ECLI:NL:RBDHA:2021:14068
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak niet-ontvankelijk verklaard na beslissing op beroep
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 25 november 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoeker, die een verblijfsvergunning humanitair had aangevraagd, had tegen het primaire besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid bezwaar gemaakt. Dit bezwaar werd ongegrond verklaard in het bestreden besluit van 10 december 2020. Verzoeker heeft vervolgens beroep ingesteld tegen dit bestreden besluit, waardoor het verzoek om voorlopige voorziening werd ingediend hangende het beroep.
De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechter overwoog dat, nu het beroep van verzoeker op dezelfde dag ongegrond was verklaard, er geen lopende bezwaar- of beroepsprocedure meer was. Dit leidde tot de conclusie dat het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk moest worden verklaard.
De voorzieningenrechter heeft ook geoordeeld dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open, conform artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).