ECLI:NL:RBDHA:2021:13843

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 december 2021
Publicatiedatum
15 december 2021
Zaaknummer
C/09/611524 / HA ZA 21-426
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burenconflict over gemeenschappelijk eigendom van riolering en aansprakelijkheid voor schade

In deze zaak, die zich afspeelt tussen buren, gaat het om een geschil over de riolering die onder de woningen van beide partijen doorloopt. De eisers, eigenaar van woning [X], stellen dat de riolering, die in gebruik is bij de gedaagden van woning [Y], hen schade toebrengt in de vorm van stank en verzakkingen in de tuin. De rechtbank oordeelt dat de riolering een gemeenschappelijk eigendom is van beide partijen, wat betekent dat zij gezamenlijk verantwoordelijk zijn voor het onderhoud en de kosten. De rechtbank wijst de vorderingen van de eisers af, waaronder de aansprakelijkheid van de gedaagden voor de schade, en oordeelt dat de eisers de riolering moeten herstellen en saneren, waarbij de kosten door beide partijen gedeeld moeten worden. De rechtbank concludeert dat de rioolbuis een bestanddeel is van de woning van de gedaagden en dat er geen erfdienstbaarheid is die kan worden opgeheven. De eisers worden veroordeeld tot het meewerken aan een nieuw rioolonderzoek en de kosten van de rioolonderzoeken worden ook gedeeld. De uitspraak benadrukt het belang van gemeenschappelijk eigendom en de verantwoordelijkheden die daaruit voortvloeien.

Uitspraak

proces-verbaal

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/611524 / HA ZA 21 -426
proces-verbaal mondeling vonnis van 15 december 2021
in de zaak van

1.[eiser 1] , te [woonplaats] ,

2.
[eiser 2], te [woonplaats] ,
eisers in conventie, gedaagden in reconventie,
advocaat mr. J.J.S. Hennephof te Den Haag,
tegen

1.[gedaagde 1] , te [woonplaats] ,

2.
[gedaagde 2], te [woonplaats] ,
gedaagden in conventie, eisers in reconventie,
advocaat mr. G.J. Kerver te Den Haag.
Partijen worden hierna ‘ [eisers] ’ (mannelijk enkelvoud) en ‘ [gedaagden] ’ (mannelijk enkelvoud) genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 21 april 2021, met producties;
  • de conclusie het tussenvonnis van 19 mei 2021 waarbij een mondelinge behandeling is bevolen;
  • van antwoord in conventie tevens eis in reconventie, met producties;
  • het proces-verbaal van de descente en aansluitende mondelinge behandeling op 16 september 2021;
  • de conclusie van antwoord in reconventie en verandering/vermeerdering eis;
  • de akte na conclusie van antwoord in reconventie tevens akte overleggen producties van [gedaagden] ;
  • de beschikking van 19 oktober 2021 waarbij de mondelinge behandeling is bepaald op 9 december 2021;
  • een brief met bijlagen van [eisers] ;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 9 december 2021. Van het verhandelde ter zitting is afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt.
1.2.
Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om opmerkingen te maken over het proces-verbaal voor zover het feitelijke onjuistheden betreft. [gedaagden] heeft in zijn e-mail van 9 december 2021 van die gelegenheid gebruik gemaakt. Die e-mail wordt aan het proces-verbaal gehecht. De rechtbank leest het proces-verbaal met inachtneming van de opmerkingen in deze e-mail.
1.3.
De rechtbank heeft de mondelinge behandeling aangehouden tot 15 december 2021 om op die dag op de voet van artikel 30p van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) mondeling uitspraak te doen.

2.De beoordeling in conventie en reconventie

Waar gaat deze zaak over?

2.1.
[gedaagden] en [eisers] zijn sinds 2009 buren. [eisers] is eigenaar van en woont aan [adres 1] in [woonplaats] (hierna: nummer [X] ) en [gedaagden] is eigenaar van en woont aan [adres 2] in [woonplaats] (hierna: nummer [Y] ). [eisers] heeft last van stank en van verzakkingen in zijn voor- en achtertuin. Volgens [eisers] worden deze veroorzaakt door het lekken en breken van de cementverbindingen van de riolering die onder zijn woning doorloopt en in gebruik is bij [gedaagden] (hierna: de rioolbuis). [eisers] maakt geen gebruik van de rioolbuis. Hij heeft een eigen riolering die aangesloten is op een beerput in de voortuin van nummer [X] , waarin de rioolbuis ook loost. Volgens [gedaagden] worden de problemen, die ook leiden tot vochtschade in de woning van [gedaagden] , daarentegen veroorzaakt doordat [eisers] de putten in de voor- en achtertuin deels heeft afgebroken en heeft volgestort met zand en de hemelwaterafvoer heeft losgekoppeld. Voorts is discussie ontstaan over de eigendom van de rioolbuis.
