ECLI:NL:RBDHA:2021:13954

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 december 2021
Publicatiedatum
17 december 2021
Zaaknummer
AWB 20/6639
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tegen intrekking verblijfsvergunning niet-ontvankelijk verklaard door onzorgvuldig handelen van de Staatssecretaris

Op 17 december 2021 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser, die de Marokkaanse nationaliteit heeft en sinds 1998 in Nederland verblijft, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De zaak betreft de intrekking van de verblijfsvergunning van de eiser, die op 3 juli 2018 door de Staatssecretaris was genomen. Eiser had bezwaar gemaakt tegen deze intrekking, maar het bezwaar werd door de Staatssecretaris op 29 juli 2020 niet-ontvankelijk verklaard, omdat het buiten de bezwaartermijn zou zijn ingediend. Eiser stelde dat hij tijdig bezwaar had gemaakt en dat de Staatssecretaris onzorgvuldig had gehandeld door het primaire besluit naar een adres te sturen waarvan bekend was dat eiser daar niet meer woonde. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris onvoldoende inspanningen had verricht om contact met eiser te leggen voordat het besluit werd verzonden. De rechtbank concludeerde dat het primaire besluit niet op de juiste wijze was bekendgemaakt, waardoor het bezwaar van eiser tijdig was ingediend. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de Staatssecretaris op om opnieuw op het bezwaar van eiser te beslissen. Tevens werd de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.496,-.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/6639

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 december 2021 in de zaak tussen

[naam eiser] , eiser,

V-nummer: [V-nummer]
gemachtigde: mr. D. Schaap,
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

gemachtigde: mr. T. Stelpstra.

