verzekeringsgeneeskundig onderzoek en de ingebrachte brief van Parnassia behandelaar B. Jobse van 18 februari 2020. In het rapport is vermeld dat eiser niet voldoet aan de criteria ‘geen benutbare mogelijkheden’. De klachten van hypochondrie geven aanleiding om eiser beperkt te achten voor het werken in de gezondheidszorg. Daarnaast zal eiser aanvullend beperkt worden geacht voor het werken in gevaar opleverende omstandigheden en beroepsmatig chauffeuren vanwege het gebruik van medicatie waardoor hij verminderd alert kan zijn. Volgens de verzekeringsarts b&b ontbreken nieuwe medische gegevens voor verdergaande beperkingen. De primaire arts heeft voldoende rekening gehouden met de aanwezige ziektebeelden en de daaruit voortvloeiende beperkingen. De aanvullende beperkingen van eiser zijn neergelegd in de FML van 31 augustus 2020.
4.4
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. De verzekeringsarts b&b heeft dossieronderzoek verricht, eiser medisch onderzocht en de in bezwaar ingebrachte medische informatie bij de oordeelsvorming betrokken. Uit het medisch rapport blijkt dat alle klachten van eiser en alle beschikbare informatie zijn meegenomen in de beoordeling.
4.5
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de beperkingen van eiser in voldoende mate in kaart gebracht. In het kader van de stelling van eiser dat uit de informatie van Parnassia blijkt dat hij concentratie- en geheugenproblemen heeft, overweegt de rechtbank dat de verzekeringsarts b&b in het medisch rapport heeft aangegeven dat de beperkingen in de FML voldoende de beperkingen ondervangen die uit de brief van Parnassia voortvloeien. Dat bij eiser sprake zou zijn van deze concentratie- en geheugenproblemen, leest de rechtbank niet in de brief van Parnassia. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser aangevoerd dat de medicatie van eiser kan leiden tot verminderde alertheid en hij daarom niet langdurig geconcentreerd kan zijn. De rechtbank overweegt dat ten aanzien van eisers medicatiegebruik beperkingen zijn opgenomen in de FML, namelijk niet beroepsmatig chauffeuren en werk zonder verhoogd persoonlijk risico. Dat eiser verminderd alert kan zijn vanwege zijn medicatie, betekent niet dat eiser (ook) problemen in de concentratie en het geheugen ervaart. Dat eiser concentratie- en geheugenproblemen ervaart, blijkt verder niet uit medisch objectiveerbare informatie. Wat betreft de stelling van eiser dat bij hem sprake is van hoog sensitiviteit, overweegt de rechtbank dat eiser deze stelling in het geheel niet heeft onderbouwd. Wat betreft de stelling van eiser dat hij niet langdurig kan zitten of staan, merkt de rechtbank op dat voor staan beperkingen zijn opgenomen in de FML. Dat eiser niet langdurig zou kunnen zitten, heeft hij niet nader onderbouwd. In hetgeen eiser naar voren heeft gebracht, ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de verzekeringsgeneeskundige beoordeling. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de beperkingen van eiser in voldoende mate in kaart gebracht.
4.6
Het vorenstaande betekent dat de medische component van het bestreden besluit naar het oordeel van de rechtbank op goede gronden berust. De beroepsgronden treffen geen doel.
5. De rechtbank heeft tot slot de functies bestudeerd die door de primaire arbeidsdeskundige zijn geduid en door de arbeidsdeskundige b&b in het rapport van 2 september 2020 akkoord zijn bevonden. Met betrekking tot deze functies heeft eiser aangevoerd dat hij deze functies niet kan uitvoeren vanwege zijn klachten. In dit kader geeft de arbeidsdeskundige b&b aan dat de belastingeisen in de geduide functies de belastbaarheid ten aanzien van eisers psychische en lichamelijke klachten niet overschrijden. Wat betreft de door eiser gestelde ongeschiktheid voor de functie productiemedewerker industrie merkt de arbeidsdeskundige b&b op dat door de verzekeringsarts b&b geen beperkingen zijn gesteld ten aanzien van concentratie en coördinatie ogen/handen. Volgens de arbeidsdeskundige b&b is er daarom geen aanleiding de functie van productiemedewerker industrie op deze aspecten te belastend te achten. In hetgeen eiser heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanwijzingen dat deze functies, die zijn geduid aan de hand van de beperkingen van eiser in de FML, niet geschikt voor eiser zouden zijn. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de geduide functies passen binnen de belastbaarheid van eiser.
6. Uit het voorgaande volgt dat verweerder naar het oordeel van de rechtbank terecht en op goede gronden een WIA-uitkering aan eiser met ingang van 22 januari 2020 heeft geweigerd.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.B. Wijnholt, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Klaus, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 10 december 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.