ECLI:NL:RBDHA:2021:14096

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 december 2021
Publicatiedatum
20 december 2021
Zaaknummer
SGR 20/545
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

WIA-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de WIA-uitkering van eiseres, die eerder ziek was geworden en een uitkering ontving op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, waarin werd vastgesteld dat haar uitkering niet zou wijzigen. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder deugdelijk heeft gemotiveerd dat er bij eiseres geen sprake is van medisch objectiveerbare toegenomen klachten en beperkingen. Eiseres had eerder een WIA-uitkering aangevraagd, maar deze was geweigerd op basis van een beoordeling van haar arbeidsongeschiktheid. Na een wijzigingsformulier waarin eiseres aangaf toegenomen klachten te ervaren, heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de medische rapporten van de verzekeringsartsen als zorgvuldig en voldoende duidelijk beoordeeld. Eiseres voerde aan dat de bevindingen van haar eigen expert niet waren meegenomen, maar de rechtbank oordeelde dat de rapporten van de verzekeringsartsen van verweerder op goede gronden berustten. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard, wat betekent dat de beslissing van verweerder om de WIA-uitkering niet te wijzigen, in stand blijft.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/545

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 december 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. J.P.J. van de Griend),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: M.L. Steeksma-Valente).

Procesverloop

Bij besluit van 15 november 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder bepaald dat de uitkering die eiseres ontvangt ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) niet wijzigt.
Bij besluit van 12 december 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 oktober 2021. Partijen zijn overeenkomstig voorafgaand bericht niet verschenen.

