ECLI:NL:RBDHA:2021:14035

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 december 2021
Publicatiedatum
20 december 2021
Zaaknummer
NL 21.15515 en Nl 21.15516
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Iraanse nationaliteit met betrekking tot bekering en politieke activiteiten

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 december 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Iraanse eiser die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft aangevraagd. De rechtbank heeft de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond, maar de eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. De eiser stelt dat hij bekeerd is tot het christendom en dat hij politieke activiteiten heeft verricht in zowel Iran als Nederland. De rechtbank heeft de verklaringen van de eiser over zijn bekering en geloofsgroei beoordeeld en geconcludeerd dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat er sinds de vorige asielprocedure geen verdieping in het geloof heeft plaatsgevonden. De rechtbank oordeelt dat de verklaringen van de eiser, in samenhang met de overgelegde documenten, niet als een herhaling van zetten kunnen worden gezien. De rechtbank heeft ook de politieke activiteiten van de eiser in Iran en Nederland beoordeeld en geconcludeerd dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de verklaringen van de eiser over zijn politieke overtuiging niet geloofwaardig zijn. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. De rechtbank heeft ook de proceskosten van de eiser vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: NL21.15515 (beroep) en NL21.15516 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser] , eiser en verzoeker, hierna: eiser

[V-Nummer]
(gemachtigde: mr. M. Taheri),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: C.D.G. van IJzendoorn).

ProcesverloopBij besluit van 24 september 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Ook is verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting te verbieden totdat op het beroep is beslist.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 oktober 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk in de taal Farsi is verschenen I. Soltani. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank/voorzieningenrechter (hierna: rechtbank) heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

Ten aanzien van het beroep
1. Eiser stelt van Iraanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1961.
2.1
Eiser heeft op 11 oktober 2016 een eerste aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft deze aanvraag bij besluit van 12 december 2016 afgewezen. Het hiertegen ingestelde beroep is door deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg, bij uitspraak van 16 januari 2017 ongegrond verklaard. [1] De rechtbank kwam tot het oordeel dat verweerder niet ten onrechte heeft geoordeeld dat eisers verklaringen geen blijk geven van een innerlijk bekeringsproces en dat eiser de gestelde bekering tot het christendom hiermee niet aannemelijk heeft gemaakt. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) heeft het hoger beroep bij uitspraak van 8 februari 2017 ongegrond verklaard. [2] Hiermee staat het besluit in rechte vast.
2.2
Op 6 februari 2018 heeft eiser opnieuw een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Daaraan heeft eiser, evenals bij zijn eerste asielaanvraag, ten grondslag gelegd dat hij bekeerd is tot het christendom. Bij beschikking van 29 oktober 2018 is deze aanvraag afgewezen als niet-ontvankelijk op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000. Het hiertegen ingestelde beroep is door deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg, bij uitspraak van 29 november 2018 ongegrond verklaard. [3] De Afdeling heeft het hoger beroep bij uitspraak van 27 maart 2019 ongegrond verklaard. [4] Hiermee staat ook dit besluit in rechte vast.
3.1
Op 17 november 2020 heeft eiser opnieuw een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Dat is de aanvraag waar deze procedure over gaat. Eiser heeft wederom zijn bekering tot het christendom aan zijn aanvraag ten grondslag gelegd. Eiser stelt dat er sprake is van een verdieping in het geloof, hij is gedoopt en heeft een geloofsontwikkeling doorgemaakt. Verder legt eiser aan onderhavige aanvraag ten grondslag dat hij zowel in Iran als in Nederland politieke activiteiten heeft verricht.
3.2
Eiser heeft ter onderbouwing van zijn huidige asielaanvraag de volgende documenten overgelegd:
  • doopcertificaat van 29 september 2019;
  • brief van [naam 1] van Leef! Rotterdam van 1 februari 2020;
  • brief van [naam 2] ;
  • verklaring van [naam 3] van 27 augustus 2020;
  • verklaring van [naam 4] ;
  • verklaring [naam 5] van 4 september 2020;
  • een origineel exemplaar van een krantenartikel;
  • kopieën van documenten met betrekking tot het echtscheidingsverzoek.
