ECLI:NL:RBDHA:2021:13882

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 december 2021
Publicatiedatum
16 december 2021
Zaaknummer
SGR 20/6661
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Legesheffing voor verlenging jachtakte en dwangsom bij te late beslissing op bezwaar

In deze zaak heeft eiser bezwaar gemaakt tegen een legesheffing van € 68,- voor het verlengen van zijn jachtakte. Verweerder, de korpschef van politie, heeft het bezwaar ongegrond verklaard. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. De rechtbank heeft op 16 december 2021 uitspraak gedaan. De rechtbank oordeelt dat de legesheffing terecht is, omdat de Wet natuurbescherming en de Regeling natuurbescherming voldoende grondslag bieden voor het heffen van leges voor het verlengen van een jachtakte. De rechtbank stelt echter vast dat verweerder een dwangsom had moeten toekennen voor het te laat beslissen op het bezwaarschrift van eiser. De rechtbank heeft de dwangsom vastgesteld op € 184,- en het bestreden besluit vernietigd voor zover daarin geen dwangsom was toegekend. Daarnaast heeft de rechtbank verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.496,- en het door eiser betaalde griffierecht van € 178,- moet worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/6661

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 december 2021 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. R.J.F. van den Wijngaard),
en

De korpschef van politie, verweerder

(gemachtigde: mr. J.S.T. Peek).