Wat zijn de vorderingen?
In conventie
2.2.
[eisers] vordert, samengevat en na wijziging van eis, dat de rechtbank:
voor recht verklaart dat de riolering een bestanddeel vormt van de woning van [gedaagden] ;
voor recht verklaart dat [gedaagden] aansprakelijk is jegens [eisers] voor schade ten gevolge van of terug te leiden tot de riolering;
een deskundige benoemt om een rapport uit te brengen over de noodzakelijk te verrichten werkzaamheden, waarbij een advies moet worden opgenomen over de meest effectieve oplossing van de bestaande problematiek voor de woning van [eisers] ;
[gedaagden] hoofdelijk veroordeelt schade voor [eisers] die veroorzaakt wordt door het gebruik van de riolering, weg te nemen en toekomstige schade te voorkomen;
[gedaagden] veroordeelt de kosten van de deskundige en de onder 3. genoemde werkzaamheden voor zijn rekening te nemen;
voor zover sprake is van een erfdienstbaarheid ten behoeve van het erf van [gedaagden] , deze erfdienstbaarheid op te heffen;
[gedaagden] hoofdelijk veroordeelt tot voldoening van een dwangsom aan [eisers] van € 100,00 per dag dat [gedaagden] in gebreke blijft;
verklaart voor recht dat [eisers] gerechtigd is na ommekomst van een bepaalde termijn de putten in zijn voor- en achtertuin te laten afvullen met zand en de overige noodzakelijke afdichtingswerkzaamheden te laten verrichten ter voorkoming van verdere stank en/of andere vormen van hinder of schade ter plaatse;
[gedaagden] hoofdelijk veroordeelt in de kosten van deze procedure en de nakosten.
In reconventie
2.3.
[gedaagden] vordert, samengevat, dat de rechtbank:
[eisers] veroordeelt tot het herstellen en saneren van de riolering en het opnieuw aansluiten van de hemelwaterafvoer binnen één maand na het te wijzen vonnis, bij gebreke waarvan hij een dwangsom zal verbeuren van € 250,00 per dag zolang deze maatregelen niet of niet correct zijn uitgevoerd met een maximum van € 100.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf het moment dat zij in gebreke blijven;
[eisers] veroordeelt tot het meewerken aan een nieuw rioolonderzoek door [installateur] van [installateur] Installatie Techniek, gas, water en cv-technisch installateur ( [installateur] ) of door een onafhankelijke derde binnen een maand nadat hij de maatregelen als bedoeld onder 1. heeft genomen, zodat kan worden vastgesteld of de riolering weer naar behoren functioneert, een en ander op straffe van een dwangsom van € 250,00 per dag met een maximum van
€ 100.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf het moment dat hij in gebreke blijft;
3. [eisers] veroordeelt tot voldoening van de kosten van een nieuw rioolonderzoek door [installateur] of een onafhankelijke derde;
4. voor recht verklaart dat de riolering een gemeenschappelijke zaak is die als onverdeeld eigendom toebehoort aan [gedaagden] en [eisers] waarover zij in beginsel tezamen het beheer dienen te voeren en die zij gezamenlijk dienen te onderhouden;
5. [eisers] hoofdelijk veroordeelt tot voldoening van de door [gedaagden] gemaakte kosten met betrekking tot de rioolonderzoeken en rapportages door [installateur] van € 1.136,81, te vermeerderen met de wettelijke rente over die bedrag vanaf 17 juni 2021;
6. [eisers] hoofdelijk veroordeelt in de kosten van dit geding, met de bepaling dat de wettelijke (handels)rente verschuldigd zal zijn over de proceskostenveroordeling vanaf de vijftiende dag na het wijze van het vonnis en, de proceskosten worden vermeerderd met de nakosten als [eisers] de proceskosten niet binnen 14 dagen na het in deze te wijzen vonnis zal hebben betaald.
Wie is de eigenaar van de rioolbuis? Partijen zijn gemeenschappelijk eigenaar.
2.4.
De rechtbank zal allereerst beoordelen wie eigenaar is van de rioolbuis. De rioolbuis is sinds de bouw van de woning in de grond van nummer [X] gelegen. De hoofdregel luidt dat het eigendom van de grond tevens omvat werken die duurzaam met de grond verenigd zijn (zie artikel 5:20 lid 1 sub e BW). Dit zou betekenen dat [eisers] eigenaar is van de rioolbuis van nummer [Y] . Dit is echter anders indien de rioolbuis een bestanddeel van nummer [Y] (geworden) is. Een bestanddeel is al hetgeen dat volgens de verkeersopvatting onderdeel van een zaak uitmaakt (artikel 3:4 lid 1 BW). Overwogen wordt dat de rioolbuis naar de verkeersopvatting een onderdeel is van nummer [Y] omdat deze rioolbuis geen zelfstandige functie heeft, maar dat tegelijkertijd te gelden heeft dat de hoofdzaak (nummer [Y] ) zonder de rioolbuis als onvoltooid moet worden beschouwd. Dit betekent dat de rioolbuis een bestanddeel is van nummer [Y] .