4.1
Verweerder heeft onderhavige aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, onder g, van de Vw 2000 omdat het een opvolgende aanvraag is, die niet niet-ontvankelijk is verklaard.
4.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat ten aanzien van de gestelde geloofsgroei niet is gebleken van nieuwe elementen en/of bevindingen die de kans op internationale bescherming aanzienlijk groter maakt. Eiser heeft zijn geloofsgroei nog steeds niet inzichtelijk gemaakt of geconcretiseerd. Eiser blijft in algemeenheden vervallen en eisers verklaringen geven geen blijk van authenticiteit. Ook de door eiser overgelegde stukken kunnen volgens verweerder niet worden aangemerkt als nova die zijn bekering en geloofsgroei onderbouwen. De bekering tot het christendom blijft daarom volgens verweerder ongeloofwaardig.
4.3
Verweerder acht het geloofwaardig dat eiser in Iran heeft deelgenomen aan demonstraties tegen het regime maar verweerder acht ongeloofwaardig dat er sprake is geweest van een inval in eisers huis nu de inval het gevolg zou zijn van de gestelde bekering, die nu juist door verweerder ongeloofwaardig wordt geacht. Verder heeft eiser volgens verweerder over de bij de huisinval gestelde inbeslagname van zijn computer zeer oppervlakkig verklaard.
4.4
Ook de politieke activiteiten die eiser in Nederland stelt te hebben verricht en de problemen die hij daardoor zou hebben ondervonden, vindt verweerder ongeloofwaardig. De handelingen in het kader van zijn politieke overtuiging die eiser via zijn sociale media, zoals Facebook en Instagram zou hebben verricht heeft eiser niet nader onderbouwd met stukken of met aannemelijke verklaringen. Dit geldt ook voor de gestelde bedreigingen die eiser via zijn sociale media ontvangen zou hebben. De verklaringen met betrekking tot de gestelde problemen die eisers echtgenote zou hebben ondervonden door eisers politieke activiteiten, zijn afkomstig van eisers echtgenote en dus niet van een objectieve bron.
5. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en stelt dat verweerder zijn aanvraag ten onrechte kennelijk ongegrond heeft verklaard.
Beoordeling door de rechtbank
Bekering
6. Het toetsingskader in de bijlage maakt onderdeel uit van deze uitspraak.
7. Eiser stelt zich op het standpunt dat er sprake is van verdieping van zijn geloof. Zo is hij gedoopt en heeft hij een geloofsontwikkeling doorgemaakt die zich bijvoorbeeld uit in zijn ontwikkelde respect voor andere religies. Ook heeft eiser een persoonlijke ontwikkeling doorgemaakt dankzij zijn geloof, zo is hij veel beter in staat om anderen te vergeven. Eiser vindt, in tegenstelling tot verweerder, dat hij hierover voldoende uitgebreid en diepgaand heeft verklaard.
8.1
De rechtbank is – anders dan verweerder – van oordeel dat eiser op concrete en overtuigende wijze verklaard heeft over zijn geloofsgroei na de vorige afwijzing. De rechtbank wijst in dit verband bijvoorbeeld naar hetgeen eiser heeft verklaard [5] met betrekking tot zijn doop tijdens het gehoor opvolgende aanvraag.
Wat moest u tijdens het gesprek met [naam 2] precies bewijzen?
[naam 2] was er al vanaf mijn aankomst in Nederland. Hij heeft mij begeleid en
hij kent mij. Hij zat bij LEEF. Hij zag dat ik in de loop van de tijd in mijn geloof
was gegroeid. Toen heb ik met hem een gesprek gehad. Hij vond dat ik er
klaar voor was om gedoopt te worden.
Waarom vond hij dat u gedoopt kon worden?
Hij kende mij. Hij zag hoe ik mij gedroeg in de kerk. Hij zag hoe behulpzaam ik
was. Hij geloofde ook in mijn geloof. Twee keer per jaar was er een
doopceremonie. Hij zei: ‘’Als je gedoopt wil worden, moet je dat aangeven.’’ Er
was niet iedere week of maand een doopceremonie. Hij wist dat ik er klaar
voor was.
