ECLI:NL:RBDHA:2021:1393

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 februari 2021
Publicatiedatum
22 februari 2021
Zaaknummer
NL21.1902
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en uitzetting in het kader van covid-19 testverplichting

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 februari 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een eiser die in Nederland verblijft. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. R. Honing, had beroep ingesteld tegen de maatregel van bewaring die hem was opgelegd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, en dat er een overdrachtsbesluit was genomen op 1 februari 2021.

Tijdens de zitting op 17 februari 2021 in Dordrecht heeft de eiser aangevoerd dat er geen redelijk vooruitzicht op verwijdering was, omdat de Duitse autoriteiten een covid-19 test vereisten en hij niet bereid was om hieraan mee te werken. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de eiser verplicht is om zijn medewerking te verlenen aan de uitzetting, en dat zijn weigering om de test te ondergaan geen reden was om te concluderen dat er geen redelijk vooruitzicht op verwijdering was. De rechtbank heeft benadrukt dat de medewerkingsverplichting ook geldt in het kader van de covid-19 test.

De rechtbank heeft verder vastgesteld dat er geen gronden waren ingediend tegen het overdrachtsbesluit, waardoor het beroep tegen dit besluit eveneens ongegrond werd verklaard. Uiteindelijk heeft de rechtbank beide beroepen ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gedaan en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.1902

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. E.W.M. ter Meulen-Mouwen),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R. Honing).

Procesverloop

Bij besluit van 26 januari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Op 1 februari 2021 heeft verweerder aan eiser een overdrachtsbesluit opgelegd.
Eiser heeft tegen beide besluiten beroep ingesteld. Het beroep tegen de inbewaringstelling moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 februari 2021 in Dordrecht. Eiser is verschenen, bijgestaan door E.W.B. van Twist , als waarnemer van zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen K. Tohouss . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser voert aan dat er geen redelijk vooruitzicht op verwijdering is, nu de Duitse autoriteiten eisen dat er een covid-19 test wordt gedaan en dat deze test een ingrijpen is op zijn persoonlijk welzijn en lichamelijke integriteit en hij daaraan niet hoeft mee te werken.
1.1.
In wat eiser aanvoert, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat er geen redelijk vooruitzicht op verwijdering is. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State rust op eiser de verplichting om zijn volledige en actieve medewerking te verlenen aan de uitzetting. De rechtbank is van oordeel dat, hoewel het ondergaan van een covid-19 test niet kan worden afgedwongen, de door eiser te verlenen medewerking hieraan kan worden geschaard onder de op hem rustende medewerkingsverplichting. De enige belemmering voor de geplande overdracht op 11 februari 2021 was eisers weigering om een covid-19 test te ondergaan. Verweerder dient dan ook vooralsnog in de gelegenheid te worden gesteld om de bewaring voort te zetten en te proberen om eiser door middel van het houden van vertrekgesprekken te bewegen alsnog zijn medewerking aan een covid-19 test te verlenen. Er is vooralsnog geen grond voor het oordeel dat een redelijk vooruitzicht op verwijdering ontbreekt. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
2. De rechtbank stelt vast dat tegen het overdrachtsbesluit geen gronden zijn ingediend. Het beroep tegen het overdrachtsbesluit slaagt daarom niet.
3. De beroepen zijn ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.P. Hameete, rechter, in aanwezigheid van J.G. Mierop, griffier.
De uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.