ECLI:NL:RBDHA:2021:1387

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 februari 2021
Publicatiedatum
22 februari 2021
Zaaknummer
Awb 20/1869
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf voor Afghaanse moeder op basis van gezinsleven met meerderjarige zoon in Nederland

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 februari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid en een Afghaanse vrouw, eiseres, die een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) had ingediend. De aanvraag was ingediend door haar meerderjarige zoon, die in Nederland verblijft, met als doel gezinsleven te kunnen uitoefenen op basis van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De staatssecretaris heeft de aanvraag afgewezen, omdat de familierechtelijke relatie niet voldoende was aangetoond en er geen sprake zou zijn van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en haar zoon.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris in zijn besluit niet had onderkend dat er sprake was van bewijsnood en dat hij geen nader (DNA) onderzoek had aangeboden. Desondanks oordeelde de rechtbank dat de afwijzing van de aanvraag terecht was, omdat de familierechtelijke relatie niet was aangetoond met officiële documenten en er geen sprake was van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. De rechtbank concludeerde dat de omstandigheden van eiseres, waaronder haar verblijf in een Safe House in Afghanistan en haar gezondheidssituatie, niet voldoende waren om de aanvraag te honoreren. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en veroordeelde de staatssecretaris in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.068,-.

De uitspraak benadrukt de strikte eisen die worden gesteld aan de bewijsvoering van familierechtelijke relaties in het kader van verblijfsaanvragen en de beoordeling van afhankelijkheidsrelaties in het licht van artikel 8 EVRM. De rechtbank heeft de argumenten van eiseres, waaronder de veiligheidssituatie in Afghanistan en de emotionele band met haar zoon, niet als voldoende geacht om de afwijzing van de aanvraag te weerleggen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/1869

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres 1],
geboren op [geboortedatum] ,
van Afghaanse nationaliteit,
V-nummer [nummer] , eiseres,
(gemachtigde: mr. I. Vreeken),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. P.A.L.A. van Ittersum).20/1869

