ECLI:NL:RBDHA:2021:13892

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 december 2021
Publicatiedatum
16 december 2021
Zaaknummer
C/09/591296 / FA RK 20-2224
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding met nevenvoorzieningen en afwijzing verzoek tot verdeling op basis van Tunesisch recht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 december 2021 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen de vrouw, [X], en de man, [Y]. De rechtbank heeft kennisgenomen van diverse stukken en heeft de verzoeken van beide partijen beoordeeld. De vrouw heeft verzocht om echtscheiding met nevenvoorzieningen, waaronder de vaststelling van de hoofdverblijfplaats van de kinderen, een zorgregeling en alimentatie. De man heeft verweer gevoerd en heeft zelfstandig verzocht om een lagere kinderalimentatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gewone verblijfplaats van partijen in Nederland was ten tijde van de indiening van het verzoekschrift, waardoor de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft. De rechtbank heeft geoordeeld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht en heeft de echtscheiding uitgesproken. De hoofdverblijfplaats van de minderjarige kinderen is bij de vrouw vastgesteld, en de man is verplicht om kinderalimentatie van € 50,- per maand te betalen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er sprake is van een algehele scheiding van goederen op basis van Tunesisch recht, waardoor het verzoek van de vrouw tot verdeling van de huwelijksgemeenschap is afgewezen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en elke partij draagt zijn eigen proceskosten.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige Kamer
Rekestnummers: FA RK 20-2224 (scheiding) en FA RK 20-3424 (huwelijksvermogensrecht)
Zaaknummers: C/09/591296 (scheiding) en C/09/593648 (huwelijksvermogensrecht)
Datum beschikking: 14 december 2021

Scheiding

Beschikking op het op 27 maart 2020 ingekomen verzoek van:

[X] ,

de vrouw,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. H.H.R. Bruggeman te Leiderdorp.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[Y] ,

de man,
volgens de Basisregistratie Personen ingeschreven in [woonplaats] ,
advocaat: mr. R.J. Bouwmeester te Noordwijk.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift;
  • het verweerschrift tevens zelfstandig verzoekschrift;
  • het bericht van 12 mei 2020, met bijlage, van de zijde van de vrouw;
  • het bericht van 23 juni 2020, met bijlage, van de zijde van de man;
  • het bericht van 24 juni 2020, met bijlage, van de zijde van de vrouw;
  • het bericht van 19 augustus 2020 van de zijde van de vrouw;
  • het bericht van 28 juni 2021, met bijlagen, van de zijde van de vrouw;
  • het bericht van 3 oktober 2021, met bijlage, van de zijde van de vrouw.
[voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] hebben op 21 oktober 2021 in raadkamer hun mening kenbaar gemaakt.
Op 7 oktober 2021 is de zaak op de zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen:
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat en een tolk, mevrouw [tolk] ;
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat.
Na de zitting heeft de rechtbank de volgende stukken ontvangen:
  • het bericht van 20 oktober 2021 van de zijde van de vrouw;
  • het bericht van 21 oktober 2021 van de zijde van de man;
  • het bericht van 28 oktober 2021, met bijlagen, van de zijde van de vrouw;
  • het bericht van 8 november 2021, met bijlage, van de zijde van de man.

Feiten

  • Partijen zijn gehuwd op [datum huwelijk] 1996 te [plaats huwelijk 2] , Tunesië.
  • Zij zijn de ouders van de volgende minderjarige kinderen:
  • [naam minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2006 te [geboorteplaats 1] , Tunesië;
  • [naam minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 1] 2006 te [geboorteplaats 1] , Tunesië;
  • [naam minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum 2] 2008 te [geboorteplaats 1] , Tunesië;
  • [naam minderjarige 4] , geboren op [geboortedatum 3] 2015 te [geboorteplaats 2] , Tunesië.
- Zij zijn tevens de ouders van de volgende meerderjarige kinderen:
  • [naam meerderjarige kind 1] , geboren op [geboortedatum 4] 1997 te [geboorteplaats 1] , Tunesië;
  • [naam meerderjarige kind 2] , geboren op [geboortedatum 5] 1996 te [geboorteplaats 1] , Tunesië.
  • De ouders oefenen het gezamenlijk gezag over de minderjarige kinderen uit.
  • De man heeft volgens hem naast de Nederlandse nationaliteit ook nog de Tunesische nationaliteit. De vrouw heeft alleen de Tunesische nationaliteit.
  • Bij beschikking van de burgemeester van de gemeente [woonplaats] van [datum 1] 2020 is aan de man een huis- en contactverbod opgelegd tot [datum 2] 2020.
  • Deze rechtbank heeft op 2 maart 2020 voorlopige voorzieningen getroffen, voor zover van belang, inhoudende dat:
  • de vrouw tot 1 mei 2020 bij uitsluiting van de man gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning en dat de man met ingang van 1 mei 2020 bij uitsluiting van, zo begrijpt de rechtbank, de vrouw gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning;
  • de minderjarige kinderen aan de vrouw zullen worden toevertrouwd;
  • de man voorlopig gerechtigd is om de minderjarige kinderen bij zich te hebben:
  • iedere woensdag na school tot 17.00 uur, waarbij de man zal zorgdragen voor een volwaardige en afdoende lunch voor de kinderen, en
  • iedere zaterdag van 13.00 uur tot 17.00 uur;
- de man aan de vrouw, met ingang van heden voorlopig een kinderalimentatie ten behoeve van de minderjarige kinderen van € 50,- per maand zal betalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
- Deze rechtbank heeft op 28 april 2020 de beschikking van 2 maart 2020 gewijzigd en bepaald dat de vrouw met ingang van 1 mei 2020 bij uitsluiting van de man gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning.

