ECLI:NL:RBDHA:2021:14004

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 december 2021
Publicatiedatum
17 december 2021
Zaaknummer
SGR 20/3009
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking omgevingsvergunning en niet-ontvankelijkheid beroep wegens ontbreken procesbelang

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 december 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, dat op 23 oktober 2019 een omgevingsvergunning heeft verleend aan een derde partij voor het veranderen van woningen. Eiseres was van mening dat deze vergunning onterecht was verleend en heeft bezwaar aangetekend. Het college heeft het bezwaar ongegrond verklaard en de vergunning gehandhaafd. Echter, op 12 juli 2021 heeft het college op verzoek van de derde partij de eerder verleende omgevingsvergunning ingetrokken.

De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep van eiseres niet-ontvankelijk is wegens het ontbreken van procesbelang. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht, dat bepaalt dat het beroep van rechtswege mede betrekking heeft op een besluit tot intrekking van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben. De rechtbank heeft vastgesteld dat de intrekking van de omgevingsvergunning het belang van eiseres bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep heeft doen vervallen.

De rechtbank heeft verder opgemerkt dat eiseres een nieuwe omgevingsvergunning heeft aangevraagd, die op 13 juli 2021 is verleend. Tegen deze nieuwe vergunning kan eiseres bezwaar maken, en indien zij het niet eens is met de beslissing op bezwaar, kan zij opnieuw beroep instellen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling, maar heeft wel bepaald dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht vergoedt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/3009

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 december 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres,

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. P. Yildirim).
Als derde-partij heeft aan geding deelgenomen:
[derde-partij] B.V.,
(gemachtigden: [gemachtigde 1] , [gemachtigde 2] en M. Lentze).

Procesverloop

Bij besluit van 23 oktober 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder aan de derde partij een omgevingsvergunning verleend voor het veranderen van de woningen aan de [straat 1] [huisnummers] en de [straat 2] [huisnummer] te [plaats] door het wijzigen van de indeling, het maken van constructieve doorbraken, trappen en het plaatsen van een bouwlaag ten behoeve van vijf nieuwe woningen.
Bij besluit van 2 april 2020, verzonden op 6 april 2020, (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Bij besluit van 12 juli 2021 heeft verweerder de omgevingsvergunning die was verleend bij het primaire besluit ingetrokken.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. Verweerder heeft op 23 oktober 2019 een omgevingsvergunning verleend aan de derde partij voor het veranderen van de woningen aan de [straat 1] [huisnummers] en de [straat 2] [huisnummer] te [plaats] door het wijzigen van de indeling, het maken van constructieve doorbraken, trappen en het plaatsen van een bouwlaag ten behoeve van vijf nieuwe woningen.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder, onder verwijzing naar het advies van de Adviescommissie bezwaarschriften van 26 maart 2020, het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en de verlening van de omgevingsvergunning gehandhaafd.
4. Op verzoek van de derde partij heeft verweerder de verleende omgevingsvergunning bij besluit van 12 juli 2021 ingetrokken.
5. Eiseres heeft desgevraagd aan de rechtbank medegedeeld dat het besluit van verweerder om de op 23 oktober 2019 verleende omgevingsvergunning in te trekken voor haar geen reden vormt haar beroep in te trekken. Ter onderbouwing heeft zij, kort en zakelijk weergegeven, gesteld dat zij vanwege de op 13 juli 2021 verleende nieuwe omgevingsvergunning met betrekking tot dezelfde activiteiten een persoonlijk en maatschappelijk belang heeft bij een inhoudelijk oordeel van de rechtbank over de rechtmatigheid van de op 23 oktober 2019 verleende omgevingsvergunning.
6. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
6.1
Ingevolge artikel 6:19, eerste lid van de Awb heeft het bezwaar of beroep van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben. Dit betekent dat het beroep van eiseres van rechtswege mede betrekking heeft op het intrekkingsbesluit van
12 juli 2021. Met dat besluit heeft verweerder immers de in deze procedure bestreden omgevingsvergunning ingetrokken.
6.2
De rechtbank moet vervolgens beoordelen of eiseres nog belang heeft bij een beoordeling van de rechtmatigheid van de (ingetrokken) omgevingsvergunning. Op grond van vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [1] heeft de omstandigheid dat de verleende omgevingsvergunning, waarop het ingestelde beroep van eiseres betrekking had, is ingetrokken, in beginsel tot gevolg dat het belang van eiseres bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep is komen te vervallen. Met het vervallen van de vergunning is immers bereikt wat eiseres met het instellen van haar beroep heeft beoogd. Dit kan anders zijn wanneer de omgevingsvergunning betrekking heeft op terugkerende of toekomstige gelijksoortige activiteiten, waarbij het inhoudelijke oordeel van de rechtbank kan worden betrokken bij deze toekomstige besluiten. Een dergelijke situatie doet zich in dit geval niet voor. Hierbij is het volgende van belang.
6.3
Verweerder heeft op 13 juli 2021 een omgevingsvergunning verleend aan de derde partij. Daarbij zijn (nagenoeg) dezelfde activiteiten vergund als in de op 23 oktober 2019 verleende (inmiddels ingetrokken) omgevingsvergunning. De rechtbank begrijpt daarom dat eiseres graag zou zien dat de omgevingsvergunning inhoudelijk wordt beoordeeld. Echter, tegen de nieuwe vergunning staat eerst bezwaar open. Blijkens de stukken heeft eiseres ook een bezwaarschrift ingediend bij verweerder en heeft verweerder dit bezwaar bij beslissing op bezwaar van 25 november 2021 ongegrond verklaard. Indien eiseres het niet eens is met deze beslissing op bezwaar kan zij opnieuw beroep instellen bij de rechtbank. Gelet hierop zal de rechtbank geen inhoudelijk oordeel geven over de (ingetrokken) omgevingsvergunning van 23 oktober 2019.
7. Gelet op het voorgaande is het beroep niet-ontvankelijk wegens het ontbreken van (voldoende) procesbelang.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Wel ziet de rechtbank in dit geval aanleiding om te bepalen dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
  • bepaalt dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 178,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, rechter, in aanwezigheid van mr. R.A.E. Bach, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 16 december 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan verzet worden gedaan bij de rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij aan de rechtbank verzoeken omtrent het verzet te worden gehoord.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 15 september 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2068.