Procesverloop

Bij besluit van 24 juli 2018 heeft verweerder de ten behoeve van eiseres ingediende aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met als verblijfsdoel ‘verblijf bij [zoon] als familie- of gezinslid op grond van artikel 8 EVRM’, afgewezen.
Bij besluit van 7 februari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 januari 2021. Eiseres is verschenen bij haar gemachtigde. Tevens is verschenen referent, [zoon] . Als tolk is verschenen
A. Hairan. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres, die nu 62 jaar oud is, beoogt verblijf bij haar (gestelde) zoon, referent, in Nederland. Aan hem is een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend. Referent heeft ten behoeve van eiseres een mvv-aanvraag ingediend voor het uitoefenen van gezinsleven in het kader van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
2. Blijkens de gronden van beroep en het verhandelde ter zitting is tussen partijen in geschil of de jongere broer van referent mede als referent dient te worden aangemerkt, of de familierelatie voldoende is aangetoond en of sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid tussen eiseres en referent.
3. Voor zover thans van belang heeft verweerder in het bestreden besluit overwogen dat de familierechtelijke relatie tussen eiseres en referent niet is aangetoond met officiële documenten. Hoewel verweerder volgt dat sprake is van bewijsnood, biedt hij geen nader (DNA) onderzoek aan omdat volgens hem geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en referent - die beide meerderjarig zijn - en daarmee evenmin van familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM.
4. Eiseres betoogt allereerst dat haar andere zoon, de jongere broer van referent, mede als referent dient te worden aangemerkt. Hij moet als jongvolwassene worden aangemerkt, wat in het bestreden besluit ten onrechte niet is gebeurd. Het vereiste van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie geldt dan niet.
4.1
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder - zoals in het primaire besluit is onderkend - de jongere broer van referent niet als referent kunnen aanmerken. Verweerder dient immers op grondslag van de aanvraag te beslissen. De jongere broer van referent staat op de aanvraag niet (eveneens) als referent vermeld. Ook overigens blijkt nergens uit dat de aanvraag mede moet worden geacht te zijn ingediend namens de jongere broer van referent. Dat in de toelichting van Vluchtelingenwerk Nederland van 15 december 2017 staat vermeld dat de jongere broer van referent de aanvraag 8 EVRM voor zijn moeder [eiseres 1] van harte ondersteunt, is in dit verband - naar het oordeel van de rechtbank - niet afdoende. In het bestreden besluit heeft verweerder dit ten onrechte niet onderkend en is alsnog inhoudelijk ingegaan op de vraag of de jongere broer van referent als jongvolwassene moet worden aangemerkt. Dit levert naar het oordeel van de rechtbank een zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek op. De rechtbank zal deze gebreken passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat eiseres hierdoor niet is benadeeld. Immers, de gedane aanvraag ziet enkel op het kunnen uitoefenen van gezinsleven tussen eiseres en referent.
Gelet op het vorenstaande behoeft de vraag of verweerder de jongere broer van referent als jongvolwassene had moeten aanmerken en had moeten afzien van het vereiste van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie, geen bespreking.
5. Voorts betoogt eiseres dat de familierelatie tussen haar en referent en zijn jongere broer gelet op alle door hen afgelegde verklaringen, in combinatie met de overgelegde documenten, in voldoende mate is aangetoond dan wel aannemelijk gemaakt. Ter onderbouwing wijst zij onder meer op de nieuwe vertaling van het document van de rechtbank, waarin eiseres nu als weduwe van de overledene is aangeduid. De nieuwe vertaling ontbrak in het rechtbankbankdossier en is ter zitting alsnog overgelegd.
5.1
De rechtbank maakt uit het bestreden besluit op dat verweerder stelt dat de familierechtelijke relatie tussen eiseres en referent primair met officiële documenten dient te worden aangetoond, dan wel met substantiële indicatieve documenten aannemelijk moet worden gemaakt. Indien een vreemdeling in bewijsnood verkeert op dit punt, kan verweerder nader onderzoek aanbieden om de familierelatie aannemelijk te maken. In dit geval heeft verweerder, ondanks dat bewijsnood is aangenomen, geen nader (DNA) onderzoek aangeboden omdat ook bij het vaststaan van de familierechtelijke relatie, geen sprake is van familie- en gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. Tussen eiseres en referent, zijnde het meerderjarige kind, is geen sprake van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid. De mvv kan dan ook niet worden verleend op grond van het beoogde verblijfsdoel, het uitoefenen van gezinsleven op grond van artikel 8 van het EVRM.
5.2
De rechtbank stelt vast dat verweerder bewijsnood heeft aangenomen ten aanzien van het aantonen van de familierechtelijke relatie en de aanvraag niet reeds heeft afgewezen vanwege het ontbreken van documenten. Verweerder heeft doorgetoetst, uitgaande van de situatie dat de familierechtelijke relatie wel zou zijn aangetoond. Eiseres kan - wat er ook zij van de nieuwe vertaling van het document van de rechtbank - met het alsnog aantonen van de familierechtelijke relatie in zoverre niet in een gunstiger positie komen. Voor zover eiseres meent dat dit anders zou zijn omdat het niet aantonen van de familierelatie heeft geleid tot inkleuring van de beoordeling van de afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en referent, volgt de rechtbank dit niet bij gebrek aan onderbouwing van dit standpunt. De rechtbank komt dan ook niet toe aan een inhoudelijke bespreking van de overgelegde vertaling. De beroepsgrond faalt.
6. Voorts betoogt eiseres dat verweerder ten onrechte geen nader (DNA) onderzoek heeft aangeboden aan haar en referent, ondanks dat wordt erkend dat zij in bewijsnood verkeren.
6.1
Naar het oordeel van de rechtbank slaagt deze beroepsgrond reeds niet gelet op rechtsoverweging 5.2. Verweerder heeft doorgetoetst en is daarbij uitgegaan van het bestaan van de familierechtelijke relatie. Aan het resultaat van die toets doet een mogelijk positieve uitkomst van DNA onderzoek niet af.