Verzoek en verweer

Het verzoekschrift van de vrouw strekt tot echtscheiding, met nevenvoorzieningen tot:
  • aanhechting van het ouderschapsplan;
  • bij gebreke aan een ouderschapsplan: vaststelling van de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw;
  • vaststelling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken over de kinderen, in die zin dat de kinderen bij de man zullen zijn:
  • iedere woensdag na school tot 17.00 uur, waarbij wordt bepaald dat de man dient te zorgen voor een volwaardige en afdoende lunch voor de kinderen;
  • iedere zaterdag van 13.00 uur tot 17.00 uur;
  • de helft van de vakanties en feestdagen;
  • vaststelling van kinderalimentatie van € 86,- per maand;
  • vaststelling van door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie van € 237,- per maand;
  • vaststelling van de verdeling van de huwelijksgemeenschap, conform het voorstel van de vrouw,
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad en kosten rechtens.
De man voert verweer, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.
Bovendien heeft de man zelfstandig subsidiair verzocht de kinderalimentatie vast te stellen op een bedrag van € 50,- per maand bij vooruitbetaling te voldoen op een door de vrouw aan te geven bankrekening, een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad en kosten rechtens.

Beoordeling

Echtscheiding
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Nu ten tijde van de indiening van het verzoekschrift de gewone verblijfplaats van partijen zich in Nederland bevond, komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe om te oordelen over het verzoek tot echtscheiding.
Op grond van artikel 10:56 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is Nederlands recht op het verzoek tot echtscheiding van toepassing. Voor zover de man ter zitting heeft bedoeld te stellen dat niet Nederlands recht van toepassing is op het verzoek tot echtscheiding, overweegt de rechtbank dat zij van oordeel is dat niet is voldaan aan de vereisten uit lid 2 en lid 3 van artikel 10:56 BW.
Ontvankelijkheid
Nu het ouderschapsplan in de wet geformuleerd is als een processuele eis bij een verzoek tot echtscheiding, heeft de rechtbank de bevoegdheid het verzoek tot echtscheiding niet-ontvankelijk te verklaren, tenzij er redenen zijn om aan te nemen dat het ouderschapsplan redelijkerwijs niet kan worden overgelegd (artikel 815, zesde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)).
Het is de rechtbank gebleken dat het partijen niet lukt om een ouderschapsplan op te stellen. De rechtbank is gelet op de problematiek van oordeel dat het van partijen redelijkerwijs niet kan worden gevergd om een ondertekend ouderschapsplan te overleggen. De rechtbank zal de partijen daarom ontvangen in de door hen over en weer gedane verzoeken tot echtscheiding.
Inhoudelijke beoordeling
De vrouw heeft gesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht. De man heeft dit niet betwist, zodat het verzoek tot echtscheiding als op de wet gegrond kan worden toegewezen.
Hoofdverblijfplaats
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Nu de gewone verblijfplaats van de kinderen in Nederland is, is de Nederlandse rechter bevoegd om naar het recht van Nederland te beslissen op het verzoek over de hoofdverblijfplaats.
Inhoudelijke beoordeling
De vrouw heeft verzocht de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij haar vast te stellen.
De man heeft ter zitting voor het eerst kenbaar gemaakt bezwaar te hebben tegen het vaststellen van de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw. Hij is van mening dat hij degene is die in de woning moet blijven wonen en dat de kinderen bij hem kunnen blijven wonen.
De rechtbank overweegt dat alle kinderen, behalve [voornaam minderjarige 1] , tot 2019 bij de vrouw in Tunesië hebben gewoond, terwijl de man al jaren in Nederland woonde. De vrouw is derhalve de hoofdopvoeder. De rechtbank acht het in het belang van de kinderen dat zij bij de vrouw kunnen blijven wonen. [voornaam minderjarige 1] heeft in de periode vanaf zomer 2018, totdat de vrouw en de andere kinderen in de zomer van 2019 naar Nederland kwamen, allen bij de man gewoond. In de voorlopige voorzieningen procedure is hij echter ook aan de vrouw toevertrouwd. De rechtbank acht het ook in zijn belang dat deze situatie wordt gecontinueerd en dat hij samen met de andere kinderen bij de vrouw kan blijven wonen. De rechtbank zal gelet op het voorgaande de hoofdverblijfplaats van alle vier de minderjarige kinderen bij de vrouw bepalen.
Zorgregeling