2.5.
In de dagvaarding heeft [eisers] nog een beroep gedaan op artikel 5:20 lid 2 BW. In deze wettelijke bepaling is opgenomen dat de eigendom van een net, bestaande uit een of meer kabels of leidingen, bestemd voor transport van vaste, vloeibare of gasvormige stoffen, van energie of van informatie, dat in, op of boven de grond van anderen is of wordt aangelegd, toebehoort aan de bevoegde aanlegger van dat net dan wel aan diens rechtsopvolger. De rechtbank overweegt dat deze bepaling niet opgaat voor de rioolbuis, nu deze regeling betrekking heeft op netwerken (zoals het gemeentelijk rioolnetwerk) en niet op rioleringen van individuele woningen.
2.6.
Uit het voorgaande volgt dat de rioolbuis thans bestanddeel is van nummer [Y] en daarmee eigendom van [gedaagden] is. [gedaagden] heeft echter aangevoerd dat de rioolbuis in het verleden tevens in gebruik geweest is van nummer [X] , waardoor sprake is van gemeenschappelijk eigendom van de rioolbuis (zie de regeling van artikel 3:166 BW). Nu [gedaagden] degene is die aanvoert dat in het verleden een gemeenschappelijk riool aanwezig was, ligt het op zijn weg om deze stelling te onderbouwen. [gedaagden] heeft invulling gegeven aan deze stelplicht door de volgende verklaringen en stukken in het geding te brengen:
- De verklaring van de door [gedaagden] ingeschakelde loodgieter [installateur] van 1 december 2020. Hierin staat:
‘Het huidige rioolsysteem is van origine een gedeeld systeem.’
- De verklaring van [installateur] van 11 juni 2021. Hierin staat:
‘Het riool systeem en dus ook het tracee is zonder enige twijfel onveranderd vanaf de bouw van deze woningen. Als erkend Installateur zijn wij met legio van vergelijkbare situaties bekend. Tevens is dit ook te zien aan het gegeven dat het metselwerk van de putten geïntegreerd is aan de fundering.
Dit is zowel ontwerp-technisch als financieel gezien ook logisch; Een rechte lijn van het stelsel voorziet in een snelle afvoer van het rioolwater, beide woningen maken gebruik van het zelfde riool.
In de oudere wijken zoals Leeuwendaal, het Zeeheldenkwartier, Duinoord en het Statenkwartier is dit de standaard bouwwijze.’
- De verklaring van [installateur] van 9 november 2021. Hierin staat:
‘De keuken van no. [X] is recht boven het riool gesitueerd en derhalve is het ondenkbaar dat de keukenafvoer niet op het onderliggend riool zou zijn aangesloten.’
- De e-mail van de gemeente [woonplaats] aan [gedaagden] van 8 april 2021. Hierin staat:
‘Per woning is in het verleden een “gele kaart” gemaakt. (…) Op de “gele kaart” van uw buren staat niets aangegeven. Op basis van de kaarten denk ik dat uw buren op de aansluiting van uw woning zijn aangesloten.’. Van de in de e-mail vermelde gele kaarten is ook een kopie in het geding gebracht. Deze gele kaarten zijn gedateerd juni 1977.
- De e-mail de gemeente [woonplaats] aan [gedaagden] van [A] oktober 2021. Hierin staat:
‘In het verleden loosden veel woningen via een septictank op open water. Vaak waren er meerdere woningen aangesloten op één septictank. Toen er riolering werd aangelegd, was het de goedkoopste manier om de septictank weg te halen en van daaruit met één leiding aan te sluiten op het nieuwe hoofdriool. In die tijd deden buren veel samen en was een mondelinge afspraak voldoende. Er werd niet veel juridisch vast gelegd.
Het komt dus vaker voor dat er meerdere woningen via één huisaansluiting loost op het hoofdriool. Met name in oudere wijken zoals Leeuwendaal en Cromvliet.’
- De verklaring van mevrouw [persoon 1] die in de periode 1984 – 1996 op nummer [Y] heeft gewoond, gedateerd 19 oktober 2021 waarin staat:
‘Wat betreft de riolering kan ik mij wel herinneren dat er bij [naam 2] en [naam 3] op Nummer [X] een keer een behoorlijke verstopping heeft plaatsgevonden en dat mijn man toen de boel ‘ontstopt’ heeft.