Weet u op basis waarvan uiteindelijk is geconcludeerd dat u gedoopt mocht
worden?
Hij gelooft erin dat ik gelovig ben geworden en Jezus als mijn Verlosser heb
geaccepteerd. Met de doop ga je dood in water. Je zonden gaan verloren. Je
wordt als nieuw geboren en je zonden worden vergeven. Je gaat een nieuw
leven met Jezus aan.
Ook zie ik in uw aanvraag dat uw doop in Iran voor u een andere betekenis
heeft dan de doop in Nederland. Kunt u dit verschil uitleggen?
Dat klopt. In Iran ben ik ook gedoopt. Dat was puur in het geheim. Daar was
niemand bij. Het mocht ook niet. Ik kreeg het ‘gevoel’ niet. De bedoeling van
een doop is dat je het openbaar maakt en iedereen het laat weten. Je bent nu
christen en gedoopt. Dat gevoel kreeg ik toen niet. Met [naam 2] en anderen
heb ik gesproken. Ik heb uitgelegd dat het zo was in Iran. Ze zeiden dat ik ook
in Nederland gedoopt mocht worden. Vanwege de veiligheid heb ik mijn eigen
kinderen toen zelfs niet verteld dat ik ben gedoopt. Ze hebben er iets van
gemerkt door de Bijbelstudie. Ik kon het nooit duidelijk maken en tegen hen
zeggen dat ik christen was geworden.
Kunt u uw gevoelens tijdens uw doopsel in Nederland kreeg toelichten?
Ik was heel blij. In het bijzijn van alle mensen van het kerkgemeenschap en de
familie, kon ik laten zien dat ik een zoon van God was geworden. Ik was heel
trots op mijzelf.
Wat betekent het doopsel in Nederland voor u persoonlijk?
Ik heb een nieuwe identiteit gekregen als kind en zoon van God. Ik was niet
degene uit het verleden. Ik heb een nieuwe identiteit gekregen. Ik ben onder
water gegaan. Alle zonden, negativiteit en donkere kanten van mijzelf zijn
achtergebleven. Ik ben als nieuw mens naar boven gekomen als kind van God.
Wat is er precies veranderd met betrekking tot uw identiteit na het doopsel?
Heel veel dingen zijn veranderd. Ik heb mijn verleden achtergelaten. Er zijn
alleen nog herinneringen. Ik probeer alle ellende achter mij te laten.
8.2
De stelling van verweerder dat eisers doop niets zegt over hetgeen eiser hiervoor heeft moeten laten zien binnen zijn kerkgemeenschap en ook niet duidt wat het doopsel voor eiser persoonlijk heeft betekend, kan de rechtbank gelet op eisers verklaringen niet volgen. Eiser heeft niet enkel gesteld dat hij gedoopt is, hij heeft de doop onderbouwd met een doopcertificaat en met uitgebreide verklaringen. Uit deze verklaringen blijkt dat eiser aan de pastoor heeft moeten laten zien dat hij voldoende gegroeid was in zijn geloof om aan de doopceremonie te mogen deelnemen. Daarnaast heeft eiser onder meer verklaard dat hij over de doop ‘blij’ was en dat de ‘negativiteit en donkere kanten’ door de doop zijn ‘achtergebleven’. De rechtbank ziet niet in hoe deze verklaringen volgens verweerder niet weergeven wat eiser voor de doop heeft moeten laten zien binnen zijn kerkgemeenschap en wat de doop voor eiser persoonlijk heeft betekend.