Overwegingen

1.1
De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiseres was voorheen werkzaam als begeleider van gehandicapten voor gemiddeld 16,83 uur per week. Vanuit een situatie van werkloosheid heeft eiseres zich op 26 maart 2015 ziek gemeld vanwege verschillende medische klachten. Op 1 december 2016 heeft eiseres een WIA-uitkering aangevraagd. Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft verweerder bij besluit van 1 februari 2017 geweigerd aan eiseres met ingang van 23 maart 2017 een WIA-uitkering toe te kennen. Eiseres heeft tegen het besluit van 1 februari 2017 bezwaar gemaakt. Naar aanleiding van het bezwaar is eiseres voor 35,7% arbeidsongeschikt geacht. Verweerder heeft aanleiding gezien opnieuw de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres per 26 maart 2015 te beoordelen. Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft verweerder geconcludeerd dat de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres per 26 maart 2015 op arbeidskundige gronden 100% is. Bij beslissing op bezwaar van 11 oktober 2017 heeft verweerder vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres met ingang van 18 januari 2017 35,7% bedraagt. Het beroep tegen dit besluit is bij uitspraak van deze rechtbank van 27 augustus 2018 gegrond verklaard, waarbij is bepaald dat de rechtgevolgen van het besluit in stand blijven. In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep (CRvB) bij uitspraak van 9 juni 2021 de uitspraak van de rechtbank bevestigd.
1.2
Middels een wijzigingsformulier heeft eiseres op 22 mei 2018 aangegeven toegenomen klachten te ervaren sinds begin mei 2018. Dit heeft geleid tot het primaire besluit.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat de medische situatie van eiseres ongewijzigd is ten opzichte van de eerdere beoordeling van 16 maart 2018. Eiseres heeft daarom geen recht op een hogere WIA-uitkering. Aan deze besluitvorming heeft verweerder het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) ten grondslag gelegd.
3. Eiseres voert aan dat verweerder ten onrechte de bevindingen van de door haar ingeschakelde expert en verzekeringsarts naast zich neer heeft gelegd en terug is gevallen op de bevindingen van de verzekeringsarts van verweerder. Uit het rapport van de door eiseres ingeschakelde expert komt naar voren dat zij meer beperkt is dan door verweerder is aangenomen. Eiseres is dan ook van mening dat zij meer beperkingen heeft dan door verweerder wordt aangenomen. Daarnaast stelt eiseres zich op het standpunt dat de geduide functies haar belastbaarheid overschrijden. Eiseres is inmiddels voor een aantal uur aan het werk in een omgeving waarbij veel rekening wordt gehouden met haar beperkingen. Zij heeft haar uren langzaam op kunnen bouwen naar 12 uur per week. De door verweerder voorgestelde 40 uur per week die zij zou kunnen werken kan eiseres niet volgen.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
4.1
De rechtbank stelt voorop dat verweerder zijn besluiten over de mate van arbeidsongeschiktheid van een betrokkene mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, indien deze rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende duidelijk zijn. Dit betekent niet dat deze rapporten en het daarop gebaseerde besluit in beroep niet kunnen worden aangevochten. Het is echter aan de betrokkene om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, niet voldoende duidelijk zijn, dan wel dat de in de rapporten gegeven beoordeling onjuist is.
4.2
De primaire verzekeringsarts heeft op 15 november 2018 een rapport opgesteld, gebaseerd op dossieronderzoek en bestudering van de opgevraagde medische informatie van huisarts R.S. Gebel van 18 oktober 2018. Uit de medische informatie van de huisarts blijkt dat de klachten van eiseres onveranderd zijn. Zij blijft veel last houden van de pijnklachten in haar benen, ondanks oefeningen en massages. Er zijn geen behandelopties. De verzekeringsarts heeft vervolgens in het rapport vermeld dat uit het huidige onderzoek, na bestudering van alle aanwezige (medische) informatie naar voren komt dat in vergelijking tot het laatste onderzoek op 16 maart 2018 van de verzekeringsarts b&b, hoewel door eiseres aangegeven klachten subjectief ernstiger worden ervaren, de medische informatie niet leidt tot wijziging van de belastbaarheid. Per begin mei 2018 is de belastbaarheid conform de eerder opgestelde FML van 16 maart 2018.
4.3
Naar aanleiding van het bezwaar heeft de verzekeringsarts b&b op 25 november 2019 een rapport opgesteld, gebaseerd op dossieronderzoek. De verzekeringsarts b&b concludeert hierin dat er vanuit medisch oogpunt geen noodzaak is om af te wijken van het oordeel van de primaire verzekeringsarts.
4.4
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. De verzekeringsarts b&b heeft dossieronderzoek verricht. Uit het medisch rapport blijkt dat alle klachten van eiseres en alle beschikbare informatie zijn meegenomen in de beoordeling.
4.5
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder deugdelijk gemotiveerd dat bij eiseres geen sprake is van medisch objectiveerbare toegenomen klachten en beperkingen.
De verzekeringsarts b&b heeft overwogen dat er in bezwaar geen nieuwe medische feiten naar voren komen. Uit de gegevens van de huisarts kan niet worden vastgesteld dat er een evident objectiveerbare wijziging is opgetreden in het medisch beeld. De door eiseres in bezwaar ingebrachte stukken zijn al ingebracht in het kader van de hoger beroepsprocedure en bevatten volgens de verzekeringsarts b&b geen nieuwe medische feiten voor de geclaimde datum toename in klachten en beperkingen.
In hetgeen eiseres heeft aangevoerd, ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan het oordeel van de verzekeringsarts b&b. De stelling van eiseres dat verweerder ten onrechte de bevindingen van de door haar ingeschakelde expert en verzekeringsarts naast zich heeft neergelegd, wordt niet gevolgd gelet op de uitspraak van de CRvB van 9 juni 2021 op het hoger beroep van eiseres. Uit die uitspraak blijkt dat eiseres in hoger beroep ter onderbouwing van haar standpunt een rapport van orthopedisch chirurg C.M.T. Plasmans en een rapport van verzekeringsarts P.J.A. Colsen in geding heeft gebracht. De CRvB heeft aanleiding gezien een deskundige in te schakelen. Die deskundige kwam tot de conclusie dat de belastbaarheid van eiseres op 18 januari 2017 door verweerder juist is vastgesteld, conform de FML van 16 maart 2018. Nu uit de door eiseres in deze procedure overgelegde brief van verzekeringsarts P. Colsen geen nieuwe medische informatie naar voren komt, is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de belastbaarheid van eiseres per begin mei 2018 conform de FML van 16 maart 2018 is en dat bij eiseres dan ook geen sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid.
4.6
Het vorenstaande betekent dat de medische component van het bestreden besluit naar het oordeel van de rechtbank op goede gronden berust. De beroepsgronden treffen geen doel.
5. Verweerder heeft vastgesteld dat bij eiseres geen sprake is van toegenomen beperkingen en heeft daarmee, naar het oordeel van de rechtbank terecht, geen grond gezien om een onderzoek te laten verrichten door een arbeidsdeskundige. De rechtbank kan eiseres dan ook niet volgen in haar stelling dat de geduide functies haar belastbaarheid overschrijden, nu er in onderhavige procedure geen functies worden geduid voor eiseres.
6. Uit het voorgaande volgt dat verweerder naar het oordeel van de rechtbank terecht en op goede gronden de WIA-uitkering van eiseres niet heeft gewijzigd.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Verloop, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Klaus, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 december 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.