ECLI:NL:RBDHA:2021:14083

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 november 2021
Publicatiedatum
20 december 2021
Zaaknummer
C/09/619040 / JE RK 21-2439
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en aanhouding machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarige

In deze zaak heeft de kinderrechter op 24 november 2021 uitspraak gedaan over de verlenging van de ondertoezichtstelling van de minderjarige [minderjarige], geboren op [geboortedag] 2012. De ondertoezichtstelling was oorspronkelijk ingesteld op 30 november 2020 en zou aflopen op 30 november 2021. De verzoeken tot verlenging van de ondertoezichtstelling en tot machtiging tot uithuisplaatsing zijn ingediend door de Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden, de gecertificeerde instelling. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de doelen van de ondertoezichtstelling, zoals traumaverwerking en herstel van de omgang met de vader, nog niet zijn behaald. Er zijn zorgen over de emotionele beschikbaarheid van de moeder en schadelijk oudergedrag, wat de ontwikkeling van [minderjarige] negatief beïnvloedt. De moeder heeft verweer gevoerd tegen de uithuisplaatsing, maar de kinderrechter heeft geoordeeld dat de ondertoezichtstelling moet worden verlengd om de ontwikkeling van [minderjarige] te waarborgen. De kinderrechter heeft de machtiging tot uithuisplaatsing aangehouden voor drie maanden, om de moeder de kans te geven om samen te werken met de hulpverlening en de opvoedsituatie te verbeteren. De kinderrechter heeft de gecertificeerde instelling opgedragen om voor de volgende zitting een voortgangsverslag op te stellen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: C/09/619040 / JE RK 21-2439
Datum uitspraak: 24 november 2021

Beschikking van de kinderrechter

Verlenging ondertoezichtstelling
Machtiging tot uithuisplaatsing; aanhouding
in de zaak naar aanleiding van de op 8 oktober 2021 en 18 november 2021 ingekomen verzoekschriften van:

Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden, hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,

betreffende:
- [minderjarige], geboren op [geboortedag] 2012 te [geboorteplaats] hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:

L.M. [de vrouw]

hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats 1]
advocaat: mr. J.S. Bijsterbosch, te Den Haag.
De kinderrechter merkt als informanten aan:

[de man 1] hierna te noemen: de vader, wonende te [woonplaats 2] ,

[de man 2] hierna te noemen: de stiefvader, zonder BRP-geregistreerde verblijfplaats, feitelijk verblijvende bij de moeder.

Het procesverloop

De kinderrechter heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- de verzoekschriften met bijlagen.
Op 24 november 2021 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Daarbij zijn verschenen:
  • [vertegenwoordigers van de GI] namens de gecertificeerde instelling;
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de vader;
  • de stiefvader.
De advocaat van de moeder heeft ter zitting aanvullende stukken overhandigd.

Feiten

  • [minderjarige] is erkend door de vader.
  • De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
  • [minderjarige] verblijft feitelijk bij de moeder.
  • De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking d.d. 30 november 2020 [minderjarige] onder toezicht gesteld van 30 november 2020 tot 30 november 2021.

Verzoeken en verweer

De verzoeken strekken tot verlenging van de ondertoezichtstelling voor de periode van één jaar, alsmede tot machtiging [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van zes maanden.
Aan de verzoeken ligt het volgende ten grondslag. De doelen van de ondertoezichtstelling, waaronder de traumaverwerking en het herstel van de omgang met de vader, zijn nog niet behaald. Er zijn meerdere trajecten ingezet waarbij telkens aan de moeder is aangegeven wat de voorwaarden zijn. Er is EMDR therapie ingezet voor [minderjarige] en deze is gestaag verlopen. De moeder wilde hierbij aanwezig zijn waardoor [minderjarige] niet altijd de vrijheid had om zijn verhaal te doen. Er is sprake van weerstand, woede en verdriet vanuit de moeder naar de vader, maar de moeder wil niet in behandeling voor haar trauma’s. Er is hulp ingezet om [minderjarige] te begeleiden op school. De moeder heeft daar goed aan meegewerkt, maar thuisondersteuning weigert zij. Vanuit de EMDR therapie kwamen signalen van hechtingsproblematiek bij [minderjarige] naar voren en is er gestart met het NIKA traject. Hieruit zijn forse zorgen naar voren gekomen over de mate van de emotionele beschikbaarheid van de moeder, het sensitief reageren op [minderjarige] en het geven van emotionele toestemming voor de omgang met de vader. De moeder belast [minderjarige] met negatieve ervaringen over de vader en er is sprake van schadelijk oudergedrag. [minderjarige] lijkt klem te zitten en de zorgen zijn meerdere malen met de moeder besproken. Het is van belang dat de moeder hulpverlening krijgt, maar er is veel weerstand vanuit de moeder waardoor er onvoldoende samenwerking mogelijk is. Een ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing zijn nodig zodat [minderjarige] in een neutrale setting tot rust kan komen en de moeder de tijd en ruimte krijgt om te werken aan haar eigen trauma’s en vanuit die situatie het contact met beide ouders positief vorm kan worden gegeven.
De moeder heeft, mede bij monde van haar advocaat, verweer gevoerd tegen het verzoek tot machtiging uithuisplaatsing. De moeder staat achter verlenging van de ondertoezichtstelling maar een uithuisplaatsing is niet in het belang van [minderjarige] . De moeder verzoekt daarom het verzoek tot machtiging uithuisplaatsing af te wijzen. De moeder heeft verklaard dat ze haar best heeft gedaan om [minderjarige] te ondersteunen in zijn therapie en op school. De moeder heeft contact gehouden met de school en heeft geprobeerd om samen te werken met de hulpverlening. De afgelopen periode zijn er meerdere wisselingen van jeugdbeschermer geweest. De moeder heeft zelf verzocht om traumatherapie voor [minderjarige] en begeleiding op school geregeld. [minderjarige] gaat nu naar een nieuwe school. Hij moet hier nog wennen maar gaat met kleine stapjes vooruit. De moeder heeft verklaard open te staan voor behandeling en mee te willen werken aan de hulpverlening, ook in de thuissituatie. De advocaat heeft namens de moeder naar voren gebracht dat de moeder voordat [minderjarige] onder toezicht werd gesteld al bezig was met het SKT en de school om hulp voor [minderjarige] te organiseren. Eerder heeft de moeder zelf een hulpverleningstraject doorlopen om de gebeurtenissen rond de relatie met de vader en de beëindiging daarvan te verwerken. Toen het contact tussen [minderjarige] en de vader werd hervat merkte de moeder dat er veel emoties bij [minderjarige] bovenkwamen en heeft zij opnieuw de behandelaar benaderd voor EMDR therapie. In januari 2021 is [minderjarige] hiermee gestart en om hier optimaal van te kunnen profiteren is in overleg met alle betrokkenen gekozen om de omgangsregeling met de vader tijdelijk op te schorten. De moeder heeft goed meegewerkt aan het NIKA traject. [minderjarige] vertoont bij de moeder weerstand voor de bezoeken met de vader en de moeder vindt het lastig om druk op hem uit te oefenen om het contact met de vader te forceren. Ook heeft de gecertificeerde instelling nagelaten om de partner van de moeder te betrekken. Op 23 november jl. heeft de behandeling van het hoger beroep plaatsgevonden dat de vader heeft ingesteld tegen de beschikking van 30 november 2020 waarbij de gezamenlijke gezagsuitoefening is afgewezen en waarbij een omgangsregeling is bepaald. Op 12 januari 2022 zal uitspraak worden gedaan.