8.3
Met betrekking tot eisers geloofsgroei werpt verweerder het volgende tegen. De verklaringen van eiser geven geen blijk van een oprechte verandering in zijn gedachtegang voor wat betreft respect hebben voor andere religies. Hoe de relatie tussen eiser en God is verbeterd, hoe hij is gegroeid in zijn geloof en hoe hij dichter bij God is gekomen, wordt volgens verweerder niet toegelicht. De rechtbank volgt verweerder niet in dit standpunt, onder andere gelet op eisers volgende verklaringen [6] , waaruit naar het oordeel van de rechtbank wel degelijk blijkt dat eiser dankzij zijn geloof een persoonlijke ontwikkeling heeft doorgemaakt, onder meer ten aanzien van het leren vergeven van anderen en het ontwikkelen van respect voor andere religies.
In hoeverre bent u, vanaf de vorige asielaanvraag, gegroeid in uw geloof?
Ik heb deelgenomen aan een cursus. Deze heet ‘Shafa va Azadi’. Daar heb ik
veel geleerd. In het verleden kon ik mensen niet makkelijk vergeven. Nu kan
ik mensen van binnen beter vergeven. God en Jezus zegt dat je mensen moet
vergeven. Ik ben ook zo gegroeid in mijn geloof dat de liefde die ik van God
krijg aan mijn buren en vrienden moet geven.
[…]
U vertelde ook dat u heeft geleerd om respect te hebben voor andere religies.
Sinds wanneer heeft u dit geleerd?
Dat hoort bij de groei in mijn geloof. Dit hoort bij de periode waarin ik bezig
was om in mijn geloof te groeien. Toen Jezus op het kruis hing, vroeg hij God
om de mensen te vergeven die het hem hadden aangedaan. Ik moet hem
volgen. Ik moet die vergiffenis voor iedereen hebben.
Had u, bij uw aankomst in Nederland, al geleerd om andere religies te
respecteren?
Nee, toen niet. Toen had ik geen respect voor anderen. Ik was wel christen,
maar ik was nog niet zover gekomen. Ik kon nog geen respect hebben voor
iedereen. Het negatieve denkbeeld had ik nog. In het verleden hebben ze mij
slecht behandeld op het werk. Ik heb echt veel meegemaakt. Ik heb het nu
allemaal vergeven.
Hoe heeft u in Nederland geleerd om respect te hebben voor andere religies?
Ik volg Jezus. Jezus is in mijn hart gekomen. Ik doe wat hij van mij vraagt.
Wat hij doet, is mijn voorbeeld. Als ik zie dat hij iedereen vergeeft, waarom
doe ik dat dan niet? Ik ben ook zijn volger. […]
8.4
De rechtbank overweegt dat uit de verklaringen van eiser volgt dat hij sinds de vorige procedure intensiever en actiever deelneemt aan geloofsactiviteiten, gedoopt is en dankzij zijn geloof een persoonlijke ontwikkeling heeft doorgemaakt. Eiser heeft dit tevens nader onderbouwd door het overleggen van verklaringen van derden [7] en het doopcertificaat. Gelet hierop kon verweerder niet volstaan met de stelling dat de verklaringen van eiser op dit punt summier en weinig diepgaand zijn. De rechtbank is gelet op vorenstaande van oordeel dat verweerder onvoldoende gemotiveerd heeft waarom de verklaringen van eiser, in samenhang met de verklaringen van derden, die dateren van na de eerdere afwijzende beschikkingen, niet als nieuwe elementen of bevindingen kunnen worden aangemerkt, dan wel nopen tot de conclusie dat zijn bekering nog altijd ongeloofwaardig is.
8.5
Met betrekking tot eisers verklaringen overweegt de rechtbank verder nog als volgt. De rechtbank kan niet volgen dat verweerder aan eiser tegenwerpt dat hij te veel in metaforen spreekt. De rechtbank ziet niet in waarom je als gelovige niet in metaforen zou kunnen spreken als je over het geloof vertelt. Dat eisers verklaringen gelet daarop niet persoonlijk of authentiek genoeg zouden zijn, volgt de rechtbank dan ook niet.
