ECLI:NL:RBDHA:2021:14095

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 december 2021
Publicatiedatum
20 december 2021
Zaaknummer
SGR 20/3913
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid en de medische onderbouwing van de WIA-uitkering

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 8 december 2021, is het beroep van eiser tegen het besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) gegrond verklaard. Eiser ontving een WIA-uitkering en was eerder voor 100% arbeidsongeschikt verklaard. Het UWV wijzigde deze beoordeling en achtte eiser per 1 maart 2018 voor 45-55% arbeidsongeschikt, wat leidde tot de beëindiging van de loonaanvullingsuitkering per 1 juni 2022. Eiser was het niet eens met deze wijziging en stelde dat de medische onderbouwing onvoldoende was, met name omdat de verzekeringsarts b&b de eerder aangenomen urenbeperking had laten vervallen zonder overtuigende motivering.

De rechtbank oordeelde dat de medische onderbouwing van de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid niet voldeed aan de eisen van zorgvuldigheid en duidelijkheid. De rechtbank stelde vast dat de verzekeringsarts b&b onvoldoende had gemotiveerd waarom de urenbeperking was komen te vervallen, terwijl er geen verbetering van de gezondheidstoestand van eiser was vastgesteld. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg het UWV op om een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de overwegingen in deze uitspraak. Tevens werd het UWV veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser, die op € 1.496,- werden vastgesteld.

Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling en de noodzaak voor het UWV om besluiten goed te onderbouwen, vooral wanneer het gaat om wijzigingen in de mate van arbeidsongeschiktheid.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/3913

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 december 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. E. van den Bogaard),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: T. Eversteijn).
Als derde-partij neemt aan het geding deel:
Achmea Schadeverzekeringen N.V., te Apeldoorn
(gemachtigde: mr. L.J.Y. Hoeneveld-Mol).