7. Ook betwist eiseres dat geen sprake zou zijn van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen haar en referent. Verweerder heeft door te stellen dat de band tussen eiseres en referent zo sterk moet zijn dat zij bij een scheiding niet meer in staat is om zelfstandig te functioneren, een te streng en beperkt criterium gehanteerd. Niet is vereist dat een gezinslid exclusief is aangewezen op de aanwezigheid van de gezinshereniger, alle belangen en relevante omstandigheden dienen te worden meegewogen. Referent en zijn jongere broer woonden samen met eiseres en deelden de zorg voor hun moeder, afhankelijk van referent zijn aan- en afwezigheid. Dat referent in Afghanistan niet onafgebroken heeft samengewoond met eiseres is geen indicatie voor het niet aannemelijk zijn van ‘more than normal emotional ties’.
Voorts wijst eiseres op de veiligheidssituatie in Afghanistan. Zij is in feite opgesloten in het Safe House, het leven hierbuiten is niet veilig. Het verblijf in het Safe House is bovendien een tijdelijk oplossing, een noodmaatregel. Bescherming van eiseres in Nederland is een omstandigheid die moet worden betrokken bij de beoordeling of sprake is van ‘more than normal emotional ties’. Ten slotte wijst eiseres op zowel haar eigen gezondheidssituatie als die van referent. Eiseres heeft diverse medische verklaringen overgelegd om haar medische klachten te onderbouwen, en daarmee haar behoefte aan medische zorg. Deze kan zij nu niet krijgen. Voorheen was eiseres afhankelijk van mantelzorg van referent en in diens afwezigheid, van zijn broer.
Referents psychische klachten worden verergerd dan wel getriggerd door het steeds weer opspelende besef dat zijn moeder ‘opgesloten’ zit in een Safe House in Afghanistan en zich aldaar in een deplorabele situatie bevindt. Dit illustreert de zeer sterke onderlinge band en de afhankelijkheidsrelatie tussen beiden en dient te worden betrokken bij de beoordeling of sprake is van ‘more than normal emotional ties’, hetgeen ten onrechte niet is gedaan.
De rechtbank overweegt als volgt.
7.1
Volgens paragraaf B7/3.8.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000, voor zover van belang, neemt de IND familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 EVRM aan tussen meerderjarigen als sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie (more than normal emotional ties).
7.2
Dat verweerder bij de beoordeling of sprake is van een dergelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en referent een te streng en beperkt criterium heeft gehanteerd, volgt de rechtbank niet. Met eiseres is de rechtbank weliswaar van oordeel dat verweerders standpunt dat niet is gebleken dat eiseres en referent niet zonder elkaar kunnen functioneren op zichzelf genomen te streng zou zijn, maar verweerder heeft zich hiertoe niet beperkt. Verweerder heeft een integrale beoordeling gemaakt waarbij alle van belang zijnde elementen, zoals samenwoning, de mate van financiële en emotionele afhankelijkheid, de gezondheid van de vreemdeling en de banden met het land van herkomst zijn meegenomen. Aan de beantwoording van de vraag of eiseres exclusief van referent afhankelijk is, is een zwaarwegend maar geen doorslaggevend gewicht toegekend. Verweerder heeft daarmee een juist toetsingskader gehanteerd.
7.3
Aan zijn standpunt dat tussen eiseres en referent geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie, legt verweerder in de eerste plaats ten grondslag dat niet is gebleken dat eiseres exclusief afhankelijk is van de zorg van referent en andersom. Daaraan kent verweerder een zwaarwegend gewicht toe. Daarnaast weegt verweerder mee dat referent en eiseres niet onafgebroken hebben samengewoond. Referent had een eigen huurwoning vanaf 2011 en heeft in zijn asielprocedure verklaard dat hij daar de meeste tijd doorbracht en dat hij in zijn vrije tijd bij zijn moeder verbleef.
De financiële ondersteuning van eiseres door referent acht verweerder voorts gangbaar. Deze kan op afstand (blijven) plaatsvinden.
Tussen eiseres en referent is weliswaar sprake van een emotionele band maar volgens verweerder is niet gebleken dat deze band de normale band tussen een ouder en meerderjarig kind overstijgt.
Ook is de gezondheid van eiseres en referent meegenomen bij de beoordeling. Verweerder concludeert dat niet is onderbouwd dat eiseres zorg nodig heeft dan wel dat niet is gebleken dat eiseres exclusief afhankelijk is van de zorg van referent. Evenmin is aangetoond dat de psychische klachten van referent door de afwezigheid van eiseres zijn veroorzaakt of verergerd.
Ten aanzien van de veiligheidssituatie van eiseres wijst verweerder erop dat zij sinds het vertrek van referent en zijn broertje bescherming krijgt van het Safe House.
Ten slotte wijst verweerder op de sterke banden van eiseres met het land van herkomst, nu zij daar altijd heeft gewoond
.
7.4
Naar het oordeel van de rechtbank heeft wat eiseres in beroep hiertegen aanvoert, verweerder niet tot een ander oordeel hoeven brengen. De omstandigheid dat eiseres en referent voorafgaand aan de komst van referent niet samenwoonden, heeft verweerder ten nadele van eiseres in de beoordeling mogen betrekken. Ook heeft verweerder de omstandigheden waaronder eiseres in Afghanistan verblijft bij de beoordeling betrokken. Haar medische gezondheidstoestand is in de beoordeling meegewogen en ook heeft verweerder acht geslagen op het welzijn van referent. Bezien in het licht van daarvan is het begrijpelijk dat eiseres verblijf hier in Nederland wenst, maar de gestelde omstandigheden heeft verweerder in het kader van de vraag of sprake is van ‘een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie’ niet - in een voor eiseres positieve zin - doorslaggevend hoeven achten. Een dergelijke relatie volgt daar - zo stelt verweerder niet ten onrechte - onvoldoende uit. De beroepsgronden falen.
8. Verweerder stelt zich terecht op het standpunt dat geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en referent zodat geen sprake is van familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM. De mvv-aanvraag is gelet daarop terecht afgewezen.
9. De overweging op pagina 4 van het bestreden besluit met betrekking tot klemmende redenen van humanitaire aard heeft geen zelfstandige betekenis. Wat eiseres in dat kader heeft aangevoerd behoeft daarom geen nadere bespreking.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Nu toepassing wordt gegeven aan artikel 6:22 van de Awb bestaat aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten die eiseres redelijkerwijs heeft gemaakt. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in beroep vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534,-; wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.068,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Vollebregt-Kuipers, rechter, in aanwezigheid van mr. W. Markwat, griffier, op
De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende donderdag na deze datum.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.
Artikel 85 van de Vw 2000 bepaalt dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht (herstel verzuim) is niet van toepassing.