Beoordeling

De kinderrechter is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter zitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 1:255, eerste lid, BW genoemde gronden voor ondertoezichtstelling nog aanwezig zijn en dat het noodzakelijk is de ondertoezichtstelling te verlengen als verzocht.
De concrete bedreigingen in de ontwikkeling van negenjarige [minderjarige] bestaan uit het volgende. [minderjarige] krijgt onvoldoende ruimte van de moeder ten aanzien van het contactherstel met de vader en het verwerken van zijn emoties. Door de onderlinge verstandhouding van de ouders verkeert [minderjarige] in een loyaliteitsconflict en komt hij op school niet tot leren. De afgelopen periode heeft [minderjarige] EMDR therapie gevolgd en is in het NIKA traject gekeken wat er verder nodig is voor [minderjarige] , de moeder en de vader. De hulpverlening is in de thuissituatie bij de moeder echter nog onvoldoende van de grond gekomen. De kinderrechter acht verlenging van de ondertoezichtstelling daarom noodzakelijk om zicht te kunnen blijven houden op de ontwikkeling van [minderjarige] en verder te kunnen werken aan de doelen. De kinderrechter zal de ondertoezichtstelling daarom verlengen zoals verzocht.
Voorts is de kinderrechter van oordeel dat de in artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor uithuisplaatsing niet, althans onvoldoende aanwezig zijn.
Daarbij overweegt de kinderrechter ten eerste dat de moeder de afgelopen periode onvoldoende heeft meegewerkt met de hulpverlening, met name in de thuissituatie, waardoor de samenwerking onvoldoende van de grond is gekomen. De kinderrechter erkent daarom de zorgen van de gecertificeerde instelling, maar is er niet van overtuigd dat een zwaar middel als een uithuisplaatsing op dit moment noodzakelijk en in het belang van [minderjarige] is. De moeder heeft ter zitting aangegeven open te staan voor behandeling en mee te willen werken aan de hulpverlening en het contactherstel tussen [minderjarige] en de vader. De komende periode is het van belang dat de moeder de kans krijgt om te laten zien dat zij hiertoe bereid en in staat is, zodat de opvoedsituatie van [minderjarige] kan verbeteren. Ook is het van belang dat de begeleide bezoeken tussen de vader en [minderjarige] worden hervat. Om een vinger aan de pols te houden ten aanzien van de thuissituatie van [minderjarige] en in afwachting van de uitspraak in het hoger beroep van de vader zal de kinderrechter het verzoek tot machtiging uithuisplaatsing daarom aanhouden voor de duur van drie maanden. De kinderrechter gelast de gecertificeerde instelling uiterlijk een week voor de nader te bepalen zitting te informeren over (a) het verloop van de omgang met de vader in de aangehouden periode, (b) over de vraag of [minderjarige] verbeteringen in zijn gedrag laat zien, (c) over de huidige ontwikkelingen in de thuissituatie van [minderjarige] bij de moeder en (d) over de uitspraak van het gerechtshof ten aanzien van het gezag en de omgang.
Daarom zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De kinderrechter:
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] van 30 november 2021 tot 30 november 2022 met behoud van de Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden als gecertificeerde instelling die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling;
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
houdt de behandeling van het verzoek voor het overige aan tot een nader te bepalen zitting, gelegen
vóór 24 februari 2022;
verzoekt de gecertificeerde instelling om
uiterlijk één weekvoorafgaand aan de nader te bepaling zitting een voortgangsverslag te overleggen en haar standpunt ten aanzien van het aangehouden deel van het verzoek kenbaar te maken;
gelast de griffier tegen voormelde zitting op te roepen:
  • Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden;
  • de moeder;
  • de vader;
  • de stiefvader.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 24 november 2021 door mr. E.C.M. Bouman, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. V.A.H. Schoorl als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 9 december 2021.
Voor zover in deze beschikking eindbeslissingen staan, kan hoger beroep tegen deze beschikking worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.