(…)
Volgens mij zat de verstopping aan de achterkant, dus bij onze keuken, van het huis,
Waarschijnlijk een putje op de plek waar de 2 rioleringen bij elkaar komen. Maar heel precies weet ik dat niet, temeer omdat mijn man zich er vooral mee bemoeide.
Ik weet nog wel dat mijn man zei dat er waarschijnlijk heel veel slechte kwaliteit toiletpapier in zat, wat bij [naam 2] en [naam 3] vandaan kwam. Hij heeft het schoongemaakt en weer afgesloten.’
- De verklaring van mevrouw [naam 4] die in de periode 1996 – 2006 op nummer [Y] van heeft gewoond, gedateerd [A] oktober 2021 waarin staat:
‘Wij gingen ervan uit dat er een gedeelde riolering met de buren op no. [X] was
Tijden de periode dat wij er woonden hebben zich nooit serieuze problemen met het rioolsysteem voorgedaan. Wel moest er eens in overleg worden besloten het door te laten spuiten om een dreigende verstopping voor te zijn. De buren en wij pakten dit samen op’
- Een e-mail van 12 november 2021 van de bewoner van [adres 3] te [woonplaats] , welke woning min of meer tegenover nummer [X] en [Y] gelegen is, en waarin hij aan [gedaagden] het volgende bevestigd heeft over zijn eigen (met [adres 4] gedeelde) riolering:
‘Er is niet alleen sprake van een gemeenschappelijke riool waarop beide toiletten zijn aangesloten, die er aan voorkant van de huizen uitkomen, maar het riool van de keuken (incl. hemelwater-afvoer van de achterkant) van de buren (nummer [A] ) loopt onder de woonkamer van nr [B] door. Het laatste betreft een buis die onder deze woonkamer door is gelegd; dus dat moet sowieso met instemming van de vorige bewoners van nr [B] zijn gedaan.’
Verder heeft [gedaagden] erop gewezen, hetgeen niet in geschil is, dat in de voortuin van nummer [X] een beerput aanwezig is waarop de rioolbuis en het riool van [eisers] aangesloten zijn, en dat vervolgens via een rioolbuis geloosd wordt op het gemeentelijk riool. Dit maakt volgens [gedaagden] dat sprake is van een gemeenschappelijk eigendom.
2.7.
De rechtbank is van oordeel dat uit de omstandigheid dat nummer [X] op dit moment een eigen riolering heeft, niet kan worden afgeleid dat dit in het verleden nooit sprake geweest is van een gezamenlijke riolering. De riolering van nummer [X] is gemaakt van PVC-buizen en tussen partijen is niet in geschil dat dit materiaal niet beschikbaar was ten tijde van de bouw van nummer [X] (in het eerste decennium van de twintigste eeuw). Dit betekent dus dat de huidige riolering van nummer [X] na de bouw is aangelegd. Aan de hand van hetgeen [eisers] heeft aangevoerd is niet komen vast te staan dat de huidige riolering van PVC-buizen op dezelfde plek gelegd is als de oorspronkelijke riolering van nummer [X] .
2.8.
De verklaringen en stukken die door [gedaagden] in de procedure zijn gebracht wijzen alle, in onderlinge samenhang bezien, op een gemeenschappelijk eigendom van de rioolbuis. De rechtbank hecht bij de waardering van de onderbouwing van de stelling van [gedaagden] grote waarde aan de verklaring van [installateur] van 9 november 2021 dat het ondenkbaar is dat bij de bouw de keuken van nummer [X] boven de rioolbuis gepositioneerd is, zonder dat de keuken een aansluiting op de rioolbuis heeft. Hetgeen [eisers] hiertegen ingebracht heeft, is van onvoldoende gewicht. Zo heeft [naam 5] tijdens de tweede zitting namens [eisers] verklaard dat het waarschijnlijk is dat nummer [Y] eerst is gebouwd met een riolering op het naastgelegen perceel en nummer [X] later boven die riolering is gebouwd. Maar op de bouwtekeningen die [eisers] bij de dagvaarding heeft overgelegd zijn beide woningen ingetekend hetgeen er juist op duidt dat beide woningen op basis van één plan gebouwd zijn. Verder heeft [naam 5] tijdens de tweede zitting verklaard dat op camerabeelden van de rioolbuis nog aansluitingen te zien zijn geweest als er in het verleden een gemeenschappelijke riolering was geweest. Dit is volgens [naam 5] niet het geval. [eisers] heeft echter geen (camera)beelden overgelegd en ook worden deze beelden op geen enkele wijze beschreven. Dit had gezien de stellingen van [gedaagden] wel op de weg van [eisers] gelegen.
2.9.
