ECLI:NL:RBDHA:2021:13951

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 december 2021
Publicatiedatum
17 december 2021
Zaaknummer
09-201918-19
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering en valsheid in geschrift door bewindvoerder

Op 17 december 2021 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die als bewindvoerder geldbedragen heeft verduisterd. De verdachte, geboren te Rotterdam, heeft in de periode van 1 januari 2008 tot en met 20 februari 2018, in Voorburg en/of Veldhoven, meermalen geldbedragen van in totaal € 12.880,00 verduisterd die toebehoorden aan zijn zus, de benadeelde partij. Daarnaast heeft hij valsheid in geschrift gepleegd door bankafschriften te vervalsen en deze als echt te gebruiken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte dit feit heeft bekend en heeft de bewijsmiddelen, waaronder proces-verbaal van aangifte en verhoor, in overweging genomen.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn medische situatie, geen mogelijkheden bieden voor een onvoorwaardelijke gevangenisstraf of taakstraf. Daarom is de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden met een proeftijd van twee jaar. Tevens is de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partij van € 12.080,00, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 20 februari 2018. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen en de proceskosten van € 724,19 toegewezen. De rechtbank heeft de verdachte ook verplicht om een bedrag van € 12.080,00 aan de Staat te betalen, met de mogelijkheid van gijzeling indien niet betaald wordt.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/201918-19
Datum uitspraak: 17 december 2021
Verstek
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te Rotterdam,
BRP-adres: [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 14 augustus 2020 en 3 december 2021 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. F.M. de Vries.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij, op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2008 tot en met 20 februari 2018, in Voorburg en/of Veldhoven, althans in Nederland, opzettelijk (telkens)
een of meerdere geldbedragen (met een totaal van ongeveer 42.300,00 euro), in elk geval enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 1] in elk geval aan
een ander of anderen dan aan verdachte, en welke geldbedragen verdachte in zijn hoedanigheid van (gerechtelijk) bewindvoerder, in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
2.
hij, op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2010 tot en met 20 februari 2018, in Voorburg en/of Veldhoven, althans in Nederland, (telkens) een (of meer) geschrift(en), namelijk (een of meer) bankafschriften, zijnde (een) geschrift(en) dat/die
bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen - met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken, valselijk en/of in strijd met de waarheid heeft opgemaakt en/of heeft doen opmaken en/of heeft vervalst en/of heeft doen vervalsen en daarvan opzettelijk gebruik heeft gemaakt als ware het echt en onvervalst, bestaande die valsheid hierin, dat valselijk, immers in strijd met de waarheid,
- de hoogte van begin- en eindsaldi is aangepast,
- de hoogte van de rente is aangepast,
- de oorspronkelijke bijboekingen zijn weggehaald en/of
- de geldopnamen zijn weggehaald,
en bestaande dat gebruik maken hierin dat hij, verdachte, in zijn hoedanigheid als bewindvoerder, voornoemde bankafschriften (meermalen) heeft overlegd / doen toekomen aan de Kantonrechter.

