ECLI:NL:RBDHA:2021:14086

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 december 2021
Publicatiedatum
20 december 2021
Zaaknummer
C/09/619969 / JE RK 21-2588
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige; aanhouding van de behandeling

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag op 13 december 2021 uitspraak gedaan over een verzoek tot machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. Het verzoek is ingediend door de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, naar aanleiding van zorgen over de veiligheid en gedragsproblemen van [minderjarige]. De ouders, de vader en de moeder, hebben beiden verweer gevoerd tegen het verzoek. De kinderrechter heeft de zaak op 2 december 2021 met gesloten deuren behandeld, waarbij de minderjarige op 10 december 2021 is gehoord. De kinderrechter heeft vastgesteld dat [minderjarige] onder toezicht is gesteld en dat er zorgen zijn over de opvoedomgeving, maar dat er op dit moment onvoldoende duidelijkheid is over de noodzaak van de uithuisplaatsing. De ouders zijn nog niet in staat om hun eigen aandeel in de problematiek te erkennen en er is geen concreet plan van aanpak voor de uithuisplaatsing. De kinderrechter heeft daarom besloten om de behandeling van het verzoek aan te houden tot een nader te bepalen zitting, uiterlijk voor 13 maart 2022, om meer duidelijkheid te krijgen over de situatie en de mogelijkheden voor hulpverlening. De kinderrechter heeft benadrukt dat het van groot belang is dat de ouders meewerken aan de hulpverlening en dat er concrete veiligheidsafspraken worden gemaakt. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken door de kinderrechter, met de griffier aanwezig.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: C/09/619969 / JE RK 21-2588
Datum uitspraak: 13 december 2021

Beschikking van de kinderrechter

Machtiging tot uithuisplaatsing; aanhouding

in de zaak naar aanleiding van het op 29 oktober 2021 ingekomen verzoekschrift van:

de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,

betreffende:
- [minderjarige]geboren op [geboortedag] 2009 te [geboorteplaats]
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de man]

hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats 1] ,

[de vrouw]

hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. M.A. van de Weerd.

Het procesverloop

De kinderrechter heeft kennisgenomen van het verzoekschrift met bijlagen.
Op 2 december 2021 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Daarbij zijn verschenen:
  • mevrouw [vertegenwoordiger van de GI] namens de gecertificeerde instelling;
  • de vader;
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat.
[minderjarige] is op 10 december 2021 door de kinderrechter gehoord.

Feiten

- [minderjarige] is erkend door de vader.
  • De moeder is belast met het ouderlijk gezag.
  • [minderjarige] verblijft feitelijk bij de moeder.
  • De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking d.d. 11 mei 2021 [minderjarige] onder toezicht gesteld van 11 mei 2021 tot 11 mei 2022.

Verzoek en verweer

Het verzoek strekt tot machtiging [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een gezinsgerichte voorziening voor de duur van de ondertoezichtstelling, te weten tot 11 mei 2022. Aan het verzoek ligt ten grondslag dat er grote zorgen zijn over de veiligheid en de gedragsproblemen van [minderjarige] . De ouders hebben persoonlijke problematiek en kunnen beide de zorg van [minderjarige] niet aan. Hij wordt belast met verantwoordelijkheden die niet bij zijn leeftijd passen en hij heeft een stabiele plek nodig waar hij ondersteuning en begeleiding krijgt en er wordt aangesloten bij zijn behoeftes. De moeder geeft aan open te staan voor hulpverlening, maar zij legt de focus van hulp gericht op [minderjarige] en niet op haar en [minderjarige] als gezin. De hulpverlening van VUHP is gestagneerd, omdat de moeder moeite heeft met reflecteren op haar eigen opvoedershandelen, er veelvuldig sprake is van miscommunicatie en moeder zich denigrerend uitlaat tegen de medewerkers van VUHP. Het doel van de uithuisplaatsing is om rust te creëren bij de moeder en [minderjarige] zodat er ruimte komt om zowel individueel als gezamenlijk behandeling te krijgen en vanuit een neutrale setting het patroon in de thuissituatie te doorbreken. [minderjarige] is aangemeld bij Jeugdformaat voor een gezinshuis. Op dit moment is er nog geen plek gevonden. Het is niet duidelijk binnen welke termijn en waar een gezinshuis beschikbaar is.
De moeder heeft, mede bij monde van haar advocaat, verweer gevoerd. De moeder heeft verklaard dat ze vanaf augustus 4 dagen per week intensieve hulpverlening kreeg van het VUHP om haar te ondersteunen, maar dat dit maar heel kort duurde, omdat zij het niet eens was met wat die hulpverlening inhield en ruzie kreeg met één van de medewerkers. Er is toen wel hulp gebleven, zowel thuis als voor [minderjarige] op school. Dat wordt gewoon door de moeder geaccepteerd en er is dus wel degelijk zicht op [minderjarige] . Deze hulp wordt door moeder geaccepteerd. Daarbij is de situatie nu heel anders dan vorig jaar. [minderjarige] doet groep acht dit jaar opnieuw en het gaat beter op school. [minderjarige] zit nu beter in zijn vel. Ook de samenwerking met de vader gaat veel beter, ze zitten veel meer op één lijn. Door dit alles staat de moeder ook minder onder druk dan vorig jaar en lukt het haar veel beter thuis rustig te blijven. Zij is naar een psycholoog geweest, maar die vond behandeling niet nodig. Ze heeft ook bij de huisarts medicijnen gevraagd waardoor zij rustiger wordt. De advocaat heeft namens de moeder naar voren gebracht dat het op dit moment veel rustiger is in de thuissituatie waardoor de vraag is of er nu een noodzaak tot uithuisplaatsing is, waarbij ook moet worden gekeken wat het effect van een uithuisplaatsing voor [minderjarige] zal zijn. Daarbij speelt dat er nog geen plek voor [minderjarige] is en geen concreet plan van aanpak. Hierdoor is het onduidelijk hoe een uithuisplaatsing in een gezinshuis de patronen gaat doorbreken en de zorgen gaat oplossen. Er is onvoldoende onderzocht of er minder ingrijpende alternatieven mogelijk zijn. De vraag is of er niet meer gespecialiseerde hulpverlening is, die beter aansluit dan VUHP, of bijvoorbeeld een gezinsopname. Ook is niet gekeken of plaatsing bij de vader mogelijk is. De ouders staan wel open voor hulpverlening en werken hieraan mee. De moeder is van mening dat de veiligheid in de thuissituatie nu voldoende gewaarborgd is waardoor er geen noodzaak is om [minderjarige] uit huis te plaatsen en verzoekt daarom primair om het verzoek af te wijzen en subsidiair om het verzoek aan te houden voor drie maanden, zodat de komende periode een duidelijk plan kan worden opgesteld over de (on)mogelijkheden van thuisplaatsing.
De vader heeft verweer gevoerd. De vader heeft aangegeven dat het beter met hem gaat. De samenwerking met de moeder is verbeterd en [minderjarige] luistert beter naar de moeder. Er zijn veel verschillende instanties betrokken en er is voldoende zicht op [minderjarige] .