8.6
Voor wat betreft de bekering is de rechtbank concluderend van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat sinds de vorige asielprocedure geen verdieping in het geloof heeft plaatsgevonden en dat de gestelde (verdieping van de) bekering ongeloofwaardig is. Het voorgaande brengt de rechtbank tot het oordeel dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake is van nieuwe elementen of bevindingen als bedoeld in artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000, nu de verklaringen van eiser, in samenhang bezien met de overgelegde verklaringen van derden en het doopcertificaat, niet zonder meer als een herhaling van zetten kunnen worden gezien. Reeds hierom zal het beroep gegrond worden verklaard.
Fundamentele politieke overtuiging en politieke activiteiten
9.1
Uit paragraaf C2/3.2 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000 blijkt dat de enkele omstandigheid dat eiser in zijn land van herkomst niet op dezelfde wijze uiting kan geven aan zijn politieke overtuiging als in Nederland onvoldoende aanleiding vormt om hem in het bezit te stellen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
9.2
Verweerder weegt bij de beoordeling van de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in ieder geval mee:
  • of er sprake is van een fundamentele politieke overtuiging. Verweerder beoordeelt of deze politieke overtuiging bijzonder belangrijk is voor de vreemdeling om zijn identiteit of morele integriteit te behouden;
  • de wijze waarop de vreemdeling uiting heeft gegeven aan zijn politieke overtuiging, ongeacht of die activiteiten in het land van herkomst, in Nederland of elders hebben plaatsgevonden, en de wijze waarop hij voornemens is daar na terugkeer uiting aan te (blijven) geven;
  • of hij eerder problemen heeft ondervonden van de zijde van de autoriteiten al dan niet vanwege zijn politieke overtuiging;
  • of de wijze waarop hij uiting heeft gegeven of wenst te gaan geven aan zijn politieke overtuiging bij terugkeer zal leiden tot daden van vervolging; en
  • of aannemelijk is dat de autoriteiten op de hoogte zijn geraakt van eerdere uitingen.
10. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij zowel in Iran als in Nederland politieke activiteiten heeft verricht en zich openlijk heeft geuit tegen het Iraanse regime. Eiser stelt dat hij door zijn politieke overtuiging en activiteiten niet kan terugkeren naar Iran.
Fundamentele politieke overtuiging
11.1
Verweerder werpt aan eiser tegen dat zijn verklaringen met betrekking tot zijn politieke overtuiging summier, oppervlakkig en onvoldoende authentiek zijn. Eiser slaagt er volgens verweerder niet in om te concretiseren waarom hij het zo belangrijk vindt om zijn politieke mening in het openbaar te delen. Verder werpt verweerder tegen dat eiser pas in deze procedure met dit deel van zijn relaas naar voren komt.
11.2
De rechtbank begrijpt niet wat verweerder precies heeft getoetst met de beoordeling van de ‘diepgewortelde politieke overtuiging’ en welke consequenties hier door verweerder aan worden verbonden. Zoals blijkt uit paragraaf C2/3.2 van de Vc 2000 is het belang van de fundamentele politieke overtuiging in het volgende gelegen. Verweerder verlangt in het geval van fundamentele politieke overtuiging geen terughoudendheid indien de (voorgenomen) activiteiten samenhangen met deze fundamentele politieke overtuiging. Is geen sprake van een fundamentele politieke overtuiging, dan verlangt verweerder wel terughoudendheid. Verweerder zou volgens voornoemde paragraaf van de Vc 2000, ook indien geen sprake is van een fundamentele politieke overtuiging, moeten beoordelen of de door de vreemdeling in zijn land van herkomst, Nederland of elders verrichte politieke activiteiten of uitingen bij de autoriteiten bekend zijn geraakt of zullen geraken en daarmee vanwege een toegedichte politieke overtuiging voldoende aanleiding vormen om gegronde vrees voor vervolging bij terugkeer aan te nemen.
11.3
Het is de rechtbank niet gebleken dat verweerder de fundamentele politieke overtuiging volgens voornoemd stramien heeft getoetst. Gelet hierop is het bestreden besluit naar het oordeel van de rechtbank ook op dit punt onvoldoende gemotiveerd.