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Nu de gewone verblijfplaats van de kinderen in Nederland is, is de Nederlandse rechter bevoegd om naar het recht van Nederland te beslissen op het verzoek over de zorgregeling.
Inhoudelijke beoordeling
De vrouw heeft verzocht een zorgregeling vast te stellen, waarbij de kinderen iedere woensdagmiddag, iedere zaterdagmiddag en de helft van de vakanties en feestdagen bij de man zullen zijn.
De man heeft ter zitting slechts aangegeven dat hij, zoals door de vrouw is verzocht, iedere woensdag te weinig vindt omdat hij de kinderen nu iedere dag ziet. Hij heeft echter geen zelfstandig tegenverzoek ingediend en de vrouw verzoekt ook te bepalen dat de kinderen iedere zaterdag en de helft van de vakanties bij de man zullen zijn. De rechtbank zal, nu zij de verzochte zorgregeling ook in het belang van de kinderen acht, het verzoek als onvoldoende weersproken en op de wet gegrond toewijzen.
Kinderalimentatie
Rechtsmacht en toepasselijk recht
De Nederlandse rechter is op grond van artikel 3 sub a van de Alimentatieverordening (nr. 4/2009 Raad van 18 december 2008) bevoegd om van het verzoek tot vaststelling van een kinderalimentatie kennis te nemen.
De rechtbank zal op grond van artikel 3 van het Protocol van 23 november 2007 het Nederlands recht toepassen op het verzoek tot vaststelling van een kinderalimentatie, nu de onderhoudsgerechtigde gewone verblijfplaats in Nederland heeft.
Inhoudelijke beoordeling
Partijen hebben nagelaten om de behoefte van de kinderen te onderbouwen, maar zij zijn het er wel over eens dat de kinderen behoeftig zijn. De rechtbank zal voor de behoefte van de kinderen uitgaan van de behoefte zoals deze door de voorzieningenrechter eerder is vastgesteld, te weten € 141,- per maand in 2020. Dit is geïndexeerd naar 2021 € 145,-.
De vrouw ontvangt geen inkomen uit arbeid en ook (nog) geen uitkering, zodat aan de zijde van de vrouw nu geen rekening wordt gehouden met enige draagkracht ten behoeve van de kosten van de kinderen.
Uit de door de vrouw overgelegde producties, blijkt dat de man een WW-uitkering ontvangt van € 1.105,22 bruto per maand. Partijen zijn het er dan ook over eens dat de man in beginsel een minimale draagkracht van € 50,- per maand heeft.
Voor zover de vrouw heeft gesteld dat de man gezien zijn bezittingen (koophuis en stukken land in Tunesië) officieus een hoger inkomen moet hebben, overweegt de rechtbank dat zij van oordeel is dat de vrouw dit standpunt, na betwisting, onvoldoende concreet heeft onderbouwd. De rechtbank zal hier dan ook aan voorbij gaan.
Omdat sprake is van een minimale draagkracht, zal de rechtbank geen rekening houden met een zorgkorting op de door de man verschuldigde bijdrage.
De rechtbank zal gelet op het voorgaande de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie op € 50,- per maand vaststellen.
Partneralimentatie
Rechtsmacht en toepasselijk recht
De Nederlandse rechter is op grond van artikel 3 sub a van de Alimentatieverordening (nr. 4/2009 Raad van 18 december 2008) bevoegd om van het verzoek tot vaststelling van een partneralimentatie kennis te nemen.
De rechtbank zal op grond van artikel 3 van het Protocol van 23 november 2007 het Nederlands recht toepassen op het verzoek tot vaststelling van een partneralimentatie, nu de onderhoudsgerechtigde gewone verblijfplaats in Nederland heeft.
Inhoudelijke beoordeling
Nu de draagkracht van de man volledig dient te worden aangewend voor de kinderalimentatie, resteert er geen draagkracht voor een partneralimentatie ten behoeve van de vrouw. De rechtbank zal het verzoek van de vrouw reeds daarom afwijzen.
Voortgezet gebruik
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Nu de echtelijke woning in Nederland is gelegen, komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe met betrekking tot het verzoek terzake van het voortgezet gebruik van de echtelijke woning en wordt dit volgens Nederlands internationaal privaatrecht door Nederlands recht beheerst.
Inhoudelijke beoordeling
De vrouw heeft ter zitting verzocht om het voortgezet gebruik van de echtelijke woning aan haar toe te wijzen.
De man heeft ter zitting aangegeven dat hij nu bij vrienden verblijft en dat hij soms nog in de echtelijke woning verblijft. Als de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw wordt bepaald, is hij akkoord met het toewijzen van het voortgezet gebruik van de echtelijke woning aan de vrouw. Hij heeft echter wel aangegeven dat er een einde moet komen aan deze situatie.
