ECLI:NL:RBDHA:2021:14036
Rechtbank Den Haag
- Tussenuitspraak
- Rechtspraak.nl
Tussenuitspraak inzake aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf voor Eritrese minderjarigen
In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 10 juni 2021, wordt de aanvraag van drie Eritrese minderjarigen om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor gezinshereniging met hun broer, die in Nederland verblijft, behandeld. De aanvraag is in eerste instantie afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat er onvoldoende bewijs was van de familierechtelijke relatie en de afhankelijkheid tussen de kinderen en hun broer. De rechtbank oordeelt dat de belangen van de minderjarige kinderen onvoldoende zijn meegewogen in de besluitvorming van de staatssecretaris. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris niet adequaat heeft gereageerd op de bijzondere omstandigheden van de minderjarigen, zoals hun verblijf in een vreemd land en de gevolgen van het verlies van hun moeder. De rechtbank geeft de staatssecretaris de gelegenheid om de gebreken in de besluitvorming te herstellen en de belangen van de kinderen opnieuw te overwegen. De rechtbank benadrukt dat de belangen van kinderen altijd voorop moeten staan in dergelijke beslissingen, en dat de staatssecretaris moet aantonen dat hij deze belangen in zijn afweging heeft betrokken. De uitspraak is een belangrijke stap in de beoordeling van de aanvraag van de minderjarigen en benadrukt de noodzaak van zorgvuldige belangenafweging in vreemdelingenzaken.