Politieke activiteiten Iran
12.1
De politieke activiteiten die eiser in Iran stelt te hebben verricht, zijn door verweerder geloofwaardig bevonden. De rechtbank is van oordeel dat gelet op de conclusie van de rechtbank met betrekking tot de geloofwaardigheid van de bekering, verweerder niet langer zonder meer kan tegenwerpen dat de bekering ongeloofwaardig is en dat reeds daarom de inval in eisers huis in Iran ongeloofwaardig wordt geacht. Overigens kan de rechtbank deze gevolgtrekking sowieso moeilijk volgen, nu eiser heeft verklaard dat de inval te maken had met zijn politieke overtuiging, niet met zijn bekering.
12.2
Door verweerder wordt gevolgd dat eiser in Iran actief was en meedeed aan demonstraties. Ook is door verweerder geloofwaardig geacht dat eiser meerdere keren is opgeroepen en is ondervraagd door de Artesh. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de inval in eisers huis en eisers overige verklaringen die betrekking hebben op zijn politieke overtuiging gedurende zijn tijd in Iran, niet worden geloofd. In de vorige procedures van eiser is over de geloofwaardigheid van deze inval geen rechterlijk oordeel geveld. De rechtbank acht het aannemelijk dat eisers deelname aan demonstraties voortkwam uit een politieke overtuiging en een afkeer van het huidige regime, zoals ook door eiser is verklaard. Tevens heeft eiser naar voren gebracht een Pahlavi liefhebber te zijn, oftewel een aanhanger van het vorige regime in Iran in plaats van het huidige.
12.3
De rechtbank kan niet volgen dat verweerder aan eiser heeft tegengeworpen dat hij summier heeft verklaard over waarom zijn computer bij de inval in zijn huis in beslag zou zijn genomen en wat hij op de computer deed. Eiser heeft verklaard dat hij ‘programma’s’ heeft gevolgd over politieke ‘dingen’ en ging er vanuit dat verweerder begrijpt wat hij daarmee bedoelt. Gelet op de toelichting van eisers gemachtigde ter zitting, dat eiser er vanuit ging dat verweerder begreep wat werd bedoeld met ‘programma’s’, namelijk alle digitale kanalen die betrekking hebben op de kroonprins en de toelichting van eisers gemachtigde dat het woord ‘programma’s’ in het Farsi een andere betekenis draagt dan in het Nederlands, kan de rechtbank niet volgen waarom eisers verklaringen in dit kader naar mening van verweerder te oppervlakkig waren. Verweerder heeft niet geconcretiseerd waarom deze verklaringen per definitie oppervlakkig waren. Dit kan namelijk bijvoorbeeld ook te maken hebben met de vraagstelling van verweerder.
Politieke activiteiten Nederland
13. In het kader van eisers politieke activiteiten in Nederland, heeft verweerder aan eiser tegengeworpen dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat het verwijderde Facebook-account, waarop eiser stelt politiek actief te zijn geweest, daadwerkelijk aan eiser toebehoorde. Wat er ook zij van dit afgesloten account, door verweerder wordt wél gevolgd dat eiser activiteiten in het kader van zijn politieke overtuiging uitvoert met zijn nieuwe account. [8] Echter, verweerder acht het niet aannemelijk dat eiser via dit account bedreigd is. Verweerder geeft hiervoor geen nadere motivering. Naar het oordeel van de rechtbank had het echter in de rede gelegen dat verweerder nader onderzoek naar dit account en de gestelde bedreigingen had verricht. Zeker in het licht van het feit dat dit later weer aan eiser wordt tegengeworpen. Gelet hierop heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank de ongeloofwaardigheid van eisers verklaringen op dit punt onvoldoende gemotiveerd. Het is dan ook niet uit te sluiten dat er voor eiser wel sprake is van een reëel risico op schending van artikel 3 van het EVRM [9] als hij terugkeert naar Iran.
Conclusie
14. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is het beroep gegrond. Het bestreden besluit wordt vernietigd wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht omdat het onvoldoende is gemotiveerd. De rechtbank ziet vanwege de aard van de geconstateerde gebreken geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien. Het is namelijk aan verweerder om een nieuw standpunt in te nemen ten aanzien van de geloofwaardigheid van de verklaringen van eiser. Verweerder zal dan een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening
15. De gevraagde voorziening strekt ertoe de uitzetting te verbieden totdat is beslist op het beroep. In dit geval is er geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening, gelet op het feit dat de rechtbank heden op het beroep heeft beslist.