Verder kan [eisers] worden toegegeven dat de omstandigheid dat bij meerdere woningen in dezelfde wijk (waaronder de woningen aan de [adres 4] en [C] ) of wijken die in dezelfde periode gebouwd zijn, een gezamenlijke riolering is aangelegd op zichzelf niet betekent dat dat ook in het geval van nummer [X] en [Y] gebeurd is. De rechtbank ziet in deze verklaringen echter een aanwijzing dat dit wel het geval kan zijn in onderhavige zaak. Dit geldt te meer nu de verklaring van [installateur] een dwingende argumentatie bevat voor de aanwezigheid van een gezamenlijk gebruik van de rioolbuis. Het had op de weg van [eisers] gelegen om met een nadere weerlegging te komen.
2.10.
Verder kan aan [eisers] worden toegegeven dat de getuigenverklaringen van de voormalige bewoners van nummer [Y] niet op alle onderdelen specifiek zijn en dat een van hen niet uit eigen waarneming heeft verklaard. Dat neemt niet weg dat de inhoud van beide schriftelijke getuigenverklaringen wel duiden op gezamenlijk gebruik van de rioolbuis, waarvoor in de andere verklaringen en bewijsstukken ook aanwijzingen bestaan.
2.11.
Dit alles maakt [eisers] onvoldoende weersproken dat in het verleden sprake is geweest van een gemeenschappelijk riool en derhalve van een gemeenschappelijke eigendom van de rioolbuis. Het gemeenschappelijke eigendom blijft in stand tot het moment waarop een verdeling van het gemeenschappelijk goed, al dan niet op de voet van artikel 3:178 lid 1 BW, heeft plaatsgevonden. Het is niet gebleken dat in het verleden een verdeling heeft plaatsgevonden. Volledigheidshalve overweegt de rechtbank dat het gemeenschappelijk eigendom niet eindigt doordat een van de deelgenoten (i.c. de rechtsvoorgangers van [eisers] ) de eigen riolering afsluit van de rioolbuis en vervolgens een eigen riolering aanlegt. Ook in dat geval behouden de eigenaren van nummer [X] de mede-eigendom van de rioolbuis en zijn zij in die hoedanigheid ook medeverantwoordelijk en aansprakelijk voor het beheer van de rioolbuis. De rechtbank concludeert dan ook dat de rioolbuis gemeenschappelijk eigendom van [eisers] en [gedaagden] is.
2.12.
De onder 4 in reconventie opgenomen verklaring voor recht van [gedaagden] wordt toegewezen en die van [eisers] (onder 1 van de conventie) wordt afgewezen. Het voorgaande betekent dat de rechtbank niet toekomt aan de vraag of sprake is van een erfdienstbaarheid - zoals door [gedaagden] is gesteld - en of deze kan worden opgeheven - zoals door [eisers] is gevorderd. Het onder 6 in conventie gevorderde wordt afgewezen.
Is [gedaagden] aansprakelijk jegens [eisers] voor schade ten gevolge van of terug te leiden tot de riolering? Nee.
2.13.
Tussen partijen is in geschil of de bestaande rioolbuis in dusdanig slechte staat verkeert dat deze vervangen moet worden. [eisers] stelt dat dit het geval is, hetgeen door [gedaagden] c.s wordt betwist. Naar het oordeel van de rechtbank is [eisers] niet geslaagd in de onderbouwing van zijn stelling. Hij heeft de gestelde schade onderbouwd met verklaringen van [naam 5] . [naam 5] heeft in zijn e-mail van 3 december 2020 geschreven:
‘Het betreft een riolering van meer dan 100 jaar oude gresbuizen en putten waarvan de cementverbindingen lekken en breken.
Deze buizen liggen los in het zand waardoor in de loop van de 100 jaar verzakkingen optreden.
Dit is een ongewenste situatie die overlast voor woning, huis nr. [X] , geeft.’
2.14.
[gedaagden] heeft deze stellingen weersproken met verklaringen van [installateur] . In zijn verklaring van 11 juni 2021 staat:
‘Op no. [X] is een aantal jaren geleden de keukenvloer verwijderd geweest. Waren er toen problemen geweest met de gresbuizen dan was dit direct zichtbaar geweest. Er zijn toen geen meldingen gemaakt of enige waargenomen onregelmatigheden besproken met no. [Y] .’
(…)Van een evt. verzakking van het rioolsysteem kan pas sprake zijn na een camera-inspectie op het moment dat het riool weer gedeblokkeerd is en zich zelf kan schoonspoelen. Een camera die zich door troebel water beweegt zal geen beelden prijsgeven. Afgezien daarvan is verzakking van het riool niet echt aannemelijk, er zijn n.l. nooit klachten geweest.’
2.15.