De rechtbank zal, zoals hiervoor is overwogen, de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw bepalen. De rechtbank acht het dan ook alleszins in het belang van de kinderen noodzakelijk dat het voorgezet gebruik van de echtelijke woning aan de vrouw wordt toegewezen. De rechtbank zal het verzoek van de vrouw dan ook toewijzen.
Huwelijksvermogensrecht
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Nu de Nederlandse rechter op grond van de Brussel II-bis Verordening rechtsmacht heeft met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding, heeft hij tevens rechtsmacht ten aanzien van het verzochte met betrekking tot het huwelijksvermogensstelsel van partijen (artikel 5, eerste lid, Verordening huwelijksvermogensstelsels).
De man heeft aangegeven dat hij naast de Nederlandse nationaliteit ook nog de Tunesische nationaliteit bezit. De rechtbank gaat hier ook vanuit nu er geen afstand gedaan kan worden van laatstgenoemde nationaliteit.
De rechtbank overweegt dat de man weliswaar heeft gesteld dat er sprake is van Tunesische huwelijkse voorwaarden, maar dat de vrouw dit gemotiveerd heeft betwist. Nu de man heeft gesteld dat er sprake is van Tunesische huwelijkse voorwaarden, had het op zijn weg gelegen om deze in te dienen. Nu hij dit heeft nagelaten en de vrouw bovendien ook heeft betwist dat er sprake is van huwelijkse voorwaarden, gaat de rechtbank er vanuit dat er geen sprake is van huwelijkse voorwaarden. Daar komt nog bij dat op de huwelijksakte van partijen staat: “Le régime des biens est non mentionné”. Dit duidt erop dat partijen géén keuze hebben gemaakt ten aanzien van het huwelijksvermogensstelsel.
Gelet op het voorgaande is niet gebleken dat de echtgenoten vóór het huwelijk het op hun huwelijksvermogensregime toepasselijke recht hebben aangewezen.
Krachtens artikel 4, tweede lid, onder 3 van het Haags Huwelijksvermogensverdrag van 14 maart 1978, Trb. 1988, 130, wordt het huwelijksvermogensregime beheerst door het Tunesische recht, als het recht van de gemeenschappelijke nationaliteit van de echtgenoten, nu de echtgenoten hun eerste gewone verblijfplaats na het huwelijk niet op het grondgebied van dezelfde staat vestigden.
Inhoudelijke beoordeling
De rechtbank heeft partijen na de zitting in de gelegenheid gesteld om een nader standpunt in te nemen ten aanzien van de inhoud van het Tunesische recht dat van toepassing is op het huwelijksvermogensregime van partijen.
De vrouw heeft na de zitting bericht dat niet is vast te stellen welk huwelijksvermogensregime op het moment van het aangaan van het huwelijk van toepassing was en hoe dit uitgelegd dient te worden. Zij verzoekt de rechtbank daarom om aan het Internationaal Juridisch Instituut (IJI) advies te vragen.
De man refereert zich aan het voorstel van de vrouw om het IJI te benoemen als deskundige voor een advies. Partijen zijn in 1996 gehuwd en in 1998 is de wet in Tunesië gewijzigd. Met ingang van deze wetswijziging is eerst een al dan niet gehele, dan wel beperkte gemeenschap van goederen, ingevoerd. Uit de wetswijziging is evenwel niet af te leiden of daarvoor slechts uitsluitend huwelijkse voorwaarden bestonden. Hoewel uit diverse stukken naar voren lijkt te komen dat sprake is van gescheiden vermogens, is niet bekend of en in hoeverre de gescheiden vermogens zijn vastgelegd. Evenmin is bekend of (de inhoud van) huwelijkse voorwaarden is/zijn vastgelegd bij notariële akte.
De rechtbank heeft ambtshalve de Bergmann/Ferid geraadpleegd. Daarin staat het volgende:
“Während der Ehe besteht grundsätzlich Gütertrennung. Die Frau kann über ihre Brautgabe frei verfügen, sie verwaltet ihr eigenes Vermögen gemäß Art 24 PSG selbst und ist nicht verpflichtet, zur Vermögensbildung der Familie beizutragen. Im Gegenzug partizipiert sie auch nicht an dem im Laufe der Ehe entstandenen Vermögenszuwachs. Bei Streitigkeiten der Ehegatten entscheidet der Richter (Art 25 ff PSG). Seit 1998 kennt das tunesische Recht auch einen Wahlgüterstand der Gütergemeinschaft, der im Gesetz Nr 98-94 über den ehelichen Güterstand der Gütergemeinschaft (unten III B 6) geregelt ist. Die Einführung dieses Güterstandes zielt in erster Linie darauf ab, die von der Familie genutzten unbeweglichen Güter, also insbesondere die Familienwohnung, einem gemeinschaftlichen Vermögen der Ehegatten zuordnen zu können (Art 1 G Nr 98-94). Es steht den Ehegatten jedoch frei, darüber hinaus auch andere Gegenstände dem Gesamtgut durch ausdrückliche vertragliche Vereinbarung.”