Procesverloop

Bij brief van 10 februari 2020 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen een legesheffing van € 68,- van diezelfde datum voor het verlengen van zijn jachtakte.
In het besluit van 8 september 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 8 december 2021 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en [A] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1.1
Verweerder heeft op 10 februari 2020 een bedrag van € 68,- aan leges geheven voor het verlengen van de jachtakte van eiser. Eiser heeft dit bedrag wel betaald, maar is het niet eens met de heffing. Daarom heeft hij bezwaar gemaakt en verweerder gevraagd om de geheven leges terug te storten.
1.2
Op 17 augustus 2020 heeft eiser een ingebrekestelling (gedateerd op 24 juli 2020) naar verweerder gemaild. Verweerder heeft vervolgens op 8 september 2020 een beslissing op bezwaar genomen.
Wat zijn de standpunten van partijen?
2. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat artikel 6.2, tweede lid van de Wet natuurbescherming (hierna: de Wnb) en artikel 5.4, eerste lid, aanhef en onder b van de Regeling natuurbescherming voldoende grondslag bieden voor het heffen van leges voor het verlengen van de geldigheidsduur van een jachtakte. Het verlengen van een jachtakte valt volgens verweerder niet onder toezicht en handhaving. Ten slotte stelt verweerder zich op het standpunt dat hij geen dwangsommen verschuldigd is, omdat de beslistermijn volgens hem pas op 8 oktober 2020 zou eindigen.
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en voert in beroep – samengevat weergegeven – het volgende aan. Er is geen wettelijke grondslag voor het heffen van leges voor het verlengen van een jachtakte. Daarnaast is het heffen van leges onredelijk en is het bedrag te hoog. Het heen en weer sturen van het bezwaarschrift tussen verweerder en het Ministerie van Justitie en Veiligheid schort de beslistermijn niet op. Daarom is verweerder een dwangsom verschuldigd wegens niet tijdig beslissen op het bezwaarschrift van eiser. Verder heeft verweerder eiser er bij de betaling van de leges ten onrechte niet op gewezen op de mogelijkheid om bezwaar te maken. Ten slotte heeft eiser aangevoerd (in de aanvullende gronden van beroep) dat het niet redelijk is dat zowel voor het wapenverlof als voor het verlengen van de jachtakte leges worden geheven terwijl daaraan hetzelfde persoonsgebonden onderzoek aan ten grondslag ligt.
Wat zijn de regels?
4.1
Op grond van artikel 6.2, tweede lid van de Wnb kan De korpschef, bedoeld in artikel 27 van de Politiewet 2012 een vergoeding van kosten vragen overeenkomstig een door Onze Minister vastgesteld tarief voor het verstrekken van een jachtakte.
4.2
Op grond van artikel 5.4, eerste lid, aanhef en onder b van de Regeling bedraagt de vergoeding van kosten voor de uitgifte van een jachtakte voor de periode aansluitend op de periode waarvoor een jachtakte was uitgegeven: € 68,20.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5.1
Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat uit de artikelen als vermeld in overwegingen 4.1 en 4.2 voortvloeit dat verweerder leges mag heffen voor het verlengen van de jachtakte van eiser. Dat het woord ‘verlengen’ niet expliciet in de Wnb genoemd wordt, maakt dat niet anders, nu het – zoals ook blijkt ook de tekst van de Regeling natuurbescherming – feitelijk gaat om het verstrekken van een jachtakte voor een periode die aansluit op de periode waarvoor al een jachtakte was uitgegeven.
5.2
De rechtbank ziet daarnaast geen grond voor het oordeel dat de geheven leges onevenredig zouden zijn. Verweerder heeft in het bestreden besluit – onder verwijzing naar de toelichting van de minister [1] – naar het oordeel van de rechtbank voldoende inzichtelijk gemaakt waar de kosten op zijn gebaseerd. De omstandigheid dat de hele samenleving profiteert van de afgifte van de jachtakte (omdat anders bijvoorbeeld de zwijnenpopulatie niet beheerd kan worden), vindt de rechtbank onvoldoende om het legesbedrag onevenredig te achten. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om de Regeling natuurbescherming buiten toepassing te verklaren.
6. Verder is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het verstrekken of verlengen van een jachtakte niet valt onder ‘toezicht en handhaving’. Toezicht ziet immers op de naleving van het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift en niet op de beoordeling of iemand (nog steeds) aan de eisen voldoet voor het verstrekken dan wel verlengen van de jachtakte. Eisers betoog dat verweerder om die reden geen leges mocht heffen slaagt daarom niet.
7. Eiser betoogt ten slotte dat er op grond van artikel 48a van de Regeling wapens en munitie sprake is van connexiteit tussen artikel 50a van de Regeling wapens en munitie en artikel 5.4 Regeling natuurbescherming. De rechtbank volgt eiser hierin niet. Uit de tekst van de artikelen 50a van de Regeling wapens en munitie en artikel 5.4 van de Regeling natuurbescherming blijkt immers niet dat de wettelijke grondslag van de leges hetzelfde is, dan wel dat sprake zou zijn van eenzelfde toetsingskader. Het gaat immers om verschillende regelingen. Dat bij de uitvoering van beide regelingen voor een deel van de beoordeling dezelfde e-screening wordt gebruikt doet hier niet aan af. Voor zover [A] er ter zitting op heeft gewezen dat houders van een wapenverlof niet behoeven te betalen voor het onderzoek ten behoeve van een kruit-erkenning als bedoeld in artikel 17 van de Wet explosieven voor civiel gebruik overweegt de rechtbank dat dit punt pas ter zitting is aangevoerd en ook onvoldoende is onderbouwd. Zo is bijvoorbeeld niet duidelijk in hoeverre die beoordeling vergelijkbaar is met de beoordeling die plaatsvindt in het kader van het verlengen van de jachtakte.
8.1
Anders dan verweerder betoogt, schort het (achteraf gezien ten onrechte) doorzenden van het bezwaarschrift naar het ministerie van Veiligheid en Justitie de beslistermijn van verweerder niet op. Verweerder heeft daar ter zitting desgevraagd ook geen wettelijke grondslag voor kunnen aanwijzen. Uit artikel 6:15, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) volgt slechts dat, indien het bezwaar- of beroepschrift wordt ingediend bij een onbevoegd bestuursorgaan, het onder vermelding van de datum van ontvangst zo spoedig mogelijk wordt doorgezonden aan het bevoegde orgaan, onder gelijktijdige mededeling hiervan aan de afzender. Dat het ministerie van Veiligheid en Justitie het bezwaarschrift na verloop van ongeveer vijf maanden heeft teruggezonden naar verweerder mag naar het oordeel van de rechtbank niet aan eiser worden tegengeworpen.
8.2
Eiser heeft verweerder naar eigen zeggen bij brief van 24 juli 2020 in gebreke gesteld. Verweerder heeft deze gebrekestelling niet ontvangen. Daarom heeft eiser deze ingebrekestelling op 17 augustus 2020 naar verweerder gemaild. Deze ingebrekestelling heeft verweerder wel ontvangen. De rechtbank gaat uit van deze laatstgenoemde datum. Op die datum was de beslistermijn van verweerder al verstreken. Op grond van artikel 4:17, derde lid van de Awb is de eerste dag waarover de dwangsom verschuldigd is, de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen. Dat betekent dat verweerder over de periode 1 september 2020 tot en met 8 september 2020 (de datum van het bestreden besluit) een dwangsom is verschuldigd. Verweerder heeft deze dwangsom ten onrechte niet toegekend in het bestreden besluit.
Wat is de conclusie van de rechtbank?
9. Het beroep is gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen voor zover daarin geen dwangsom aan eiser is toegekend. Nu verweerder de dwangsom niet zelf bij beschikking heeft vastgesteld zal de rechtbank dit alsnog doen. Op grond van artikel 4:17, tweede lid van de Awb bedraagt de dwangsom de eerste veertien dagen € 23 per dag. De rechtbank stelt de dwangsom daarom vast op € 184,- (8 x € 23,-).
10. Omdat het beroep gegrond is, veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 748,- en wegingsfactor 1). Ook moet verweerder het door eiser betaalde griffierecht te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit voor zover daarin geen dwangsom aan eiser is toegekend;
- stelt de hoogte van de dwangsom vast op € 184,- en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het bestreden besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.496,-;
- bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 178,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. J.P. Brand, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 16 december 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Regeling van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 23 november 2019, nr. WJZ/ 19230125, houdende wijziging van de Regeling natuurbescherming in verband met een aanpassing van de leges van de jachtakte en enkele verbeteringen. Gepubliceerd in de Staatscourant op 2 december 2019.