Procesverloop

Bij besluit van 3 juli 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de aan eiser verleende verblijfsvergunning regulier ingetrokken met ingang van 21 juni 2012.
Bij besluit van 29 juli 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 oktober 2021 in Dordrecht. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1.
Eiser is geboren op [geboortedatum] en heeft de Marokkaanse nationaliteit. Hij was sinds 6 juli 1998 in het bezit van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd.
1.2.
Eiser heeft van 21 juni 2012 tot 25 februari 2015 en van 5 juni 2015 tot 1 februari 2017 in de Basisregistratie Personen (BRP) als ‘Niet-Ingezetene’ geregistreerd gestaan.
1.3.
Op 4 april 2017 heeft eiser een Aanvraag vervanging of vernieuwing vreemdelingendocument ingediend. In het aanvraagformulier is als adres [adres] te Rotterdam vermeld. Tevens heeft eiser in het formulier een e-mailadres en een telefoonnummer vermeld. Op 2 juni 2017 heeft verweerder aan eiser bericht dat hij zijn nieuwe verblijfsdocument kan ophalen.
1.4.
Vanaf 13 mei 2017 is eiser opnieuw als ‘Niet-Ingezetene’ geregistreerd.
1.5.
Verweerder heeft eiser bij brief van 10 april 2018, verzonden aan het adres [adres] te Rotterdam, een voornemen tot intrekking met terugwerkende kracht van de aan eiser verleende verblijfsvergunning verstuurd. Als grond is vermeld dat er reden is om aan te nemen dat eiser zijn hoofdverblijf niet langer in Nederland heeft. Eiser is in de gelegenheid gesteld om binnen twee weken schriftelijk een zienswijze naar voren te brengen. Bij brief van 11 mei 2018 heeft verweerder het voornemen nogmaals naar het adres [adres] te Rotterdam verstuurd.
1.6.
Op 2 juni 2018 heeft verweerder een e-mail verstuurd aan het door eiser in het hiervoor genoemde aanvraagformulier opgegeven e-mailadres. Hierin is eiser verzocht zo spoedig mogelijk contact op te nemen met verweerder in verband met zijn verblijfsvergunning.
1.7.
Eiser heeft tegen het primaire besluit op 24 februari 2020 bezwaar gemaakt.
2. In het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard omdat het bezwaarschrift buiten de bezwaartermijn is ingediend. Het primaire besluit is overeenkomstig artikel 3.104, vijfde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb) verzonden naar het laatst bekende adres van eiser. Het primaire besluit is genomen omdat er redenen zijn om aan te nemen dat eiser zijn hoofdverblijf buiten Nederland heeft verplaatst.
3. Eiser heeft het volgende aangevoerd. Het intrekkingsbesluit heeft een grote impact op eiser. Eiser verblijft al sinds 1990 in Nederland. Alle directe familieleden van eiser wonen in Nederland. Hij heeft geen directe familie (meer) in Marokko. Eiser heeft zijn hoofdverblijf niet buiten Nederland verplaatst. Eiser heeft echter door omstandigheden op verschillende adressen moeten verblijven, waarop hij zich niet heeft kunnen inschrijven. Eiser heeft tijdig bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Het primaire besluit is pas op 20 februari 2020 door toezending aan de gemachtigde van eiser bekendgemaakt. Verweerder heeft niet aangetoond dat hij het primaire besluit op 4 juli 2018 aangetekend heeft verstuurd. Verweerder heeft onzorgvuldig gehandeld omdat hij de brieven met het voornemen en het primaire besluit heeft verzonden naar het adres [adres] te Rotterdam terwijl hij wist dat eiser daar niet meer woonde. Eiser heeft de brieven en de e-mail niet ontvangen. Gelet op de omstandigheden heeft verweerder onvoldoende inspanningen verricht om met eiser in contact te komen. Hierbij is van belang dat het telefoonnummer van eiser bij verweerder bekend was.
4.1.
Over de vraag of het primaire besluit op 4 juli 2018 aangetekend is verzonden, overweegt de rechtbank het volgende. In het briefhoofd van het primaire besluit staat onder het adres de tekst ‘AANGETEKEND’. Volgens de door verweerder overgelegde uitdraai uit het systeem ‘Indigo’ is er een ‘beschikking regulier’ voor eiser aangemaakt, heeft de beschikking de status ‘bericht verwerkt’ gekregen, is als verzenddatum 4 juli 2018 geregistreerd en is de brief aangetekend verzonden. Verder staat op de door verweerder overgelegde enveloppe dat de verzending aangetekend heeft plaatsgevonden en dat het poststuk niet is afgehaald. De rechtbank oordeelt dat verweerder hiermee voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het primaire besluit op 4 juli 2018 aangetekend is verzonden naar het adres [adres] te Rotterdam.
4.2.
Eiser heeft zich niet gehouden aan zijn plicht (zie artikel 4.37 van het Vb) verweerder op de hoogte te houden van zijn adresgegevens. Dat kan hem worden verweten. De rechtbank oordeelt echter dat, in de gegeven omstandigheden, verweerder bij de bekendmaking van het primaire besluit onvoldoende zorgvuldig heeft gehandeld. Het gaat om een belastend besluit met grote gevolgen voor eiser. Het houdt namelijk in dat hij zijn verblijfstitel na zeer lange tijd kwijtraakt. Het primaire besluit en de brieven met het voornemen zijn verstuurd aan een adres waarvan verweerder wist (althans kennelijk reden had te vermoeden) dat eiser daar niet meer woonde. Verweerder beschikte echter ook over een e-mailadres en een telefoonnummer van eiser. In de gegeven omstandigheden had van verweerder mogen worden verwacht, binnen de grenzen van het redelijke, dat hij zich zou hebben ingespannen om daadwerkelijk met eiser in contact te komen, alvorens het besluit toe te zenden aan het laatst bekende adres. Verweerder lijkt dat zelf ook te erkennen, nu hij eiser een e-mail heeft gestuurd, waarop echter geen reactie is gekomen. Niet is echter gesteld en ook is niet gebleken dat verweerder heeft geprobeerd eiser telefonisch te bereiken. De rechtbank oordeelt dat dit in de gegeven omstandigheden wel van verweerder mocht worden verwacht. De conclusie is dat het primaire besluit niet op 4 juli 2018 op een juiste wijze is bekendgemaakt.
4.3.
Niet gesteld of gebleken is dat het primaire besluit is bekendgemaakt vóórdat het op 20 februari 2020 is toegezonden aan de gemachtigde van eiser. Dat betekent dat het bezwaarschrift tijdig is ingediend.
5. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit zal worden vernietigd. Verweerder dient alsnog inhoudelijk op het bezwaar van eiser te beslissen.
6. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 748,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar van eiser met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Veling, rechter, in aanwezigheid van mr. W. Roozeboom, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 17 december 2021.
De rechter en de griffier zijn verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.