De rechtbank leidt uit voorgaand citaat af dat er naar Tunesisch recht tijdens het huwelijk in principe sprake is van een algehele scheiding van goederen. Sinds 1998 voorziet het Tunesische recht óók in een kiesstelsel van de gemeenschap van goederen. Derhalve gaat de rechtbank er vanuit dat er vóór 1998 alleen sprake was van een scheiding. Uit voornoemde Franstalige zinssnede op de huwelijksakte van partijen blijkt bovendien dat zij geen andere keuze hebben gemaakt. Partijen hebben ook niet gesteld dat op een later tijdstip door hen een keuze voor een gemeenschap van goederen is gemaakt. De rechtbank gaat hier dan ook niet van uit.
De rechtbank ziet gelet op het voorgaande voldoende aanknopingspunten om te kunnen vaststellen dat in dit geval naar Tunesisch recht sprake is van een algehele scheiding van goederen. Dit is ook in overeenstemming met de formulering op de door de vrouw overgelegde kopieën van “Title Deeds” van 20 april 1998, 8 juli 1999 en 27 maart 2000 waarin de man alleen “owner” van de betreffende percelen landbouwgrond wordt vermeld. Wel is de naam van de vrouw hierin opgenomen met de toevoeging: “according tot the system of separate ownerschip of marital estates”. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om het Internationaal Juridisch Instituut (IJI) nog om advies te vragen.
De vrouw heeft verzocht de echtelijke woning in [woonplaats] , onroerende bezittingen in Tunesië, inboedel en bankrekeningen te verdelen. Nu de rechtbank echter vaststelt dat er sprake is van een algehele scheiding van goederen, dient het verzoek van de vrouw strekkende tot verdeling te worden afgewezen.
Vordering kinderbijslag en kindgebonden budget
De vrouw heeft in haar bericht van 28 oktober 2021 nog een aanvullende vordering ingediend. Zij stelt dat de man € 66.000,- aan haar moet voldoen, omdat hij sinds de geboorte van het oudste kind de Nederlandse kinderbijslag en het kindgebonden budget voor alle kinderen onder zich heeft gehouden. De man betaalt tot op heden met deze bedragen de hypotheek van zijn (privé) koopwoning af en heeft met deze bedragen ook de overige eigendommen op zijn naam in Tunesië aangeschaft. Deze bedragen zijn echter specifiek bedoeld voor de kinderen. Het aflossen van privé-hypotheken of de aankoop van privé-eigendommen zijn geen kosten van de huishouding of bezittingen waar de kinderen van profiteren. De man heeft dan ook volgens de vrouw ten onrechte gemeenschapsgeld c.q. geld van de kinderen voor de verkrijging van privé-eigendommen aangewend.
De man verzet zich tegen de aanvullende vordering van de vrouw. Hij is van mening dat deze eisvermeerdering een schending van het procesrecht oplevert, omdat deze eisvermeerdering leidt tot een onredelijke bemoeilijking en vertraging van de procedure. Bovendien heeft de man thans geen schriftelijke mogelijkheid, anders dan bij bezwaar, zich tegen deze eisvermeerdering te verzetten. De man betwist dat met de door de vrouw bedoelde gelden privé/niet tot een gemeenschap behorende bezittingen zijn aangekocht. Daarnaast stelt de man zich op het standpunt dat hij gedurende vele jaren van het huwelijk ruim € 400,- per kind per kwartaal aan de vrouw in Tunesië heeft overgemaakt voor de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen. Deze bedragen zijn afkomstig uit door hem ontvangen kinderbijslag en voor zover van toepassing van het door hem ontvangen kindgebonden budget, zodat van onttrekking van gelden aan de gemeenschappelijke kosten van de huishouding geen enkele sprake kan zijn.
De rechtbank stelt voorop dat zij partijen niet in de gelegenheid heeft gesteld om na de zitting nog nieuwe verzoeken in te dienen. De rechtbank zal dit nieuwe verzoek van de vrouw, mede gelet op het gemotiveerde bezwaar van de man, daarom niet in behandeling nemen. De rechtbank is van oordeel dat behandeling van dit verzoek tot een onnodige vertraging van het geding zal leiden in de zin van artikel 827, lid 1, onder f van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
De rechtbank overweegt daarbij even wel ten overvloede dat zij dit verzoek van de vrouw hoe dan ook zou hebben afgewezen. Het verzoek betreft immers een onbekende lange periode en de vrouw heeft dit onvoldoende onderbouwd. Daarbij komt dat de vrouw in ieder geval sinds de uitspraak in de voorlopige voorzieningenprocedure, waarbij de kinderen aan haar zijn toevertrouwd, degene is die recht heeft op de kinderbijslag en het kindgebonden budget. De rechtbank verwacht dan ook van partijen dat zij zullen bewerkstelligen dat de kinderbijslag en het kindgebonden budget voortaan aan de vrouw toekomen.
Proceskosten
Gelet op de familierechtelijke aard van deze procedure zal de rechtbank beslissen dat elke procespartij de eigen proceskosten draagt.

