Overwegingen
1. Eiseressen stellen van Eritrese nationaliteit te zijn en te zijn geboren op respectievelijk [Geb. datum 1] 1995 en [Geb. datum 2] 2016. Referente, de moeder van eiseres 1 en de grootmoeder van eiseres 2, woont sinds 2019 in Nederland en is in het bezit van een afhankelijke verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, geldig van 6 juni 2019 tot 6 juni 2024. Eiseressen willen bij referente in Nederland wonen.
2. Referente heeft daarom op 26 november 2019 ten behoeve van eiseressen een aanvraag voor een mvv voor ‘Verblijf als familie- of gezinslid bij [Naam 3]’ ingediend.
3. Verweerder heeft de mvv-aanvraag voor eiseressen afgewezen, omdat er tussen eiseressen en referente geen sprake is van beschermenswaardig familie- en gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM.Volgens verweerder behoort eiseres 1 niet meer tot het gezin van haar ouders. Zij is in 2009 vertrokken uit Eritrea, heeft van 2010 tot 2013 in een vluchtelingenkamp verbleven in Ethiopië en is daarna naar haar vader in Israël gereisd. In 2015 is zij uit Israël vertrokken om terug te reizen naar haar familie in Eritrea. Deze pogingen zijn mislukt en zij heeft vervolgens enige tijd in Soedan verbleven. Sinds 2017 verblijft zij bij een familielid in Egypte. Gelet hierop voldoet eiseres 1 niet aan de voorwaarden voor het jongvolwassenenbeleid.Evenmin is tussen eiseres 1 en referente gebleken van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie (“more than the normal emotional ties”).
Verder stelt verweerder zich op het standpunt dat tussen referente en eiseres 2 geen sprake is van hechte persoonlijke banden die de gebruikelijke omgang overstijgen.
4. Volgens eiseres 1 is het jongvolwassenenbeleid wel degelijk op haar van toepassing. De stelling van verweerder dat zijn geen deel meer uitmaakt van het gezin is een miskenning van haar vluchtsituatie sinds 2010. Zij is steeds op zoek geweest naar de veiligheid van haar gezin, door eerst naar haar vader in Israël te vluchten en vervolgens weer terug naar haar moeder in Eritrea te willen gaan. In Egypte heeft zij bescherming en veiligheid gezocht bij een ver familielid, omdat zij het vluchtelingenkamp diende te verlaten en niet in staat was om voor zichzelf en haar kind te zorgen. Dit was geen weloverwogen keuze, maar de enige manier om te overleven. Verder voert eiseres 1 aan dat wel degelijk sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie met referente. Ook is er wel degelijk gezinsleven tussen eiseres 2 en referente. Tot slot stelt eiseres 1 dat zij ten onrechte niet in bezwaar is gehoord.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. Eiseres heeft verzocht om vrijstelling van het griffierecht vanwege betalingsonmacht. Gelet op wat eiseres daarover heeft aangevoerd, wijst de rechtbank dat verzoek toe. Eiseres is vrijgesteld van het betalen van griffierecht.
6. Ter zitting heeft verweerder gesteld dat in het verweerschrift ten onrechte is opgenomen dat niet wordt toegekomen aan een inhoudelijke toetsing van artikel 8 van het EVRM vanwege het ontbreken van documenten voor wat betreft de familierechtelijke relatie. Deze beroepsgrond behoeft daarom geen verdere bespreking.
Ten aanzien van de dochter (eiseres 1) van referente
7. De rechtbank stelt voorop dat voor het aannemen van familie-of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM aan tussen meerderjarige kinderen en hun ouders, in beginsel sprake moet zijn van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. Het jongvolwassenbeleid van verweerder vormt daarop een uitzondering. Dit beleid is van toepassing op het meerderjarige kind dat:
a. jongvolwassen is;
b. met de ouder(s) in gezinsverband samenleeft;
c. niet in zijn eigen onderhoud voorziet; en
d. geen zelfstandig gezin heeft gevormd.
Als aan één of meerdere van deze voorwaarden niet is voldaan, geldt de eis van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie om van gezins- of familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM te kunnen spreken.