Beoordeling

De kinderrechter is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter zitting naar voren is gekomen, van oordeel dat op dit moment onvoldoende duidelijk is of de in artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor een machtiging tot uithuisplaatsing aanwezig zijn.
Daarbij overweegt de kinderrechter dat [minderjarige] onder toezicht is gesteld omdat hij wordt bedreigd in zijn ontwikkeling als gevolg van eigen problematiek en een onrustige opvoedomgeving, wat zich uit in gedragsproblemen en heeft geleid tot negatieve gezinspatronen die doorbroken moeten worden. Ter zitting blijkt dat de ouders nog steeds veel verantwoordelijkheid voor de zorgen bij [minderjarige] leggen: er zouden geen problemen zijn als [minderjarige] zich maar gedraagt en beter zijn best zou doen op school. Het is van belang dat de ouders ook hun eigen aandeel hierin gaan zien en verbeteren, bijvoorbeeld door minder negatief over elkaar te praten, meer op één lijn te liggen qua opvoeding en [minderjarige] positief te benaderen. Gebleken is dat de ingezette hulpverlening hiervoor onvoldoende van de grond is gekomen: zowel Familysupporters als VUHP bij de moeder thuis zijn gestopt en de vader wil helemaal geen opvoedondersteuning aanvaarden. Van de andere kant heeft [minderjarige] nu de Kies training afgerond en verklaren de ouders en [minderjarige] dat de situatie thuis toch rustiger is geworden ten opzichte van half jaar geleden. Ook school rapporteert dat zij zien dat [minderjarige] rustiger is geworden. Daarbij overweegt de kinderrechter dat er geen concreet plan van aanpak is ten aanzien van de uithuisplaatsing. Zo is er nog geen geschikte plek voor [minderjarige] gevonden en is het niet duidelijk of er een plek beschikbaar is waarbij [minderjarige] op zijn huidige school kan blijven (hij doet nu voor de tweede keer groep acht). Ook is niet duidelijk hoe een uithuisplaatsing gaat bijdragen aan het doorbreken van de patronen in de thuissituatie. De kinderrechter ziet hierin redenen om het verzoek tot machtiging uithuisplaatsing voor drie maanden aan te houden om meer duidelijkheid in de situatie te krijgen. Het is van het grootste belang dat de ouders de komende periode meewerken aan de hulpverlening en dat zij leren over hun eigen aandeel. Het is belangrijk dat de gesprekken met de ouders en de GGZ over de communicatie tussen de ouders en de invloed hiervan op [minderjarige] , waarover in het gezinsplan wordt gesproken, ook daadwerkelijk worden gevoerd en dat de moeder (psychologische) hulp aanvaard om haar draagkracht en beschikbaarheid voor [minderjarige] te vergroten. Daarnaast moet er concreter worden gemaakt wat de (on)mogelijkheden van wonen bij de ouders zijn. Er moeten concrete veiligheidsafspraken worden gemaakt en er moet een concreet plan komen voor als een uithuisplaatsing toch nodig blijkt.
De kinderrechter voegt daaraan toe dat de zaak eerder op zitting kan worden gebracht door als gewijzigde omstandigheden daar aanleiding toe geven.
Daarom zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De kinderrechter:
houdt de behandeling van het verzoek aan tot een nader te bepalen zitting, gelegen
vóór 13 maart 2022 bij voorkeur van mr. J.J. Peters;
verzoekt de gecertificeerde instelling
uiterlijk één weekvoorafgaand aan de nader te bepalen zitting een update aan de rechtbank en de overige belanghebbenden te sturen;
gelast de griffier tegen voormelde zitting op te roepen:
  • William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering;
  • de vader;
  • de moeder;
  • de advocaat van de moeder, mr. M.A. van de Weerd;
  • [minderjarige] voor het kindgesprek.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 13 december 2021 door mr. J.J. Peters, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. V.A.H. Schoorl als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 16 december 2021.
Voor zover in deze beschikking eindbeslissingen staan, kan hoger beroep tegen deze beschikking worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.