Beslissing

De rechtbank:
*
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, gehuwd te [plaats huwelijk 2] , Tunesië, op [datum huwelijk] 1996;
*
bepaalt dat de minderjarige kinderen:
  • [naam minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2006 te [geboorteplaats 1] , Tunesië;
  • [naam minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 1] 2006 te [geboorteplaats 1] , Tunesië;
  • [naam minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum 2] 2008 te [geboorteplaats 1] , Tunesië;
  • [naam minderjarige 4] , geboren op [geboortedatum 3] 2015 te [geboorteplaats 2] , Tunesië,
de hoofdverblijfplaats zullen hebben bij de vrouw;
*
bepaalt dat de kinderen bij de man zullen zijn:
  • iedere woensdag na school tot 17.00 uur, waarbij de man dient te zorgen voor een volwaardige en afdoende lunch voor de kinderen;
  • iedere zaterdag van 13.00 uur tot 17.00 uur;
  • de helft van de vakanties en feestdagen;
*
bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van heden een kinderalimentatie van € 50,- maand zal moeten betalen;
*
bepaalt dat de vrouw jegens de man bevoegd is de bewoning van de woning te ( [postcode] ) [woonplaats] , aan de [adres] , en het gebruik van de zaken, die behoren bij deze woning en tot de inboedel daarvan, voort te zetten gedurende zes maanden na de inschrijving van deze beschikking, mits deze woning op het ogenblik van die inschrijving door de vrouw wordt bewoond en aan de man uitsluitend of mede toebehoort of ten gebruike toekomt;
*
verklaart deze beschikking tot zover – met uitzondering van de echtscheiding – uitvoerbaar bij voorraad;
*
bepaalt dat elke partij de eigen kosten van deze procedure draagt;
*
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M. Vink, rechter tevens kinderrechter, bijgestaan door mr. I.B. van Angeren als griffier, en uitgesproken op de openbare zitting van 14 december 2021.