In de Werkinstructie (WI) 2020/16staat ten aanzien van het vereiste genoemd onder b. het volgende vermeld:
‘Voor de beoordeling of de jongvolwassene met zijn ouders in gezinsverband samenleeft, is het moment van binnenkomst van de ouder(s) of de jongvolwassene in Nederland leidend en betrekt de IND ook uitdrukkelijk de gezinssituatie ten tijde van het vertrek van de ouder(s) of de jongvolwassene uit het land van herkomst (dan wel het land van bestendig verblijf). Daarnaast beoordeelt de IND of zich na binnenkomst van de ouder(s) of de jongvolwassene in Nederland omstandigheden hebben voorgedaan waardoor kan worden aangenomen dat van samenleving in gezinsverband niet langer sprake is. Als de scheiding tussen de jongvolwassene en zijn ouder(s) een vrijwillig karakter heeft, wordt deze scheiding anders gewogen dan wanneer de scheiding een gedwongen karakter heeft. Van een gedwongen scheiding is bijvoorbeeld sprake bij een vluchtsituatie. Kijk hierbij ook naar de duur van de onvrijwillige scheiding. Als een jongvolwassene bijvoorbeeld langdurig in een ‘doorreisland’ heeft verbleven, of langdurig in Nederland heeft verbleven voordat een aanvraag voor zijn ouders wordt ingediend, kan dit een indicatie zijn dat de jongvolwassene niet langer in gezinsverband met zijn ouder(s) leeft.’
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat het jongvolwassenenbeleid niet op eiseres 1 van toepassing is. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat eiseres 1 niet meer behoort tot het gezin van haar ouders. Verweerder heeft kunnen overwegen dat alhoewel het vertrek van eiseres 1 uit Eritrea in 2009 een dwingend karakter kon hebben, dit niet wegneemt dat haar opvolgende reisbewegingen na 2015 als een vrijwillige keuze kunnen worden gezien. Zij heeft immers niet aannemelijk gemaakt dat het vertrek bij haar vader in Israël in 2015 gedwongen was. Zij heeft ook niet gepoogd om terug te keren naar haar vader in Israël toen zij niet naar haar moeder in Eritrea kon reizen. Eiseres heeft zelfstandig de keuze gemaakt om geruime tijd in Soedan te verblijven. Na haar vertrek uit Soedan in 2017 heeft zij zich bij het gezin van een familielid in Egypte gevoegd. Verweerder heeft kunnen stellen dat hieruit een grote mate van zelfstandigheid blijkt waardoor van samenleving in gezinsband met referente niet langer sprake is. De stelling van referente dat eiseres 1 destijds, door haar mentale problemen, de gevolgen van haar vertrek uit Israël niet heeft kunnen overzien, is niet met stukken onderbouwd en kan daarom niet tot een ander oordeel leiden.
9. Verder heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres 1 en referente. Verweerder heeft daarbij van belang kunnen achten dat eiseres 1 sinds 2015 niet meer in gezinsverband met haar ouders samenwoont, dat zij sinds 2017 bij een familielid in Egypte woont, dat haar gestelde gezondheidsproblemen niet zijn aangetoond en dat niet gebleken is dat zij enige zorg van referente en haar gezinsleden nodig heeft dan wel financieel afhankelijk is van referente. Daarnaast heeft verweerder kunnen overwegen dat het feit dat referente en de overige gezinsleden zich zorgen maken over de verblijfsomstandigheden van eiseres 1 en dat zij elkaar missen, hoewel op zichzelf begrijpelijk, niet maakt dat er sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie.
10. Gelet op het vorenstaande heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat er tussen referente en haar dochter geen sprake is van beschermenswaardig familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM.
Ten aanzien van de kleindochter (eiseres 2) van referente
11. Het is vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van Statedat de vraag of familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM tussen grootouders en hun kleinkinderen bestaat, een kwestie van feitelijke aard is en afhankelijk van het daadwerkelijk bestaan van hechte persoonlijke banden ('close personal ties'/ 'sufficiently close family ties').
12. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat uit de feiten en omstandigheden niet volgt dat tussen referente en eiseres 2 hechte persoonlijke banden bestaan. Verweerder daarbij kunnen betrekken dat referente en eiseres 2 elkaar nooit persoonlijk hebben ontmoet, dat zij alleen telefonisch en via sociale media contact onderhouden, dat eiseres 1 de feitelijke verzorging heeft over eiseres 2 en dat zij samen een gezin vormen.
13. Gelet op het vorenstaande heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat er tussen referente en haar kleindochter geen sprake is van beschermenswaardig familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM.
Hoorplicht
14. Ten aanzien van de stelling van eiseres 1 dat verweerder ten onrechte heeft afgezien van horen, overweegt de rechtbank als volgt. Verweerder mag met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht van horen afzien indien er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijke is dat het bezwaar niet kan leiden tot een andersluidend besluit.
15. Gelet op wat hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat hiervan in dit geval sprake is. Referente is voor het primaire besluit gehoord om de nodige kennis te vergaren en de gestelde gezondheidsproblemen van eiseres 1 zijn in bezwaar niet aangetoond dan wel onderbouwd met stukken. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder het bezwaar kennelijk ongegrond heeft mogen achten en van het horen van eiseres 1 heeft mogen afzien.
Conclusie
15. De beroepen zijn ongegrond.
16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.