Nu [eisers] in dezen de stelplicht heeft, had het op zijn weg gelegen zijn stelling dat de cementverbindingen van de gresbuizen en putten van de riolering lekken en breken nader te onderbouwen. Voor zover dit uit een camera-onderzoek is gebleken, zijn de beelden daarvan niet overgelegd. Op de opname die tijdens de tweede mondelinge behandeling is getoond, was het door [naam 5] gestelde niet zichtbaar. De enkele omstandigheid dat op die opname te zien is dat water loopt in de richting van de camera is, tegen de achtergrond van de weerlegging van de zijde van [gedaagden] , een onvoldoende onderbouwing. Daarbij laat de rechtbank meewegen dat onduidelijkheid bestaat op welke datum de opname gemaakt is, nu op de beelden een datum te zien is (30 december 2019) die niet overeenstemt met de datum waarop de opname gemaakt zou zijn (3 december 2020). Verder laat de rechtbank meewegen dat [naam 5] tijdens de zitting verklaard heeft dat geen opnames van de cementverbindingen beschikbaar zijn, nu hij hiervoor geen opdracht heeft gekregen. Ten slotte overweegt de rechtbank nog dat het volgens [eisers] de voorkeur zou hebben dat [gedaagden] een afzonderlijk riool zou hebben, niet betekent dat de bestaande rioolbuis niet deugdelijk is. De vordering tot herstel van de schade aan de rioolbuis (vordering 4 in conventie) en de daarmee samenhangende verklaring voor recht (vordering 2 in conventie) worden afgewezen. De vorderingen met betrekking tot de benoeming en bekostiging van een deskundige vorderingen 3 en 5 in conventie) volgen hetzelfde lot.
Moet [eisers] de riolering herstellen en saneren? Ja, maar [gedaagden] is aansprakelijk voor de helft van de kosten.
2.16.
Vervolgens zijn partijen verdeeld over de vraag of [eisers] de kolken heeft beschadigd bij werkzaamheden aan zijn tuin. Dit geschilpunt valt in twee onderdelen uiteen. Zijn de kolken dusdanig beschadigd dat zij hersteld dienen te worden? En in de tweede plaats: is deze schade veroorzaakt door toedoen van [eisers] ?
2.17.
Ter onderbouwing van de aanwezigheid van de schade heeft [gedaagden] verwezen naar een verklaring van [installateur] van 1 december 2020. In deze verklaring heeft [installateur] geschreven:
‘Bij het bestraten van de tuin aan de achterzijde is de put deels afgebroken en volgestort met zand, vervolgens heeft men hier overheen getegeld. Met onze camera zagen we veel zand in het riool. Het lijkt er op dat men zich niet gerealiseerd heeft dat dit riool in gebruik is. het zand is de riolering ingespoeld (we kwamen zelfs een tennisbal tegen in het riool) waardoor het tegelwerk is gaan verzakken. Doordat er meerdere malen zand is aangevuld is het riool verder verzand.
(…)
Ik heb het sterke vermoeden dat dit ook met de put aan de voorzijde is gebeurd waardoor de riolering voorbij deze put vol met zand is gelopen. Dit verklaart ook waarom de kolk aardig gevuld is met water. Zichtbaar is i.i.g. dat de bovenzijde van deze put verdwenen is en dat men de door ons gemonteerde hemelwaterafvoer op een nieuwe riool-afvoer gemonteerd heeft.
(…)
De put aan de achterzijde moet deels worden uitgegraven, het metselwerk moet deugdelijk worden hersteld en de put moet stankdicht worden afgesloten. Het is verstandig om hier een inspectiedeksel in te metselen zodat het riool zonder al te veel moeite bereikbaar is.
De put aan de voorzijde zal moeten worden uitgegraven zodat precies kan worden gezien wat de schade aan deze is. Het metselwerk zal moeten worden hersteld en ook deze put moet weer deugdelijk worden afgesloten en wel op een manier dat deze bereikbaar is.
Omdat het wel bijna zeker is dat het riool zich met zand heeft gevuld zal deze met hoge druk moeten worden schoongemaakt zodat een goede afwatering naar het riool wordt hersteld.’
2.18.
[eisers] heeft de inhoud van deze verklaring, voor zover die betrekking heeft op de schade zelf en de benodigde werkzaamheden om die schade te herstellen, niet weersproken. Wel heeft [eisers] aangevoerd dat het beter is om een geheel nieuwe riolering aan te leggen op het perceel van [gedaagden] , maar de noodzaak voor een vervanging van het gehele riool is onvoldoende onderbouwd, zoals hiervoor overwogen in 2.15. De schade aan de kolken en de werkzaamheden die benodigd zijn om die schade te herstellen staan dan ook vast. Dit betekent dat de volgende werkzaamheden aan de riolering/kolken moeten worden uitgevoerd:
  • het deels uitgraven van de put in de achtertuin van nummer [X] ;
  • het deugdelijk herstellen van het metselwerk aan de put in de achtertuin van nummer [X] ;
  • het stankdicht afsluiten van de put in de achtertuin van nummer [X] ;
  • het uitgraven van de put in de voortuin van nummer [X] ;
  • het herstellen van het metselwerk aan de put in de voortuin van nummer [X] ;
  • het deugdelijk afsluiten van de put in de voortuin van nummer [X] ;
  • het met hoge druk schoonmaken van het riool.