Procesverloop

Bij besluit van 10 juli 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de uitkering die eiser op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) ontvangt per 1 mei 2018 gewijzigd en eiser 80 tot 100% arbeidsongeschikt geacht.
Bij besluit van 18 mei 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van de derde-partij tegen het primaire besluit gegrond verklaard, het primaire besluit herroepen, eiser per 1 maart 2018 voor 45-55% arbeidsongeschikt geacht en beslist dat de loonaanvullingsuitkering die eiser op grond van de Regeling werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA) ontvangt, per 1 juni 2022 wordt beëindigd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via Skype en telefonische verbinding plaatsgevonden op 27 oktober 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De derde-partij is niet verschenen.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiser was voorheen werkzaam als box medewerker voor gemiddeld 45 uur per week. Eiser heeft zich op 9 november 2011 ziek gemeld wegens gezondheidsklachten. Aan eiser is per 6 november 2013 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 100%. Aan eiser is per 6 mei 2016 een loonaanvullingsuitkering toegekend. Naar aanleiding van een aanvraag herbeoordeling namens eisers voormalige werkgever heeft verweerder eiser per 23 mei 2016 voor 72,99% arbeidsongeschikt geacht. Op 14 mei 2019 heeft eiser bij verweerder aangegeven dat zijn gezondheid is verslechterd wegens toegenomen pijnklachten en psychische klachten. Dit heeft geleid tot het primaire besluit. Omdat geen passende functies geduid konden worden, heeft verweerder de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser hierbij vastgesteld op 80 tot 100%.
2. De derde-partij heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van de derde-partij gegrond verklaard en het primaire besluit herroepen. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat eiser per 1 maart 2018 46,51% arbeidsongeschikt wordt geacht. Dit betekent dat eiser tot 1 juni 2022 recht heeft op een WGA-loonaanvullingsuitkering. Aan deze besluitvorming heeft verweerder de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) en de arbeidsdeskundige b&b ten grondslag gelegd.
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en voert aan dat het medische beeld van eiser per 1 maart 2018 niet wezenlijk afwijkt van het beeld zoals dat tijdens het onderzoek op 28 april 2016 door de verzekeringsarts is vastgesteld. Om die reden acht eiser de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 28 april 2016 ook per 1 maart 2018 van toepassing, inclusief de aangenomen urenbeperking van 4 uur per dag en 20 uur per week. De verzekeringsarts b&b laat de urenbeperking vervallen en uit de motivering daarvoor blijkt dat dit niet het gevolg is van een verbetering van de medische situatie, maar alleen omdat deze niet in overeenstemming zou zijn met de richtlijn duurbelastbaarheid in arbeid. Eiser stelt zich op het standpunt dat de door de verzekeringsarts b&b gegeven motivering voor het vervallen van de urenbeperking niet voldoet aan de eis die de Centrale Raad van Beroep (CRvB) daarvoor geeft. Uit een reeks van uitspraken van de CRvB volgt dat een wijziging van de belastbaarheid in beginsel dient te kunnen worden teruggevoerd op een verandering van de medische situatie. Indien sprake is van een lichtere inschatting van de beperkingen bij een overigens ongewijzigd medisch beeld, dient dat verschil in inschatting overtuigend te worden gemotiveerd. Daarnaast voert eiser aan dat de arbeidsdeskundige b&b op basis van de gewijzigde FML van 27 maart 2020 nu wel functies kan duiden. Het enige onderdeel waarop de FML van 27 maart 2020 afwijkt van die van 28 april 2016 is de urenbeperking. Die urenbeperking is echter niet redengevend geweest voor het oordeel van de primaire arbeidsdeskundige dat er geen functies konden worden geduid. In het rapport van 9 juli 2019 noemt de primaire arbeidsdeskundige namelijk als redengevend alleen de overschrijdingen op andere beoordelingspunten.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
4.1
De rechtbank stelt voorop dat verweerder zijn besluiten over de mate van arbeidsongeschiktheid van een betrokkene mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, indien deze rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende duidelijk zijn. Dit betekent niet dat deze rapporten en het daarop gebaseerde besluit in beroep niet kunnen worden aangevochten. Het is echter aan de betrokkene om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, niet voldoende duidelijk zijn, dan wel dat de in de rapporten gegeven beoordeling onjuist is.
4.2
De primaire verzekeringsarts heeft eiser op 21 juni 2019 medisch onderzocht en hiervan op 1 juli 2019 een rapport opgesteld. Deze verzekeringsarts heeft in het rapport overwogen dat het aannemelijk is dat eiser nog belemmeringen ervaart door de aandoeningen welke al bekend waren tijdens de vorige beoordeling in 2016. Daarnaast zijn er bijkomende klachten waarvoor eiser in behandeling is. Gezien de bevindingen blijkt dat de FML van 28 april 2016 nog passend is per 1 maart 2018 en per 21 juni 2019. Eiser wordt voldoende beschut door de aangenomen beperkingen in deze FML. Ook voor bijkomende klachten ten aanzien van de armen en schouders zijn de beperkingen die zijn aangenomen in deze FML passend, aldus de primaire verzekeringsarts.
4.3
Naar aanleiding van het bezwaar heeft de verzekeringsarts b&b op 26 maart 2020 een rapport opgesteld, gebaseerd op dossieronderzoek, het medisch onderzoek van 2 maart 2020 en het door de derde-partij ingebrachte rapport van medisch adviseur D.C.M. Meijer van 12 september 2019. De verzekeringsarts b&b heeft in het rapport overwogen in het commentaar van de medisch adviseur geen aanleiding te zien om de gematigde beperkingen van de primaire verzekeringsarts te wijzigen, omdat de overwogen beperkingen een passende reflectie worden geacht bij de aanwezigheid van een mentaal probleem en een chronisch beleefde klacht van houding en bewegingsapparaat. Het commentaar van de medisch adviseur op de urenbeperking wordt wel gedeeld door de verzekeringsarts b&b. Volgens de verzekeringsarts b&b is er grond voor het wijzigen van de duurbelastbaarheid per 1 maart 2018. De FML is aangepast.
4.4
De rechtbank overweegt dat uit de jurisprudentie van de CRvB volgt dat het laten vervallen van een eerder aangenomen urenbeperking overtuigend dient te worden gemotiveerd. [1] Naar het oordeel van de rechtbank ontbreekt in het rapport van de verzekeringsarts een voldoende overtuigende motivering voor het laten vervallen van de urenbeperking. Bij de medische beoordeling op 28 april 2016 heeft de verzekeringsarts aanleiding gezien voor een urenbeperking tot maximaal halve dagen vanwege de zware pijnmedicatie, de ernst van de klachten en het beloop tot op heden. De primaire verzekeringsarts heeft in zijn rapport van 1 juli 2019 de FML van 28 april 2016, inclusief de urenbeperking, passend geacht voor eiser op de datum in geding. De verzekeringsarts b&b is echter (deels) afgeweken van het oordeel van de primaire verzekeringsarts en heeft de urenbeperking laten vervallen. Hierbij heeft de verzekeringsarts b&b vermeld dat er geen argumenten van energetische en preventieve aard zijn en dat de beschikbaarheid niet zodanig kwantitatief aangetast is dat deze in overeenstemming is met de richtlijn duurzaamheid in arbeid die hierop van toepassing is. Daarmee heeft de verzekeringsarts b&b naar het oordeel van de rechtbank echter onvoldoende overtuigend gemotiveerd waarom hij afwijkt van de eerdere beoordeling door de primaire verzekeringsarts. Daarbij is van belang dat de verzekeringsarts b&b niet heeft geconcludeerd dat sprake is van een verbetering van de gezondheidstoestand van eiser. De rechtbank oordeelt daarom dat verweerder het vervallen van de urenbeperking onvoldoende heeft gemotiveerd.
4.5
Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat de medische onderbouwing van de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid onvoldoende is. De rechtbank zal het beroep daarom gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Verweerder zal worden opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
5. Wat eiser voor het overige heeft aangevoerd behoeft, gelet op het voorgaande, geen bespreking meer.
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt zij dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 748,-).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Verloop, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Klaus, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 december 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld CRvB 24 juli 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BJ3934 en CRvB 11 mei 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BA5749.