In deze zaak, die op 29 november 2021 door de Rechtbank Den Haag is behandeld, gaat het om een kort geding tussen een vader en een moeder over de verhuizing van de moeder met hun minderjarige kinderen. De vader vordert dat de moeder niet zonder zijn toestemming met de kinderen verhuist naar [plaats 2]. De moeder heeft in de herfstvakantie met de kinderen verhuisd, ondanks een eerdere beschikking van de rechtbank die haar vervangende toestemming voor deze verhuizing had geweigerd. De vader vordert terugverhuizing van de kinderen en stelt dat de moeder in strijd met het gezagsrecht heeft gehandeld. De voorzieningenrechter oordeelt dat, hoewel de moeder in strijd met de wet heeft gehandeld, het in het belang van de kinderen is om niet halsoverkop terug te verhuizen naar de oude woonomgeving. De voorzieningenrechter wijst de vorderingen van de vader tot terugverhuizing af, maar bevestigt dat de toestand die de moeder heeft gecreëerd in strijd is met het gezagsrecht van de vader. De moeder wordt wel veroordeeld tot het verlenen van medewerking aan een voorlopige zorgregeling, waarbij de kinderen om de twee weken een weekend bij de vader verblijven. Tevens wordt een dwangsom opgelegd voor het geval de moeder deze regeling niet naleeft. De proceskosten worden aan de moeder opgelegd, omdat de vader deze procedure niet had hoeven starten als de moeder zich aan de afspraken had gehouden.