Ten aanzien van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening
16. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.244,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1). Indien aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank, in de zaak geregistreerd onder nummer NL21.15515:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
De voorzieningenrechter, in de zaak geregistreerd onder nummer NL21.15516:
- wijst het verzoek af.
De rechtbank, in beide zaken:
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.244,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. Loman, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr.N.R. Peters, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

BIJLAGE

Toetsingskader bekering
Werkinstructie 2019/18 ziet op het onderzoek en de beoordeling die verweerder doet ten aanzien van aanvragen waarbij een bekering als asielmotief is aangevoerd.
Een bekering wordt volgens deze werkinstructie beoordeeld aan de hand van drie pijlers:
- de motieven voor en het proces van bekering;
- de kennis van het nieuwe geloof; en
- de activiteiten die een persoon onderneemt binnen de nieuwe geloofsovertuiging en het effect van de veranderingen.
In paragraaf 7 van de werkinstructie is opgenomen dat bij een opvolgende aanvraag verklaringen van de vreemdeling of verklaringen van kerkelijke personen en/of instanties als nieuwe elementen en bevindingen kunnen worden aangemerkt, indien uit die verklaringen ook daadwerkelijk nieuwe elementen en bevindingen blijken ten opzichte van de laatste aanvraag.
(…)
Indien de verklaringen van derden in gaan op wat er ten opzichte van de laatste aanvraag is veranderd ten aanzien van de gestelde bekering, kunnen deze verklaringen van derden – in samenhang met de verklaringen van de vreemdeling – worden aangemerkt als nieuwe elementen en bevindingen. Bij een opvolgende aanvraag gaat het om de vraag waarin de bekering in onderhavige aanvraag verschilt ten opzichte van de vorige procedure. Met andere woorden: wat is er nieuw aan de bekering, waardoor er nu wel sprake is van een oprechte bekering?
Ook de verklaringen van de vreemdeling kunnen (ook indien er geen verklaringen van derden zijn overgelegd) leiden tot het oordeel dat sprake is van nieuwe elementen en bevindingen.
Dat sprake is van nieuwe elementen en bevindingen wil niet zeggen dat daarmee nu wel sprake is van een geloofwaardige bekering. Indien de vreemdeling voortborduurt op een eerder ongeloofwaardig geachte bekering, rust er een zwaardere bewijslast op de vreemdeling om zijn bekering geloofwaardig te maken. Zo zal er bij een herhaalde aanvraag minder snel het voordeel van de twijfel gegeven kunnen worden, omdat een groot deel van de gestelde bekering eerder ongeloofwaardig is geacht. Daarbij dient ook bedacht te worden dat het geen herexamen is, dat telkens opnieuw gedaan kan worden. Indien de vreemdeling – ondanks de ongeloofwaardigheid van zijn eerdere verklaringen – echter nu zo overtuigend kan vertellen over zijn motieven voor en het proces van bekering dat zich heeft voorgedaan na de vorige afwijzing, kan dit – in combinatie met zijn huidige kennis en de activiteiten die hij verricht – tot de conclusie leiden dat zijn bekering nu wel geloofwaardig is.
(…)

Voetnoten

1.AWB 16/29456.
2.201700779/1/V2.
3.NL18.20176.
4.201809861/1/V2.
5.Pagina 13 en verder, verslag gehoor opvolgende aanvraag, 20 september 2021.
6.Pagina 7 en verder, verslag gehoor opvolgende aanvraag, 20 september 2021.
7.Brief van [naam 1] van Leef! Rotterdam van 1 februari 2020, brief van [naam 2] , verklaring van [naam 3] van 27 augustus 2020, verklaring van [naam 4] , verklaring [naam 5] van 4 september 2020.
8.Voornemen pagina 8 en 9.
9.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.