3.De bewijsbeslissing

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten, met dien verstande dat zij ten aanzien van de onder 1 ten laste gelegde verduistering komt tot een bewezenverklaring van enig geldbedrag, ten minste € 12.600,00.
3.2
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
3.2.1
Feit 1
De rechtbank zal voor het onder 1 ten laste gelegde feit met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft dit feit namelijk bekend en daarna niet anders verklaard.
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
  • het proces-verbaal van aangifte van [betrokkene] namens [benadeelde 1] met bijlagen, opgemaakt op 7 december 2018 (p. 4-8);
  • het proces-verbaal van verhoor van verdachte, opgemaakt op 8 juni 2019 (p. 144-147);
  • het proces-verbaal van bevindingen, met bijlagen, opgemaakt op 27 april 2019 (p. 130).
De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen volgt dat het verduisterde bedrag zich in de ten laste gelegde periode heeft beperkt tot een totaal van € 12.880,00. Voor het overige valt de verduistering buiten de ten laste gelegde periode. De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte in de periode van 1 januari 2008 tot en met 20 februari 2018 als bewindvoerder van [benadeelde 1] geldbedragen met een totaal van € 12.880,00 heeft verduisterd.
3.2.2
Feit 2
De rechtbank zal voor het onder 2 ten laste gelegde feit met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft dit feit namelijk bekend en daarna niet anders verklaard.
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
  • het proces-verbaal van verhoor van verdachte, opgemaakt op 8 juni 2019 (p. 144-147);
  • het proces-verbaal van bevindingen, met bijlagen, opgemaakt op 27 april 2019 (p. 130);
  • het proces-verbaal van bevindingen, met bijlagen, opgemaakt op 16 augustus 2019 (p. 166);
  • het proces-verbaal van bevindingen, met bijlagen, opgemaakt op 8 augustus 2019 (p. 174-175).
3.3
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1.
hij in de periode van 1 januari 2008 tot en met 20 februari 2018, in Voorburg opzettelijk (telkens) meerdere geldbedragen (met een totaal van
12.880,00euro),
dietoebeho
orde
naan [benadeelde 1] en welke geldbedragen verdachte in zijn hoedanigheid van (gerechtelijk) bewindvoerder onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
2.
hij in de periode van 1 januari 2010 tot en met 20 februari 2018, in Voorburg en/of Veldhoven, althans in Nederland, telkens geschriften, namelijk bankafschriften, zijnde geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen
,met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken, heeft vervalst en daarvan opzettelijk gebruik heeft gemaakt als ware het echt en onvervalst, bestaande die valsheid hierin, dat valselijk, immers in strijd met de waarheid,
- de hoogte van begin- en eindsaldi is aangepast,
- de hoogte van de rente is aangepast,
- de oorspronkelijke bijboekingen zijn weggehaald en/of
- de geldopnamen zijn weggehaald,
en bestaande dat gebruik maken hierin dat hij, verdachte, in zijn hoedanigheid als bewindvoerder, voornoemde bankafschriften meermalen heeft overlegd / doen toekomen aan de Kantonrechter.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, met een proeftijd van twee jaren.
6.2
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich in zijn hoedanigheid van bewindvoerder van zijn zus schuldig gemaakt aan verduistering van in totaal € 12.880,00, door stelselmatig en over een zeer lange periode contante geldbedragen die aan haar toebehoorden, op te nemen. Door aldus te handelen heeft de verdachte het vertrouwen dat in hem als bewindvoerder mocht worden gesteld in ernstige mate beschaamd. De rechtbank rekent het de verdachte aan dat hij zichzelf heeft verrijkt ten koste van zijn zus en dat hij daarbij gebruik heeft gemaakt van haar kwetsbare positie, nu zij ten gevolge van haar geestelijke toestand voor de afwikkeling van haar financiële zaken geheel afhankelijk was van de verdachte.
De verdachte heeft zich in dit verband eveneens schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift en het gebruikmaken van die door hem vervalste geschriften, door deze ter verantwoording over zijn bewindvoering aan de kantonrechter over te leggen en zo zijn handelen te verhullen. Met zijn handelen heeft de verdachte het vertrouwen dat in het maatschappelijk verkeer in de juistheid van dergelijke geschriften moet kunnen worden gesteld, ondermijnd. Ook dit rekent de rechtbank de verdachte aan.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 22 november 2021, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van 7 juni 2021. Uit het reclasseringsadvies volgt dat de situatie waarin de verdachte als bewindvoerder toegang had tot het vermogen van zijn zus in samenhang met zijn financiële problematiek ten grondslag hebben gelegen aan de ten laste gelegde verduistering. Nu de persoonlijke omstandigheden van de verdachte volledig zijn gewijzigd, schat de reclassering het risico op recidive in op nihil. De reclassering acht interventies of toezicht niet geïndiceerd en adviseert daarom om de verdachte een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen. De reclassering kan geen concreet advies geven over de strafmodaliteit. De verdachte beschikt niet over financiële middelen om een boete te kunnen voldoen, is lichamelijk niet in staat een taakstraf te verrichten en zou een (onvoorwaardelijke) gevangenisstraf moeten ondergaan in een penitentiair ziekenhuis waar hem de maximale zorg geboden kan worden. De reclassering geeft de rechtbank in overweging om de verdachte schuldig te verklaren, zonder hem een straf of maatregel op te leggen.
Strafmodaliteit en strafmaat
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat rekening gehouden met de straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd. De rechtbank stelt voorop dat een schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel geen recht doet aan de aard en ernst van de feiten. De rechtbank ziet in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte – in het bijzonder diens medische situatie – evenmin mogelijkheden om een taakstraf of onvoorwaardelijke gevangenisstraf aan de verdachte op te leggen. Om de ernst van de gepleegde feiten tot uitdrukking te brengen zal de rechtbank een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf aan de verdachte opleggen. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, met een proeftijd van twee jaren, passend en geboden is.