2.19.
De volgende vraag is of de schade door [eisers] is veroorzaakt. Het ligt op de weg van [gedaagden] om hiervoor het nodige te stellen. Dat heeft hij gedaan door te verwijzen naar de verklaring van [installateur] van 1 december 2020 (zie 2.17), door tijdens de eerste zitting te verklaren dat tijdens de werkzaamheden aan de tuin van [eisers] in 2019 veel en langdurig geboord is en door te verwijzen naar de verklaring van [installateur] van 9 november 2021 waarin is opgenomen dat tijdens door hem uitgevoerde werkzaamheden aan de hemelwaterafvoer de kolk aan de voorzijde nog in goede staat verkeerde.
2.20.
[eisers] heeft nadrukkelijk betwist dat bij de uitvoering van de werkzaamheden de kolken zijn weggehakt en/of beschadigd. Tijdens de eerste en tweede zitting heeft Kolsters nadrukkelijk verklaard dat de kolken in 2011 in slechte staat verkeerden.
2.21.
De rechtbank is van oordeel dat [eisers] de stellingen dat hij verantwoordelijk is voor de schade aan de kolken voldoende weersproken heeft. De enkele omstandigheid dat geboord is tijdens de werkzaamheden aan de tuin in 2019, en dat deze werkzaamheden gepaard zijn gegaan met lawaai, is een onvoldoende onderbouwing. Ook de verklaring van [installateur] dat de kolk aan de voorzijde van de woning nog intact was in 2011 welke verklaring niet verder ondersteund is met beeldmateriaal, is voldoende weersproken door [eisers]
2.22.
Nu [eisers] niet aansprakelijk gehouden kan worden voor de schade en sprake is van gemeenschappelijk eigendom, zullen de kosten voor deze werkzaamheden bij helfte door beide partijen gedragen moeten worden (zie artikel 3:172 BW). Met inachtneming van deze voorwaarden wordt de vordering 1 in reconventie toegewezen. Nu de rioolbuis (overwegend) in de grond van [eisers] ligt, is het voor de hand liggend dat [eisers] namens de gemeenschap opdracht geeft tot het uitvoeren van de werkzaamheden. Hiertoe zal [eisers] dan ook worden veroordeeld. Wel zal de rechtbank een termijn van drie maanden hanteren voor het uitvoeren van de werkzaamheden.
Moet [eisers] de hemelwaterafvoer opnieuw aansluiten? Ja.
2.23.
[gedaagden] heeft verwezen naar de verklaringen van [installateur] . In zijn verklaring van 12 april 2021 heeft [installateur] geschreven:
‘Naar aanleiding van het onderzoek welke ik onlangs heb uitgevoerd inzake het blokkeren van uw rioolstelsel veroorzaakt door tuinwerkzaamheden bij uw buren is het mij opgevallen dat zij de (gedeelde) hemelwaterafvoer, verder hwa genoemd, hebben losgekoppeld van het van origine gezamenlijke rioolstelsel en dat deze hwa deze een separate aansluiting heeft gekregen.
Bij het ontwerp van een rioolstelsel is het altijd belangrijk dat er één of meerdere hwa’s op zijn aangesloten. Bij iedere regenbui wordt op deze manier het riool schoongespoeld en is men redelijkerwijs gevrijwaard van verstoppingen.’
2.24.
[eisers] heeft deze verklaring niet weersproken. De rechtbank wijst de vordering dan ook toe. Voor dit onderdeel van de werkzaamheden gaat hetgeen is overwogen onder randnummer 2.22 onverkort op.
Is [eisers] gerechtigd om de putten in de voor- en achtertuin van nummer [X] te laten afvullen met zand en afdichtingswerkzaamheden te laten verrichten? Nee.
2.25.
De rechtbank wijst, gelet op het voorgaande, de vordering van [eisers] af om voor recht te verklaren dat [eisers] gerechtigd is om de putten in de voor- en achtertuin van nummer [X] te laten afvullen met zand en de overige (noodzakelijke) afdichtingswerkzaamheden te laten verrichten (vordering 8 in conventie).
Moet [eisers] meewerken aan een nieuw rioolonderzoek? Ja.
2.26.
