ECLI:NL:RBDHA:2021:14093

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 december 2021
Publicatiedatum
20 december 2021
Zaaknummer
SGR 20/3334
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering en de zorgvuldigheidseisen bij herstelmeldingen door eigenrisicodragers

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een schoonmaker bij Hago Zorg B.V., en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiseres had zich op 10 september 2019 ziek gemeld en ontving een Ziektewet (ZW) uitkering. Op 16 december 2019 beëindigde verweerder de ZW-uitkering, omdat zij zou zijn hersteld. Eiseres was het niet eens met deze beslissing en heeft beroep ingesteld. De rechtbank oordeelde dat verweerder onvoldoende onderzoek had gedaan naar de herstelmelding van eiseres. Eiseres betwistte dat zij zelf had gemeld hersteld te zijn en stelde dat de werkgever, die als eigenrisicodrager fungeert, de ziekmelding in eerste instantie had genegeerd. De rechtbank concludeerde dat verweerder had moeten nagaan of de herstelmelding correct was en dat het bestreden besluit niet zorgvuldig was genomen. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op een nieuw besluit te nemen, waarbij het betaalde griffierecht en proceskosten aan eiseres werden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/3334

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 december 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. N.M. Fakiri),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: F.J. Latenstein).

Als derde-partij neemt aan het geding deel: Hago Zorg B.V., te Heerlen.

Procesverloop

Met het besluit van 17 december 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de uitkering die eiseres op grond van de Ziektewet (ZW) ontving per 16 december 2019 beëindigd.
Met het besluit van 28 april 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via Skype plaatsgevonden op 28 oktober 2021. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is niet verschenen. Namens de derde-partij zijn mevrouw [A] en mevrouw [B] verschenen.

Overwegingen

Wat ging er vooraf?
Eiseres was werkzaam als schoonmaker bij Hago Zorg B.V. (de werkgever). Zij heeft zich op 10 september 2019 ziek gemeld. De werkgever is eigenrisicodrager in de zin van de ZW. Op 16 december 2019 heeft eiseres een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) aangevraagd. In het primaire besluit heeft verweerder eiseres laten weten dat bij hen bekend is geworden dat zij per 16 december 2019 is hersteld. De ZW-uitkering van eiseres stopt daarom met ingang van die datum.
Het bestreden besluit
De werkgever is als eigenrisicodrager verantwoordelijk voor de uitvoering van de ZW en dus ook voor de beoordeling van het recht, de hoogte en de duur van de uitkering. De werkgever heeft, op verzoek van eiseres, verzocht een beslissing uit te reiken in verband met het herstel van eiseres per 16 december 2019. Daarnaast heeft eiseres op 16 december 2019 een WW-aanvraag ingediend om in aansluiting op haar ziekteperiode en de beëindiging van haar contract per 16 december 2019 aanspraak te kunnen maken op een WW-uitkering. Volgens verweerder is het advies om naar aanleiding van het verzoek van eiseres een beslissing uit te reiken in verband met haar spontane hersteldmelding per 16 december 2019 terecht opgevolgd. De bezwaren van eiseres geven geen aanleiding om de beslissing te wijzigen of alsnog te voorzien van een aanvullende (medische) motivering.
Wat vindt eiseres hiervan?
Eiseres is het daar niet mee eens. Eiseres voert aan dat zij niet zelf per 16 december 2019 een beter melding heeft gedaan. Er is ook geen sprake van een ‘spontane’ betermelding. Eiseres kan zich niet in de stelling van verweerder vinden dat zij arbeidsgeschikt zou zijn, omdat zij op 16 december 2019 een WW-uitkering heeft aangevraagd. Eiseres heeft een WW-uitkering aan moeten vragen omdat zij niet zonder inkomsten wilde zitten bij het einde van haar arbeidsovereenkomst. Eiseres is bij de werkgever ziek uit dienst gegaan. De werkgever heeft in eerste instantie de ziekmelding van eiseres genegeerd. Pas toen haar gemachtigde de werkgever aanschreef heeft de werkgever de ziekmelding in behandeling genomen en eiseres opgeroepen bij de bedrijfsarts. Verweerder heeft het bestreden besluit genomen op grond van aannames en hetgeen van de werkgever is vernomen. Volgens eiseres heeft verweerder niet zorgvuldig gehandeld bij het nemen van het bestreden besluit en is dat besluit onvoldoende gemotiveerd.
Beoordeling rechtbank
Verweerder heeft op 16 december 2019 het formulier “Verzoek om een beslissing over de ZW-uitkering” ontvangen. Dat formulier is ingediend door ActivaSZ namens de werkgever. Het formulier bevat de volgende informatie. Onder 3.1 “Wat is de reden voor dit verzoek” is als reden van het verzoek aangekruist “Toekenningsbeslissing op verzoek werknemer”. Verder bevindt zich een handgeschreven pijl op het formulier bij het vakje “Hersteld verklaard door arbo-arts (…)”. Op dit formulier is verder onder 4.1 “Wat is uw advies tot afgifte van een beschikking” aangegeven dat eiseres zich per 16 december 2019 hersteld wil melden. En dat op verzoek van eiseres een beschikking spontaan herstel wordt aangevraagd per 16 december 2019.
Als het gaat om het nemen van de door een eigenrisicodrager gevraagde beschikking is het aan verweerder om de voorbereiding en de onderbouwing daarvan door de eigenrisicodrager te controleren. En hoewel naar het oordeel van de rechtbank in eerste instantie mag worden afgegaan op de informatie die door de werkgever wordt aangedragen, lag het in dit geval op de weg van verweerder om nader onderzoek te doen naar de herstelmelding van eiseres. Eiseres heeft namelijk in bezwaar betwist dat zij zelf de herstelmelding heeft gedaan. Nadere informatie over die hersteldmelding ontbreekt in het dossier. Zo is niet duidelijk waarop de stelling dat eiseres zich zelf hersteld heeft gemeld is gebaseerd. Ook in het geval het niet zou gaan om een hersteldmelding door eiseres, maar om een hersteldmelding door de arbo-arts ontbreken nadere gegevens. Ondanks deze betwisting is verweerder er bij het bestreden besluit van uitgegaan dat de informatie op het formulier “Verzoek om een beslissing over de ZW-uitkering” juist was. De rechtbank is van oordeel dat nu nadere informatie in het dossier ontbreekt verweerder daar zonder nader onderzoek en nadere motivering niet van uit had mogen gaan. In de WW-aanvraag van eiseres ziet de rechtbank ook geen onderbouwing van het standpunt dat zij zichzelf hersteld heeft gemeld.
Conclusie
Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met de zorgvuldigheids- en motiveringseisen, als bedoeld in artikel 3:2 en artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank ziet geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien, aangezien verweerder nader zal moeten onderzoeken in hoeverre eiseres per 16 december 2019 arbeidsongeschikt is, dan wel hersteld is. Verweerder zal worden opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt zij dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
Tenslotte veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 748,-).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Klaus, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 december 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.