ECLI:NL:RBDHA:2021:14005

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 december 2021
Publicatiedatum
17 december 2021
Zaaknummer
SGR 20/3336
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking omgevingsvergunning en niet-ontvankelijkheid beroep wegens ontbreken procesbelang

Op 16 december 2021 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, met zaaknummer SGR 20/3336. Eiseres had beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder, waarin het bezwaar van eiseres tegen de verlening van een omgevingsvergunning aan een derde partij ongegrond werd verklaard. De omgevingsvergunning was verleend voor het veranderen van woningen aan de [straat 1] en [straat 2] te [plaats]. Op 12 juli 2021 heeft verweerder echter de eerder verleende omgevingsvergunning ingetrokken op verzoek van de derde partij. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.

De rechtbank overweegt dat, nu de omgevingsvergunning is ingetrokken, het belang van eiseres bij een inhoudelijke beoordeling van haar beroep is komen te vervallen. De rechtbank wijst erop dat het beroep van eiseres van rechtswege ook betrekking heeft op het intrekkingsbesluit van 12 juli 2021. Eiseres heeft geen procesbelang meer, omdat de vergunning is ingetrokken en er geen terugkerende of toekomstige gelijksoortige activiteiten zijn die een inhoudelijke beoordeling rechtvaardigen. De rechtbank concludeert dat het beroep niet-ontvankelijk is wegens het ontbreken van voldoende procesbelang.

De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling, maar heeft wel bepaald dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 178,- vergoedt. De uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, rechter, en is openbaar uitgesproken op 16 december 2021. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken verzet worden gedaan bij de rechtbank.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/3336

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 december 2021 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres,

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. P. Yildirim).
Als derde-partij heeft aan geding deelgenomen:
[derde-partij] B.V.,
(gemachtigden: [gemachtigde 1], [gemachtigde 2] en M. Lentze).

Procesverloop

Bij besluit van 23 oktober 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder aan de derde partij een omgevingsvergunning verleend voor het veranderen van de woningen aan de [straat 1] [huisnummers] en de [straat 2] [huisnummer] te [plaats] door het wijzigen van de indeling, het maken van constructieve doorbraken, trappen en het plaatsen van een bouwlaag ten behoeve van vijf nieuwe woningen.
Bij besluit van 2 april 2020, verzonden op 6 april 2020, (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Bij besluit van 12 juli 2021 heeft verweerder de omgevingsvergunning die was verleend bij het primaire besluit ingetrokken.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. Verweerder heeft op 23 oktober 2019 een omgevingsvergunning verleend aan de derde partij voor het veranderen van de woningen aan de [straat 1] [huisnummers] en de [straat 2] [huisnummer] te [plaats] door het wijzigen van de indeling, het maken van constructieve doorbraken, trappen en het plaatsen van een bouwlaag ten behoeve van vijf nieuwe woningen.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder, onder verwijzing naar het advies van de Adviescommissie bezwaarschriften van 26 maart 2020, het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en de verlening van de omgevingsvergunning gehandhaafd.
4. Op verzoek van de derde partij heeft verweerder de verleende omgevingsvergunning bij besluit van 12 juli 2021 ingetrokken.
5. Vervolgens heeft de rechtbank eiseres bij brieven van 15 oktober 2021 en
9 november 2021 verzocht om aan te geven of zij haar beroep al dan niet handhaaft. Eiseres heeft op beide brieven niet gereageerd. De rechtbank gaat er daarom van uit dat eiseres haar beroep handhaaft.
6. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
6.1
Ingevolge artikel 6:19, eerste lid van de Awb heeft het bezwaar of beroep van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben. Dit betekent dat het beroep van eiseres van rechtswege mede betrekking heeft op het intrekkingsbesluit van
12 juli 2021.Met dat besluit trekt verweerder immers de in deze procedure bestreden omgevingsvergunning in.
6.2
De rechtbank moet vervolgens beoordelen of eiseres nog belang heeft bij een beoordeling van de rechtmatigheid van de (ingetrokken) omgevingsvergunning. Op grond van vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [1] heeft de omstandigheid dat de verleende omgevingsvergunning, waarop het ingestelde beroep van eiseres betrekking had, is ingetrokken, in beginsel tot gevolg dat het belang van eiseres bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep is komen te vervallen. Met het vervallen van de vergunning is immers bereikt wat eiseres met het instellen van haar beroep had beoogd. Dit kan anders zijn wanneer de omgevingsvergunning betrekking heeft op terugkerende of toekomstige gelijksoortige activiteiten, waarbij het inhoudelijke oordeel van de rechtbank kan worden betrokken bij deze toekomstige besluiten. Een dergelijke situatie doet zich in dit geval niet voor. Hierbij is het volgende van belang.
6.3
Verweerder heeft op 13 juli 2021 een omgevingsvergunning verleend aan de derde partij. Daarbij zijn (nagenoeg) dezelfde activiteiten vergund als in de op 23 oktober 2019 verleende (inmiddels ingetrokken) omgevingsvergunning. De rechtbank begrijpt daarom dat eiseres graag zou zien dat de omgevingsvergunning inhoudelijk wordt beoordeeld. Echter, tegen de nieuwe vergunning staat eerst bezwaar open. Blijkens de stukken heeft eiseres ook een bezwaarschrift ingediend bij verweerder en heeft verweerder dit bezwaar bij beslissing op bezwaar van 25 november 2021 ongegrond verklaard. Indien eiseres het niet eens is met deze beslissing op bezwaar kan zij opnieuw beroep instellen bij de rechtbank. Gelet hierop zal de rechtbank geen inhoudelijk oordeel geven over de (ingetrokken) omgevingsvergunning van 23 oktober 2019.
7. Gelet op het voorgaande is het beroep niet-ontvankelijk wegens het ontbreken van (voldoende) procesbelang.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Wel ziet de rechtbank in dit geval aanleiding om te bepalen dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
  • bepaalt dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 178,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, rechter, in aanwezigheid van mr. R.A.E. Bach, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 16 december 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan verzet worden gedaan bij de rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij aan de rechtbank verzoeken omtrent het verzet te worden gehoord.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 15 september 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2068.