In zijn verklaring van 1 december 2020 heeft [installateur] aangegeven dat hij na de werkzaamheden zoals omschreven in 2.18. en het aansluiten van de hemelwaterafvoer met de camera een inspectie kan uitvoeren en aan de hand van het dan zichtbare eventueel verdere stappen kan ondernemen. Gelet op deze verklaring, wijst de rechtbank de vordering van [gedaagden] toe om mee te werken aan een nieuw rioolonderzoek binnen een maand nadat [eisers] de riolering heeft hersteld en gesaneerd, zoals omschreven in 2.18., en de hemelwaterafvoer opnieuw heeft aangesloten. Partijen zullen in gezamenlijk overleg een partij moeten aanwijzen die deze werkzaamheden uitvoert.
Wijst de rechtbank de door [gedaagden] gevorderde dwangsommen toe? Ja.
2.27.
De gevorderde dwangsommen zullen worden toegewezen, maar deze worden gematigd op de wijze zoals in het dictum is vermeld.
Kosten rioolonderzoeken en rapportages
2.28.
De kosten voor het onderzoek naar het riool, zoals door [gedaagden] gevorderd, zijn niet inhoudelijk weersproken. Zoals hierboven is overwogen, is de riolering gemeenschappelijk eigendom van [eisers] en [gedaagden] zodat de kosten voor het onderzoek gezamenlijk gedragen dienen te worden (zie artikel 3:172 BW). Naar het oordeel van de rechtbank betekent dit dat [eisers] slechts de helft van de kosten van de rioolonderzoeken en rapportages van [installateur] hoeft te betalen. De rechtbank wijst daarom de vordering voor de helft van het gevorderde bedrag toe. De over dit bedrag gevorderde rente zal worden toegewezen op de wijze zoals in het dictum is vermeld.
2.29.
Ook van de kosten van een nieuw rioolonderzoek hoeft [eisers] slechts de helft van de kosten te betalen.
Proceskosten
2.30.
[eisers] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in conventie en in reconventie worden veroordeeld.
2.31.
De kosten in conventie aan de zijde van [gedaagden] worden de kosten begroot op € 1.998,00 (€ 309,00 aan griffierecht en € 1.689,00 aan salariskosten voor zijn advocaat (3 punten × € 563,00 volgens tarief II)). De kosten in reconventie aan de zijde van [gedaagden] worden begroot op € 281,50 (½ punt x € 563,00 volgens tarief II). Dat betekent dat de totale proceskosten aan de zijde van [gedaagden] in conventie en reconventie bedragen € 2.279,50.
2.32.
De nakosten worden begroot, zoals door [gedaagden] gevorderd.

3.De beslissing

De rechtbank:
in conventie
3.1.
wijst de vorderingen af;
in reconventie
3.2.
veroordeelt [eisers] tot het herstellen en saneren van de riolering zoals bepaald in randnummer 2.18 van dit vonnis en het opnieuw aansluiten van de hemelwaterafvoer zoals bepaald in randnummer 2. 24 van dit vonnis, binnen drie maanden na het te wijzen vonnis, bij gebreke waarvan hij een dwangsom zal verbeuren van € 100,00 per dag zolang deze maatregelen niet of niet correct zijn uitgevoerd met een maximum van € 10.00,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf het moment dat hij in gebreke blijft;
3.3.
veroordeelt [eisers] tot het meewerken aan een nieuw rioolonderzoek door een door beide partijen aan te wijzen derde binnen een maand nadat de werkzaamheden als bedoeld onder 3.2. van het dictum zijn uitgevoerd, zodat kan worden vastgesteld of de riolering weer naar behoren functioneert, een en ander op straffe van een dwangsom van
€ 100,00 per dag met een maximum van € 10.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf het moment dat hij in gebreke blijft;
3.4.
verklaart voor recht dat de rioolbuis een gemeenschappelijke zaak is die als onverdeeld eigendom toebehoort aan [gedaagden] en [eisers] waarover zij tezamen het beheer dienen te voeren en die zij gezamenlijk dienen te onderhouden;
3.5.
veroordeelt [eisers] hoofdelijk tot voldoening van de door [gedaagden] gemaakte kosten met betrekking tot de rioolonderzoeken en rapportages door [installateur] van € 568,41, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 17 juli 2021;
in conventie en reconventie
3.6.
veroordeelt [eisers] hoofdelijk in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagden] tot op heden begroot op € 2.279,50, en € 255,00 aan nog te maken nakosten, althans € 340,00 in geval van betekening, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag te rekenen vanaf de vijftiende dag na het wijzen van dit vonnis;
3.7.
verklaart dit vonnis wat betreft 3.2, 3.3, 3.5 en 3.6 uitvoerbaar bij voorraad;
3.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Deze mondelinge uitspraak is gedaan door mr. R.C. Hartendorp en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal dat is verzonden op 15 december 2021.
WAARVAN PROCES-VERBAAL