7.De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering
[benadeelde 1] heeft zich middels bewindvoerder [betrokkene] als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 41.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
Daarnaast vordert [benadeelde 1] vergoeding van de proceskosten ter hoogte van € 724,19, bestaande uit de kosten van het door de bewindvoerder verrichte onderzoek en de door haar gedane aangifte.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 12.600,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft voorts geconcludeerd tot toewijzing van de gevorderde proceskosten.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de materiële schade
De rechtbank is van oordeel dat de vordering door de benadeelde partij voldoende is onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan dan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het onder 1 bewezen verklaarde feit. Uit hetgeen de rechtbank onder dit feit bewezen heeft verklaard volgt dat een geldbedrag van € 12.880,00 door de verdachte is verduisterd. De verdachte heeft hierop eenmalig een bedrag van € 800,00 afgelost. Om tot de daadwerkelijke geleden schade te komen dient deze aflossing naar het oordeel van de rechtbank in mindering te worden gebracht op voornoemd geldbedrag.
De rechtbank verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering, waarbij de benadeelde partij dat deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aan kan brengen.
Conclusie
De rechtbank zal – gelet op het voorgaande – de vordering toewijzen tot een bedrag van € 12.080,00, bestaande uit materiële schade.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 20 februari 2018, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Ten aanzien van de proceskosten
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank zal daarom de proceskosten toewijzen, ter grootte van het gevorderde bedrag van € 724,19. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
De schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover het slachtoffer aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 12.080,00, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 20 februari 2018 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [benadeelde 1] .

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 225, 321 en 323 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.3 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
verduistering gepleegd door een bewindvoerder ten opzichte van enig goed dat hij als zodanig onder zich heeft, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 2:
valsheid in geschrift, meermalen gepleegd;
en
opzettelijk gebruik maken van een vervalst geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) maanden;
bepaalt dat die straf niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] :
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij deels toe tot een bedrag van € 12.080,00 en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke daarover vanaf 20 februari 2018 tot aan de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [benadeelde 1] ;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat de benadeelde partij dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op € 724,19, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
de schadevergoedingsmaatregel:
legt aan de verdachte hoofdelijk de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 12.080,00, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 20 februari 2018 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [benadeelde 1] ;
bepaalt dat als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 95 dagen, waarbij het toepassen van gijzeling de verdachte niet ontslaat van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R. Wieringa, voorzitter,
mr. P. van Essen, rechter,
mr. P. Figge, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. J.A. Lockhorst, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 december 2021.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer [PL nummer] , van de politie eenheid Den Haag, district Zoetermeer-Leidschendam/Voorburg, basisteam Leidschendam-Voorburg, met bijlagen (doorgenummerd p. 1 t/m 215).
2.De rechtbank stelt, anders dan de politie heeft geconcludeerd, vast dat de contant opgenomen geldbedragen (opgeteld) een totaalbedrag van € 12.880,00 behelzen.