In deze zaak heeft de kinderrechter op 2 december 2021 uitspraak gedaan over de verlenging van de ondertoezichtstelling van de minderjarige [minderjarige], geboren op [geboortedag] 2013. De ondertoezichtstelling was oorspronkelijk ingesteld op 15 december 2020 en zou aflopen op 15 december 2021. De vader en moeder van [minderjarige] zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag, maar er zijn zorgen over de opvoedsituatie bij de moeder. De kinderrechter heeft kennisgenomen van het verzoekschrift van de gecertificeerde instelling, Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden, en het verweerschrift van de moeder, die ook een zelfstandig verzoek heeft ingediend tot vervanging van de gecertificeerde instelling.
De kinderrechter heeft vastgesteld dat er sprake is van complexe echtscheidingsproblematiek tussen de ouders, die elkaar diskwalificeren als opvoeder. [minderjarige] vertoont gedragsproblemen en er zijn zorgen over zijn schoolverzuim. De moeder is wantrouwend tegenover de hulpverlening, wat leidt tot onvoldoende zicht op de thuissituatie en een moeizame samenwerking. De kinderrechter oordeelt dat de gronden voor ondertoezichtstelling nog aanwezig zijn en dat verlenging noodzakelijk is om de ontwikkeling van [minderjarige] te kunnen volgen en de benodigde hulpverlening in te zetten.
Wat betreft het verzoek tot vervanging van de gecertificeerde instelling, oordeelt de kinderrechter dat een wisseling van instelling niet in het belang van [minderjarige] is. Er is inmiddels een vaste jeugdbeschermer betrokken en een wisseling zou leiden tot informatieverlies en een nieuwe jeugdbeschermer. De kinderrechter wijst het verzoek tot vervanging af en verlengt de ondertoezichtstelling tot 15 december 2022, met behoud van de huidige gecertificeerde instelling.